‘We keren terug tot het Origineel. Maar we hebben het nooit verlaten. En
hier wijzen we op een bijzonder kenmerk van het Geschrift, dat de lezer nu
al begrijpt: het ontwikkelt zich tijdens het lezen, zijn grenzen staan naar alle
kanten open voor fluctuaties en passages.’
Bruno Schulz, Het Boek1
Het is een van de vele paradoxen die het werk
van de Poolse auteur en graficus Bruno Schulz
(1892-1942) typeren. Ondanks het feit dat zijn
verhalende oeuvre slechts enkele honderden
pagina’s beslaat en er van zijn beeldend werk
hoofdzakelijk potloodtekeningen en schetsen
bewaard zijn gebleven, is die bescheiden artistieke
output in de decennia na Schulz’ dood
een bron van fascinatie en inspiratie geworden
voor een steeds groter wordende schare lezers,
schrijvers, dramaturgen, beeldende kunstenaars,
muzikanten en cineasten. Er zijn weinig
andere Poolse auteurs van wie het werk
een dergelijk veelzijdig en rijk Nachleben ten
deel is gevallen. Die vaststelling is des te opmerkelijker
als we er rekening mee houden
dat Schulz’ werk aanvankelijk niet onverdeeld
positief werd onthaald en in de jaren na zijn
gewelddadige dood zelfs enige tijd in vergetelheid
dreigde te raken.2 Terwijl enkele Poolse
literatuurcritici in de jaren dertig de debuterende
Schulz nog verweten een ideeënloze en
zelfs immorele estheet te zijn, kreeg zijn werk
in de jaren na de Tweede Wereldoorlog door
de kersverse communistische machthebbers
de onheilspellende labels ‘formalistisch’ en
‘bourgeois’ opgeplakt. Pas in de nasleep van
de politieke dooi en de destalinisering, vanaf het midden van de jaren vijftig, kon Schulz’
verhalend werk weer in de rekken verschijnen
en kon de (erg moeizame) speurtocht naar onbekend
en ongepubliceerd werk van het dubbeltalent
uit Drohobycz beginnen.
Dat de slinger de voorbije kwarteeuw stilaan
in de richting van de ‘schulzomanie’ is
doorgeslagen, mag in niet geringe mate op
rekening geschreven worden van de Poolse
dichter en Schulz-biograaf Jerzy Ficowski,
die een flink deel van Schulz’ artistieke nalatenschap
(letterlijk) van de ondergang heeft
gered. Mede door toedoen van Ficowski (en
van literatuurcriticus Artur Sandauer) begon
Schulz in de tweede helft van de jaren zestig
aan een opmerkelijke internationale carrière
die uitmondde in talloze buitenlandse uitgaven
van zijn verhalenbundels. Daarbij is het echter
niet gebleven. Om zich een goed beeld te
vormen van de proporties die de ‘schulzomanie’
de voorbije decennia aangenomen heeft,
volstaat met een blik op de Bruno Schulz-
‘webcollectie’ (www.brunoschulz.org) die
sinds enkele jaren aangelegd en onderhouden
wordt door de Servische poloniste Branislava
Stojanović. Deze virtuele verzameling bevat
niet alleen een uitputtend overzicht (in woord,
beeld en vooral hyperlinks) van Schulz’ oeuvre
en de wetenschappelijke literatuur die
daaruit is voortgekomen, maar ook een reeks
rubrieken die de meest uiteenlopende (artistieke
en minder artistieke) prestaties van zogenaamde
‘schulzoïden’ in kaart brengen. Het
gaat dan niet alleen om de bekendste gevallen
van door Schulz’ geïnspireerde bellettrie (zoals
See under: Love van David Grossman of
The Messiah of Stockholm van Cynthia Ozick) en films (zoals Street of Crocodiles van de gebroeders
Quay), maar ook om een hele reeks
‘Schulz-sporen’ in de hedendaagse populaire
cultuur. Wie wist bijvoorbeeld dat REMfrontman
Michael Stipe zich bij het schrijven
van zijn songteksten door Schulz’ oeuvre laat
inspireren? Of dat er een Duitse stripversie
bestaat van Schulz’ verhalend werk? Om nog
maar te zwijgen van die Poolse popband die
zichzelf naar de grootmeester uit Drohobycz
heeft genoemd. Te oordelen naar de inhoud
van Stojanović’ virtuele collectie lijkt er vooralsnog
geen medium of expressievorm te bestaan
die van een Schulz-adaptatie gespeend
is gebleven. De vaak gehoorde bewering dat
Schulz een typische writers’ writer is, lijkt dan
ook stilaan achterhaald: de aantrekkingskracht
van Schulz’ oeuvre reikt tegenwoordig heel
wat verder dan de literaire incrowd.
Die veelzijdige receptie blijkt ook uit het
gevarieerde artistieke en culturele aanbod
dat de voorbije jaren op het in Drohobycz
georganiseerde International Bruno Schulz
Festival geprogrammeerd stond. Zo bracht
de meest recente (inmiddels derde) editie
van het festival eind mei 2008 een honderdtal
Schulz-adepten, vertalers en kunstenaars
uit een twintigtal landen samen, van Brazilië
via Israël tot Australië. Bij zoveel geestdrift
omtrent één auteur kunnen uiteraard ook enkele
kritische kanttekeningen gemaakt worden.
Zo wordt wel eens geopperd dat veel
van de zogenaamde Schulz-derived art and
literature vooral voortborduurt op de legende
rond Schulz en al te vaak voorbijgaat aan
zijn artistieke werk. Bovendien is de directe
link met Schulz soms wel erg ver te zoeken,
zoals in het geval van de Oekraïense auteur
Joeri Androechovytsj (zie TSL 49), die op
het Schulzfestival in Drohobycz een nieuw
poëtisch-muzikaal project kwam voorstellen,
daarbij geruggesteund door drie muzikanten
uit Wrocław. Het project met de (inderdaad
Schulziaanse) titel Cinnamon bleek gedichten
te bevatten die Androechovytsj geschreven
had nog voor hij Schulz’ werk kende. Soms
lijkt een Schulzachtige atmosfeer, wat grimmige
erotiek of een Galicische setting al te
volstaan om als Schulziaans gecatalogeerd te
worden. En dan hebben we het nog niet over
de niet altijd even hoge kwaliteit van dergelijke
tegen Schulz aanleunende artistieke projecten.
Het zou echter te ver gaan om de auteurs
van al deze ‘Schulziana’ van plat opportunisme
te verdenken. De literaire marktwaarde van
Schulz mag de voorbije decennia dan al flink
gestegen zijn, een garantie op artistiek succes
en erkenning biedt een verwijzing naar het werk
van de meester zeker niet (al kan het uiteraard
wel een plaatsje opleveren in het programma
van het genoemde Schulzfestival). Dat Schulz’
bescheiden oeuvre zoveel mensen tot creativiteit
aanzet, heeft misschien wel deels te maken
met het feit dat het scheppingsproces in Schulz’
eigen werk zo’n centrale rol speelt. Daarbij
komt nog de (door Schulz’ vroegtijdige dood
versterkte) mythe dat dit creatieproces niet
afgerond is, maar steeds opnieuw geactiveerd
kan (en moet) worden. De formele en thematische
elasticiteit die veel Schulz-adepten in
hun projecten aan de dag leggen, lijkt ironisch
genoeg een typisch Schulziaans kantje te hebben:
net als het door Jozef zo gekoesterde Boek
in het gelijknamige verhaal uit Sanatorium
Clepsydra in alle richtingen uitdijt, ‘ontwikkelt’
Schulz’ eigen Origineel ‘zich tijdens het
lezen’ en staat het ‘naar alle kanten open voor
fluctuaties en passages’. En zo blijft Schulz
(met dank aan zijn vele toegewijde vertalers)
tot nader order alive and kicking, in tegenstelling
tot al die auteurs wier werk voortdurende
reanimatie behoeft om aan de postume vergetelheid
te worden onttrokken.
Ook in het Nederlandse taalgebied heeft
Schulz ondertussen een zekere status bereikt,
al werd zijn werk in onze contreien pas in
het begin van de jaren zeventig, met Gerard
Rasch’ vertaling van Sklepy cynamonowe
(De kaneelwinkels), geïntroduceerd. Een
overweldigend succes kan die eerste introductie
overigens niet genoemd worden. Het
aantal recensies bleef al bij al beperkt3 en al waren de critici onweerlegbaar overtuigd
van de literaire kwaliteiten van Schulz’ werk,
toch werden er openlijk twijfels geuit bij
de competenties van Gerard Rasch (die met
Schulz zijn debuut maakte als literair vertaler).
4 De behoorlijk turbulente periode die
uitgeverij van dienst Moussault in de jaren
zeventig doormaakte, betekende al evenmin
veel goeds voor Schulz’ eerste gang door de
Nederlandse letteren. Dat zijn werk een tijdlang
vooral voer voor bibliofielen was, blijkt
uit de serie bibliofiele uitgaven die de Baarnse
uitgeverij Aretha Pers Herbert Blokland eind
jaren zeventig en begin jaren tachtig uit De
kaneelwinkels puurde (telkens in oplagen
van hooguit honderd exemplaren).5 Schulz’
werk kreeg pas een serieuze herkansing
toen Meulenhoff in 1980 Rasch’ vertaling
van Sanatorium pod klepsydrą (Sanatorium
Clepsydra) op de markt bracht. Deze bundel,
die nog geen jaar later gevolgd werd door een
heruitgave van De kaneelwinkels, kreeg aanmerkelijk
meer aandacht in de pers.6 Ook nu
doken er nog kritische geluiden in verband
met de kwaliteit van de vertaling op, zij het in enigszins getemperde vorm. Voor het eerst
kwam ook het grafische luik van Schulz’ artistieke
nalatenschap nadrukkelijk in beeld.
In het daaropvolgende decennium lijkt er
zich een zekere consolidatie van Schulz’ ‘literaire
kapitaal’ te hebben doorgezet. Zo trad
er in de loop van de jaren negentig niet alleen
een tendens tot ‘anthologisering’ van Schulz
op,7 maar werd ook het corpus Schulz-teksten
in Nederlandse vertaling nog verder uitgebreid,
met als hoogtepunt de verschijning van
Schulz’ verzamelde werken in 1995. Na een
eerste herdruk in 1996 kreeg vertaler Gerard
Rasch bovendien de prestigieuze Martinus
Nijhoffprijs toegekend. In het licht van de kritiek
die Rasch in de voorgaande decennia ten
deel was gevallen, mag dit enigszins vreemd
lijken, ware het niet dat Rasch zijn Schulzvertalingen
in de loop der jaren drastisch
had herzien.8 Terwijl Rasch’ oorspronkelijke
vertaling nog gebukt ging onder een zekere
stroefheid en gebrek aan inventiviteit, getuigde
de bekroonde Schulz-vertaling van meer
durf en trefzekerheid.
De gestage opgang van Schulz’ oeuvre in
de Lage Landen laat zich niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief beschrijven, in de
manier waarop zowel schrijvers als literatuurcritici
de voorbije jaren met zijn oeuvre aan de
slag zijn gegaan. Een van de eerste markante
Schulz-sporen in de Nederlandse literatuur is
terug te vinden in De handkus, de lichtvoetige
debuutnovelle van Jan Hontscharenko.9
In een passage waar Hontscharenko het gracieuze
karakter van een handkus vergelijkt
met de pathetische onderdanigheid van een
voetkus last de auteur een frapperende beschrijving
in van enkele zogenaamde clichés-
verres uit Schulz’ artistieke portfolio
Xięga Bałwochwalcza (Het Idolate Boek).10
Minder evident dan weer is de aanwezigheid
van Schulziaanse elementen in de debuutroman
Marcel van de Vlaamse auteur Erwin
Mortier.11 Van belang is hier niet zozeer de
vraag of Mortier in zijn literair debuut daadwerkelijk
door Schulz beïnvloed werd, dan
wel de vaststelling dat de literaire kritiek zelf
Schulz als mogelijke inspiratiebron naar voren
schoof.12 Het feit dat de naam ‘Schulz’
als referentiepunt kan fungeren in beschouwingen
over Nederlandse literatuur, zegt veel over de huidige status van diens werk in het
literaire bestel.
Zo mogelijk nog symptomatischer voor
Schulz’ ‘inburgering’ in de Nederlandse letteren
is het feit dat de figuur Schulz sinds de
jaren negentig steeds meer opdraaft in essayistisch
werk van Vlaamse en Nederlandse auteurs.
De onlangs overleden Vlaamse auteur
Kamiel Vanhole was wellicht de eerste die
zijn Schulz-fascinatie in daden omzette en
voor een literaire reportage op expeditie trok
naar Schulz’ geboortestad Drohobycz (thans
in Oekraïne).13 Sinds enkele jaren profileert ook de Nederlandse auteur Allard Schröder zich nadrukkelijk als liefhebber en bewonderaar
van Schulz. Daarvan getuigen niet alleen
zijn publieke optredens en de Schulz-lezingen
die hij af en toe verzorgt, maar ook het korte
essay ‘Het kapitaal van de geest.’14 Zowel
in het geval van Vanhole als van Schröder
blijft echter de vraag in hoeverre Schulz ook
zijn sporen heeft nagelaten in hun creatieve
werk. Zo steken de vaak breed opgezette romans
van Schröder toch wel schril af tegen
de veeleer minimalistische narratieve aanpak
van Schulz. De poëticale affiniteit met Schulz
reikt wellicht een eind verder in het geval van
schrijver Tonnus Oosterhoff, die zijn experimentele
manier van schrijven zelf meermaals
in verband heeft gebracht met het werk van
Schulz. Zo bevat de essaybundel Ook de schapen
dachten na twee markante Schulz-essays
(‘Bruno Schulz’ en ‘Het Boek bestaat, maar
laat zich niet beschrijven’), waarin Oosterhoff
enerzijds een aantal door Schulz geïnspireerde
auteurs op de korrel neemt (wegens te gemakzuchtig
en te braaf in hun aanpak) en anderzijds
zijn leesavonturen met Schulz voorstelt
als ‘de vreugde van het opdoen van nieuwe
ervaringen, het verwerven van kennis, van leren.’ 15
Is Schulz in het Nederlandse taalgebied
dan toch vooral een writers’ writer? Ook
ten onzent lijkt het Schulz-virus inmiddels
de grenzen van de letteren te hebben overschreden.
Op de bühne waren er de voorbije
jaren – afgezien van teksttheateradaptaties
zoals de monoloog Sanatorium Clepsydra van Carol Linssen – ook meer experimentele
vormen van Schulziaans theater te zien, zoals
de voorstelling Republiek der Dromen van
Comp. Marius (2006).16 Enkele jaren daarvoor
was er in België al de buitenlandse première
van Joseph Nađ multimediale Schulzspektakel
Les Philosophes, in het kader van
het Europese cultuurfestival Brugge 2002. Op
het vlak van experimentele film lag Schulz’
werk dan weer aan de basis van de korte animatiefilm
Drohobycz (2001) van de jonge Nederlandse cineast Daan Spruijt. Daarbij
komt tenslotte nog het hoogst opmerkelijke
feit dat Nederland wellicht het eerste en enige
land ter wereld is dat sinds jaar en dag een
Bruno Schulz Instituut op zijn grondgebied
huisvest. Het in 1989 in Utrecht opgerichte
Bruno Schulz Instituut is in belangrijke mate
het werk van de – in Berlijn geboren, maar in
Nederland gevestigde – kunstenares Sabine
Vess. Haar fascinatie voor Schulz dateert al
van het begin van de jaren zeventig, toen ze voor het eerst met Schulz’ verhalend werk
in aanraking kwam, en bereikte zijn hoogtepunt
eind jaren zeventig, toen Vess op korte
tijd een tweehonderdtal tekeningen, etsen en
portretten maakte op basis van Schulz’ werk.
In dezelfde tijd ontstonden tevens een aantal
beschouwende en autobiografische teksten
over Schulz. Merkwaardig genoeg heeft de
werkzaamheid van het door Vess opgerichte
instituut an sich weinig of niets met Schulz te maken. Vanuit de overtuiging dat kunst
een belangrijke maatschappelijke functie te
vervullen heeft,17 ondersteunt het instituut de
laatste jaren vooral cultureel-artistieke projecten
in de Derde Wereld die de maatschappelijke
emancipatie van sociaal zwakkeren
beogen. Ofwel hoe de lectuur van Schulz niet
alleen tot creativiteit aanzet, maar ook in een
concreet maatschappelijk engagement kan uitmonden.