Julia Quak-Stoilova



Interview met Anton Dontsjev




Onlangs verscheen onder de titel Tijden van verandering1 de roman Vreme razdelno in het Nederlands. Naar aanleiding daarvan werd er een gesprek gevoerd met de auteur, de Bulgaarse schrijver Anton Dontsjev (geboren 1930).


Welke uitwerking hadden de omwentelingen van 1989 op de Bulgaarse literatuur?

Het instorten van het communistische regime in Bulgarije bracht enorme veranderingen met zich mee in het culturele leven van het land in al zijn aspecten: literatuur, theater, film, beeldende kunsten, muziek. Tot die tijd dienden de literatuur en de schrijvers de machthebbers als helpers in het opbouwen van de wereld van het woord. Die wereld wortelde vanzelfsprekend enigszins in de realiteit, werd echter voor de rest opgetrokken met behulp van illusies en gehuichel. De nieuwe regeerders wilden – en ze deden het ook – de illusiefabrieken sluiten, maar wat ze niet begrepen was, dat ze op die manier de verbeeldingskracht van miljoenen mensen werkloos lieten.

Boeken zijn weliswaar accu’s en verspreiders van geestelijke energie, maar ze hebben ook behoefte aan materiële dragers en verspreiders – geen vuur zonder hout om te branden en ook zonder een haard, want dan komt er brand. De literatuur werd afgebroken op alle gebieden – bij het uitgeven, het verspreiden en de verkoop van boeken, dus ook bij het kopen ervan. De uitgeverijen hadden aan de staat toebehoord en ze gingen na 1990 failliet of werden gesloten. De boekhandels werden voor een paar grijpstuivers verkocht. Alleen al in de hoofdstad Sofia werden 550 boekhandels verkocht, de meeste ervan huisden in prachtige ruimtes, gelegen in de meest representatieve stadswijken. De cultuurtempels werden tot hamburgertenten gedegradeerd. Of, zoals in de Bijbel staat, we ruilden onze glorie in tegen het beeld van een grazend kalf. In steden met een bevolking van tien- of twintigduizend inwoners bleek opeens geen enkele boekhandel meer te vinden die bellettrie verkocht.

Het is waar, er wordt veel gedrukt, er wordt van alles gedrukt maar voor veruit het grootste deel gaat het hierbij niet om literatuur. De oplagen zijn tien, twintig, honderd keer kleiner dan vroeger. Deel een van een van mijn romans – een quatrologie – verscheen dertig jaar geleden in de eerste druk in een oplage van 392 000 exemplaren, terwijl deel vier tien jaar geleden in de eerste druk een oplage van 2000 exemplaren had. De boeken kosten op zijn minst tien keer zoveel, terwijl de salarissen twee keer zo laag zijn als twintig jaar geleden.


Hoe werken de Bulgaarse schrijvers tegen deze achtergrond?

De Bulgaarse schrijvers schrijven en sommigen ervan schrijven erg goed. Drie jaar geleden was ik lid van een jury voor een internationale prijs die naar de beste nieuwe Bulgaarse roman moest gaan. Ik las zesenzestig werken, waarvan tenminste zes niet onderdeden voor de beste voorbeelden uit de wereldliteratuur. Nu dingen voor een prijsvraag weer honderdtien werken mee. Er verschijnen ook boeken, geschreven door Bulgaarse auteurs die in het buitenland wonen – het zijn goede boeken en ze worden ook goed ontvangen op de wereldmarkt. Maar die bereiken de Bulgaarse lezer nauwelijks.

Een waardeoordeel over de resultaten van de Bulgaarse literatuur is er niet. Er is geen opiniërende literatuurkritiek. Enkele kranten zorgen voor de publicatie van gedichten en verhalen van Bulgaarse auteurs, maar ze publiceren geen kritische artikelen. Er wordt door de vereniging van Bulgaarse schrijvers een krant uitgegeven, maar die blijft binnen het gilde. Het gebeurt vaak dat een erg goed boek verschijnt in een oplage van vijfhonderd – laat het duizend exemplaren zijn – en het raakt niet eens altijd uitverkocht. In net zoveel exemplaren zijn de middeleeuwse kopieën overgeleverd van de apocriefe Bulgaarse ketterse handschriften.

Het valt niet goed te begrijpen waarom over een boek van mij dat in Zweden of Finland (landen met net zo veel inwoners als Bulgarije) is uitgegeven, zo’n twintig á dertig recensies verschijnen, terwijl het er thuis in mijn moedertaal maar twee á drie zijn.


Hoe zou u de lezer van vandaag karakteriseren?

Een literair werk is een co-auteurschap tussen schrijver en lezer. De elektrische lamp geeft geen licht als er niet twee geleiders naar toe komen. Het boekenlichaam wordt geen geestelijk feit als de lezer daaraan niet zijn aandacht, zijn eigen energie, schenkt. Iedereen leest zijn eigen boek. De lezer van honderd jaar geleden heeft andere beelden dan wij gezien in de boeken die we nu klassieke werken noemen.

De tegenwoordige lezer is opgegroeid vooral met de TV en computers. Hij neemt de wereld en de boeken op een andere manier waar. In de laatste tien jaar heb ik bij drie- á vierhonderd literaire lezingen en presentaties tienduizenden van mijn lezers ontmoet, van scholieren tot oeroude gepensioneerden. Ik zie tegenwoordig nieuwe mensen opgroeien – langer, mooier en, naar ik hoop, met een vrijere geest. Maar hun kennis van de oude en de nieuwe literatuur is uitermate gering.

De maatschappij is bezorgd, en met alle redenen, over de lucht die we inademen, welke schadelijke stoffen daarin zijn. Maar wie denkt er aan de geestelijke sfeer, waarin jonge mensen opgroeien, en wie wil de schuld op zich nemen voor het geweld, de wanhoop en de onverantwoordelijkheid die zich doen gelden in de geestelijke sfeer van de huidige tijd? Dat is niet eens een woestenij, het is een jungle. De vorming van een goede schrijver is een moeilijk en lang proces. Niet veel gemakkelijker is echter de vorming van een goede lezer, die onze medeauteur en geestverwant is.

Ik stel het me zo voor: De fantasie van de lezer lijkt op de grond waarin als een soort zaadjes de ideeën van de schrijver vallen. We weten allemaal dat sommige zaadjes op onvruchtbare, dorre grond vallen en daar snel doodgaan. Andere echter vinden een vruchtbare bodem – en stel dat in die grond ook enkele tranen achter de zaadjes aan druppelen, dan groeit er toch iets moois...


Waarom hebt u het genre van de historische roman gekozen? Zou u ook werken over hedendaagse thematiek kunnen schrijven?

Toen ik vijftien jaar oud was, verhuisde ons gezin naar de stad Veliko Turnovo, de middeleeuwse hoofdstad van Bulgarije. Ons huis en mijn school lagen aan de voet van de vervallen vesting Tsarevets. Elke dag dwaalde ik door de oude ruïnes waartussen het onkruid welig tierde, waarin ik ook vaak lag. Zodra ik met mijn vuist op de grond bonkte, klonk het hol – alsof ik bonkte op het deksel van een doodkist. Wat lag daar onder de grond? Toen waren er nog geen opgravingen.

Ik begon te lezen. Ik kon niet bevatten hoe weinig wij, de hedendaagse Bulgaren, wisten over de mensen die voor ons hadden geleefd. Ik ontdekte persoonlijkheden en mensen die me boeiden. Ik wilde mijn ontdekkingen met andere mensen delen. Ik kwam erachter dat de geschiedenis geen verleden is maar tegenwoordige tijd, alleen is die in nevelen gehuld – je kunt die echter weer uiteen doen waaien. Tijd is als een oceaan die omhoogkomt en die lagen van jaren en eeuwen verzwelgt, maar ze zijn er nog steeds – onder het water. De auteur haalt diep adem, de adem van zijn tegenwoordige tijd, en hij duikt naar de diepten. Hij bereikt ruïnes, schatten – soms komt hij echter terug met niet meer dan een handvol zand.

Laten we niet vergeten, dat veel van de boeken die honderd á honderdvijftig jaar geleden zijn geschreven, die toentertijd hun tegenwoordige tijd hebben beschreven, nu voor ons al historische romans zijn.

De beide kroniekschrijvers die ik in de roman opvoer staan dicht bij de mensen die de gebeurtenissen meemaken. Alleen heeft geen van beiden een totaaloverzicht, ze zijn verbonden met hun eigen ‘kamp’ en weten zeer weinig over het andere. Maar zo kunnen ze elkaar goed aanvullen. En ze hebben ieder hun eigen helden om te bewonderen.


Er zijn daadwerkelijk veel monumentale figuren in het werk – Manol, oma Srebra, Suleyman aga, zelfs de ‘boosdoener’ Karaibrahim.

Ja, ik geloof in charismatische figuren, in mensen uit één stuk. In een historische roman vind ik die zelfs onmisbaar. Maar vergeet niet: ik heb het werk geschreven toen ik 33 was. Nu zou ik het vast anders schrijven.


In de laatste decennia merken we een echte explosie in het genre van de historische roman op. Hebt U er een verklaring voor waarom zoveel bestsellers ertoe behoren? En wat heeft de historische roman aan de tijdgenoten te vertellen?

Inderdaad getuigen de gegevens over het aantal historische romans dat in de wereldliteratuur verschijnt van een verhoogde belangstelling voor de geschiedenis en wel in landen die toonaangevend zijn in de cultuur van de tegenwoordige wereld. Dat is een uitdrukking van de innerlijke noodzaak die in deze tijd ontstaat om de vraag te beantwoorden ‘Wie zijn wij?’ en ook de vraag die er direct op volgt: ‘Waar komen we vandaan?’ Overal ter wereld zijn we getuige van dit zoeken naar de culturele bijzonderheden en de bepaling van de eigen identiteit. Oftewel: als ik dit ben, dan ben ik niet dat. Het verschil tussen de volkeren, alles wat hun eigen aard bepaalt, dat is het culturele erfgoed dat van generatie tot generatie is doorgegeven. Of anders gezegd – de geschiedenis is een culturele erfenis.

Uw roman, die geschreven werd over ‘toen’ en ‘daar’ – de Bulgaarse landen in de zeventiende eeuw, lijkt nu opeens actueel hier en nu, gezien de daden van islamitische fundamentalisten en terroristen. De islam lijkt in opmars. Hoe moet de Westerse mens daarop reageren?


De goden komen terug. Dat lijkt voor velen onverwacht, maar het is een feit. We moeten toegeven dat de religie vandaag de dag weer een kracht is die veel mensen verenigt en motiveert. Naar Bulgarije komt een god – Allah. De traditionele Bulgaarse religie – het orthodoxe christendom – kan tegenwoordig niet bogen op grote aantallen nieuwe gelovigen. Maar in Bulgarije werden enkele honderden nieuwe moskeeën gebouwd. Met hun unieke architectuur tekenen ze zich duidelijk af tegen de achtergrond van het traditionele Bulgaarse landschap. De opmars van de islam in Bulgarije wordt begeleid door een proces dat uit een ander tijdperk afkomstig lijkt – of het is de voorbode van een tijd die op het punt staat te komen: een deel van de moslims verklaart zich voor Turken. 250.000 Roma en 150.000 Bulgaarse mohammedanen zeggen en schrijven tegenwoordig dat ze Turken zijn. De religie wordt tot een kenmerk van ethnos, van behoren tot een volk.

Dit proces zou misschien de belangstelling van de etnologen en de sociologen moeten opwekken. Het verloopt vreedzaam in Bulgarije, het wordt zelfs beschouwd als onze eigen bijdrage aan de oplossing van de religieuze problemen. Maar stel dat het tegelijkertijd de aankondiging is van een proces in West-Europa, waarbij de aanhangers van de islam tot een ethnos worden, een nieuw soort vogel in een oud, vreemd nest. Bij ons is de ethnos ook nog tot een politieke partij geworden en een partij betekent macht, macht betekent de kans om het roer van het land naar bepaalde oevers te keren.


In uw roman zijn er nauwelijks ‘echte’ Turken. De hoofdfiguren van de moslims zijn bijna allemaal afvalligen, mensen die hun geloof hebben gewisseld of later wisselen. Zelfs de belangrijkste ‘boosdoener’ is een janitsaar, een geïslamiseerde Bulgaar.

Toen ik deze roman schreef, kende ik het werk van de grote Britse historicus Arnold Toynbee niet. Hij zag de sleutel voor het begrijpen van de groei van de Ottomaanse civilisatie in de kunst om van de roedels wolven, waardoor het ooit betrekkelijk kleine Ottomaanse ethnos oorspronkelijk werd omringd, groepen herdershonden te maken. De zogenoemde ‘bloedbelasting’ – het om de zoveel jaar weghalen bij hun ouders van tienduizenden van de knapste en mooiste jongetjes van de onderworpen christelijke volkeren ten behoeve van het Ottomaanse bestuur en het leger – heeft de Ottomanen geen windeieren gelegd. Honderdduizenden jonge mannen uit de onderworpen volkeren werden zo janitsaren – persoonlijke slaven van de sultan en fanatieke verdedigers van de islam. Het ontnam de christenen niet alleen hun beste zonen, maar schonk het Ottomaanse rijk ook zijn beste soldaten. Het bloed speelde hier geen rol – het is de religie die hen allemaal aan elkaar bond en waardoor het rijk zeker was van hun onvoorwaardelijke trouw. De religie werd hier echter voor erg aardse doelen gebruikt. Kijk naar de vroege geschiedenis van het Ottomaanse rijk, lees over zijn overwinningen – de janitsaren waren overal. En vergeet niet dat het slaven waren – ze mochten geen eigendom hebben, geen gezin, geen erfenis.


Hoe lang hebt u aan de roman gewerkt?

De roman is binnen 41 dagen geschreven in het Rodopen-gebergte, waar de helden van het boek geboren zijn, waar ze vechten en sterven. En nog voor hen zijn in het Rodopen-gebergte geboren Dionysus, Orpheus en Spartacus – de extase, het lied en de opstanding. Het dagboek van het werk is gepubliceerd door literatuuronderzoekers. Ze hebben gezien dat in het manuscript van de roman – ik schrijf met de hand – geen enkel woord is veranderd.

Ik denk dat een roman in deze stijl als een poëem gezongen moet worden. De zanger, de bard, de troubadour gaat naast het vuur zitten, hij neemt de guzla, de lier, de gitaar ter hand en begint te zingen. Rondom luisteren de mensen. Je moet dan doorgaan. Je kunt niet stoppen en zeggen ‘Nee, hier begin ik even opnieuw.’

Het gehele verhaal is geschreven in de stijl van een episch volkslied, het heeft een eigen ritme en melodie. Elk woord heeft zijn eigen klank en accenten. Helaas kan geen vertaling de unieke muziek van het volkslied weergeven.






1 Anton Dontsjev, Tijden van verandering. Vertaling Julia Quak-Stoilova. Prometheus, Amsterdam 2008.



<   

TSL 52

   >