Anastasija Afanasjeva (1982) volgde een medische
opleiding en werkt als psychiater in
Charkov. Ze publiceert regelmatig in literaire
tijdschriften en op het internet, heeft tot op
heden twee bundels gepubliceerd en verschillende
prijzen gewonnen. De cyclus ‘Arme
witte mensen’ is het eerste deel van de gelijknamige
bundel (Bednye belye ljoedi, Moskou/Tver, 2005) en is ook opgenomen in Stemmen
spreken (Golosa govorjat, Moskou 2007). Op
de site www.vavilon.ru kan men meer gegevens
over haar vinden. Klik op тексты voor
teksten, op лица voor foto’s. De site www.polit.ru heeft onder видеозаписы een recente
video-opname van een optreden van haar op
een poëziefestival.
Het meisje heeft zulke witte schouders dat de vogels die erboven vliegen
haar proberen te beschermen met de verf van hun poep;
iets groenachtigs achter haar rug dat doet denken aan de muskietenzwerm
boven de moerassen van de plaatsen waar ik vorig jaar vaak was,
iets giftigs en onrustbarends.
Arme mensen met witte schouders, ze zijn overal;
elk gaat vergezeld van een groenachtige wolk;
niemand heeft het in de gaten.
Gisteren zag ik in een internetcafé een man met een aansteker;
later liep ik op enkele meters afstand van hem, wilde een vuurtje krijgen –
ik slaagde er ternauwernood in te zien hoe hij opging in een wolk,
en een eenzame Cricket viel met een klap op het asfalt.
Luister, ieder van hen heeft minimaal drie existenties,
dat is zoveel, dat ze hun echte namen volledig vergeten;
laten we zeggen, gisteren zag ik een vrouw die gekleed was in rechte kale
bontvellen
overdag zag ik haar met een draagbare computer op haar knieën,
’s avonds in een kring van volgens een bepaald ritueel dansende meisjes;
je zou zeggen, niet bijzonders,
maar elke keer veranderden haar ogen van kleur.
‘Wanhoop die de farizeeërs verteert’ vertelde de almachtige Google,
‘wordt zo bestendig,
dat die voor altijd boven hun rug hangt
als een roofzuchtig moerasdier.
Dokter V. geneest ernstige psychische stoornissen
aan de hand van een foto, of vervoegt u zich bij de kliniek op het adres…’
Ik begrijp het zo, dat de wanhoop hen bevangt op het moment
dat ze iets vasts, iets onveranderlijks zijn en niet meer
verder kunnen, omdat verder gaan veranderingen vereist.
Op dat moment worden ze overgebracht naar de kliniek van dokter V.
Ik zal proberen de journalisten het adres te geven, zodat ze dat kunnen
opnemen in het avondnieuws.
Laat de ongelukkige verwanten hen daar aantreffen, ongekend prachtig,
als de wilde dieren van onze woestijnen,
hen, die lijken op niet stukgeslagen witte kruiken voor huidige menselijke
zielen.
Vriend, ik hoop dat jouw huid net zo zwart is
als de letters in mijn Word,
groeten,
A. Dzjmbrdzjabal
P.S. Arme, arme witte mensen.
Svetlana, patiënt van de psychiatrische afdeling,
onmogelijk haar te helpen. Ze wil
dat in elk lampje wolfraam gaat gloeien,
bedenkt de vijfde tijd van het jaar en wijst
met haar pink, die net zo gebogen is als de wolfraamdraad,
naar mijn gezicht:
‘Augustinus. Zijn naam zal “Augustinus” zijn;
in die tijd zal in de lege instituten
de vermoeide, dikke lucht niet bewegen;
zeildoeken mannen zullen te zijner ere
gloeiende ringen met edelstenen schenken
aan fluwelen vrouwen
laat eerst het wolfraam gloeien!’
…angstige afwachting die ik jou heb bezorgd, waarvoor
iedere keer jouw elektrisch geknetter in mij weerklinkt,
wanneer ik met mijn hand van het voorhoofd van mijn Natasja naar haar
schaamheuvel ga,
wat voor veranderingen bonzen er in me wanneer mijn hand en borstkas
boven haar hangen
en ik in haar dring met een gevoel van onuitsprekelijke dapperheid,
van verdwijnend wees zijn?
‘Door Augustinus komen de stemmen in mijn hoofd tot zwijgen’,
vervolgt Svetlana met dommige nauwgezetheid, ‘die in feite geaarde duivels
zijn,
met hun snuiten snuffelend aan de tralies van de hersenpan,
die hen ongewild dient als donkerhoofdige kooi
ga dan gloeien, wolfraam!’
…onbedwingbare begeerte die ik jou heb bezorgd, waarvoor
iedere keer jouw elektrisch geknetter in mij weerklinkt,
wanneer ik meedoe met het langzame, zware ritme,
welk een onwetendheid sterft er in me, als mijn voorhoofd zich aanvlijt tegen
het tere sleutelbeen van Natasja,
en ik me bedrogen voel als ik bedenk dat zij – net als ik – slechts vlees is en
een dunne electriciteitsdraad?
‘Augustinus’, vult Svetlana aan, ‘valt niet aan,
aangezien
het stof van elke lamp moet wegvliegen
(misschien fladdert het op door de hitte)
opdat de wolfraam ongehinderd gaat gloeien, als een dierbare zon,
die niet verdwijnt vanwege een aminazine-injectie
moge de wolfraam gaan gloeien!’
de verrukte huivering die ik jou heb bezorgd, waarvoor je
vol aandacht in mij groeit totdat ik
begin te hoesten van het onzichtbare stof en mijn ogen sluit,
die dreigen te gaan tranen, maar ik raak verblind door het licht onder
mijn oogleden
de wolk van ons stof, opgewarreld door de tocht,
vliegt weg van de vijftiende verdieping
en we beginnen te leven met wijd open armen en later
zullen we elkaar herkennen door onze pupillen
bijna doorzichtig
als voor het eerst
En boven het borstbeen, over de huid, als een slak van de vierde augustinus
kruipt – van binnen verlicht – een zweetdruppel
Duizenden goddelijke koeien – kunnen ze de over de Atlantische Oceaan
vliegen als een vlucht rode zeppelins, gevlekt en onzinnig? In 1937 ontplofte
de zeppelin ‘Hindenburg’ na een geslaagde transatlantische vlucht.
Ik zie duizenden rode Hindenburgers over het strand kruipen tussen keversbrandweerlieden
– dat is net zo onwaarschijnlijk als een mens in rokkostuum
op de oever van de zee.
Wist u, graaf Zeppelin, baardige schepper van luchtschepen, met welk een
voorzichtigheid en angst ik aan u zal denken, terwijl ik de goddelijke koe
kinderlijk bezweer naar de hemel te vliegen? Want de ‘Hindenburg’ ging
rechtstreeks bij de meermast ten onder voor de ogen van honderden mensen.
Wolken goddelijke koeien, wier vleugels weigeren hen in de lucht te houden,
storten naar beneden rond de meermast en maken een duikvlucht op het zand
van duizenden gevlekte vooruitzichten van ontploffingen. De bouwers van
zeppelins voorzagen de luchtschepen van uitstekende transportmogelijkheden,
maar schonken geen aandacht aan veiligheidsmaatregelen: als waterstof
vermengd wordt met lucht ontstaat er een uiterst krachtige ontplofbare
stof – een explosiemengsel. In plaats daarvan zou het ongevaarlijke helium
gebruikt moeten worden. Weten de kleine kevers-brandweerlieden die over
het strand rennen, dat voor ons een plaats is om te luieren, maar voor de rode
Hindenburgers een hel, van hun machteloosheid voordat het strand begint
te branden? Graaf Zeppelin, lacht u me uit op het moment dat ik, terwijl ik
mijn vrouw leer vliegen, probeer iemand boven te bedriegen, en met vuil
uit de zee op haar rug schrijf: ‘In het midden dragend gas – ongevaarlijk
helium’, en de panden van mijn rokkostuum gaan heen en weer, huiveren
door de wind, als door de onvermijdelijke verwachting van de catastrofe.1
Hij spreidt voor het meisje snoepjes uit,
en zet haar zonder dat ze het merkt een puntmuts op, die lijkt op een
clownshoed:
‘Steek je handje uit, kleintje, hier heb je een autootje, en hier een huisje,
ook nog een jongetje met een pet,
dommerdje, waar ben je bang voor, gooi
het lekkers maar door elkaar, zolang de naalden van de sparren vliegen,
en het mutsje, dat geleidelijk krimpt,
drukt op de hersenpan
In het stedelijk circus danst het paard Henri de wals
Kuuroordgasten dansen met zeepschuim in hun haar
Ik zit in een hoek van de discotheek, ik dans helemaal niet
In mijn zak knispert een snoeppapiertje
En ik heb hoofdpijn, mijn hoofd doet pijn
…ik stel me een bleke Josephine voor, een prachtige mademoiselle,
slank als een roze flamingo, haar gratie
is beangstigend door de breekbaarheid van een porseleinen beeldje, je zou
haar wel
in een parfumeriesalon willen zetten naast lelietjes-van-dalen parfum,
een fluwelen lintje om haar heen doen en er onder zetten: ‘Zelfs niet met je
ogen aanraken’
De witte Josephine zit voor de ogen van een menigte sprakeloze leeglopers op
een golfbreker,
zwaait haar kleine voetje heen en weer en zingt een Frans chanson, met elke
noot
klinkt er over het strand een frivool ‘aaach’, of is dit gewoon het geluid
van een golf die op de kust loopt
Maar plotseling zwijgt ze en fluistert tegen iemand
‘ga eindelijk eens weg, laat me alleen,
ik heb genoeg van je stukjes karamel, van je nepsnoepjes,
trakteer me op bitter noshpa , brokkelig analgien,
spaar me je Strutzel, je Roshen, je rafaello,
sodemieter op alsjeblieft!’
Later zie ik de directeur van een parfumeriewinkel op dezelfde plaats zitten
waar de dappere Josephine had gezongen, hij staart naar de groene golven, de
asgrijze wolken,
in zijn hand een vingerhoed – zo klein is haar muts geworden,
hij telt het geld dat hij dankzij haar kon verdienen, zolang
het gescheurde zilverpapier op het stille water drijft,
en het leven is zo mooi, zo onuitsprekelijk zoet, zo licht!...
In het stedelijk circus danst het paard Henri de wals
Sparrennaalden dwarrelen op me neer, tot ik een stem hoor –
Het is alsof iemand staat te verkopen – ‘Pachlawa, pachlawa’
Mijn pols gaat sneller:
ik houd van zoetigheid, ik kokhals ervan
…het komt me voor dat ik onverdraaglijk vrolijk ben geworden, als een kleine
jongen,
alsof iemand naast de feesttaart als cadeau een autootje en plastic katapult
heeft achtergelaten
en ik ga naar het naburige villadorp, krankzinnig schreeuwend en
onverantwoordelijk blij,
en de belletjes op mijn muts rinkelen op de maat van de vibrerende hartslag;
in de zonnevlecht ontstaat een draaiing,
alsof je omhoog gaat op een schommel of een trampoline –
ook fietsen kunnen vliegen, als je twaalf bent
Later redden we een katje hoog uit een berk, men schrijft over ons in de
plaatselijke krant,
een fotograaf maakt een foto – mijn kleine hoofd, mijn enorme muts, de
gouden belletjes,
in mijn hand een plombière, mijn wangen en lippen onder de chocola
Ik zal tien jaar later over mezelf dromen boven een stoffig
fotoalbum met dit krantenknipsel
en erover piekeren dat nu eens mijn hoofd ondraaglijk groter wordt,
dan weer de planeet van alle kanten in elkaar wordt gedrukt
Later voer ik het paard Henri uit mijn hand kersenpudding –
het danst allang niet meer,
maar hij – spreidt nog steeds net zo snoepjes uit,
stopt ze toe,
bepraat me vriendelijk ze open te maken,
zit me te stangen – glimlach, nou dan,
ben je soms nodig voor een of andere kleine dwaasheid
niet in het oog lopende onzinnigheid,
dus wat kost het je – voor mij dan, alsjeblieft,
eet ze op op de een of andere manier,
wees iemand!
Ik ben inderdaad,
ik ben tweeëntwintig,
ik heb hoofdpijn.
Ik ben dapperder dan een rechtschapen indiaan,
maar laffer dan een verwende ariër,
ik kijk politieagenten zonder angst in hun pupillen,
ik ben bang haar te bellen die me niet onverschillig is
Spoedig zal ik een warm jasje moeten dragen,
daar zit in een zak ervan een overgebleven snoepje.
Hier in mijn borst zitten de snoeppapiertjes van vroeger, het oude zilverpapier
En al het overige is slechts: nuffige juffrouwen,
bergen van rijstebrij.
De huisbewaarder draait een zwart-wit film
Een knappe jongen, wie in staat is de voorstelling tot het einde uit te zitten
zonder met zijn papieren popcornbekertje te kraken,
zonder zijn gezicht te verbergen
op de maat van de muziek in de film mee te tikken: oem-tsa-tsa, oem-ni-tsa.2
In geen geval mag je op je tenen gaan staan en naar de technici kijken, vragen
wanneer de tekenfilms beginnen, je voorkeur uitspreken voor kleurenfilms,
je mag in het donker niet je mama roepen, je mag niet roken in de filmzaal
In geen geval mag je de knopen afrukken van nette jasjes, mag een zwarte
kat de straat oversteken, mag je dingen bedenken onder narcose, oud worden,
zingen op openbare plaatsen, maar het allerbelangrijkste – je mag niet bij
de technici binnenstormen en proberen aan de film die draait het einde van
een andere film vast te maken
Moet ik zeggen dat ik dat allemaal heb gedaan?
Ik was de minst oplettende meelevende toeschouwer.
Daarvoor ben ik zwaar gestraft.
Omdat ik niet het verschil zag tussen wat ik droomde en wat ik in de film zag.
En wie al deze mensen zijn.
Waarom ze op mijn borstkas kloppen.
Waarom ze hard schreeuwen in me en waarom ze Russische roulette met
me willen spelen
Van binnen mensen in plaats van kogels – in de loop van dit speelgoedpistool.
Ze schieten op me en treffen me met iets –
te beginnen met één keer pijpen
en eindigend met liefde
onwaarschijnlijk
En een verbod op vergeten –
het enige van alle verboden dat ik in acht neem
Als ik me ook dit toesta,
dan doe ik het licht aan in de vervloekte filmzaal.
Ik zal glimlachen als jim morrison:
getikt en schuldig.
Maar over het algemeen toch
bevalt me deze film.
Laten we hem samen gaan zien.
Nog een minuut of tien. En nog even –
precies zoveel jaar
als nodig is.
Bovendien deelt de Huisbewaarder gratis kaartjes uit.
En een tijdje gratis wonen is geen ramp
Vertaling Willem G. Weststeijn