Onder de blik van haar man sloeg Lora de krant open.
‘Eens kijken,’ zei ze, ‘welke nieuwtjes er zijn.’
‘Geen,’ zei haar man, ‘Je zal zien. Ze hebben weer een of andere ambassade
opgeblazen. Een Turkse diplomaat is doodgeschoten. En ergens in
Pakistan is er een schoolbus gekanteld… Alles gaat zijn gangetje.’
Hij deed een wolkje melk in zijn zwarte koffie. Lora las hardop, terwijl
ze zonder te kijken een stuk koek afbrokkelde:
‘Schulz verheugd over initiatief president Duarte… Giftige conserven
in Japanse winkels… Eleonor Roosevelt honderd jaar geleden geboren…’
Lora en Alik vormden een gelukkig jong koppel. Geluk zagen ze als
natuurlijk en organisch, zoals gezondheid. Het leek hen dat tegenslag voor
zieke mensen was weggelegd.
Ze hadden elkaar zes jaar geleden ontmoet in Moskou. Ze waren toen
allebei net van de middelbare school af. Lora droomde ervan geschiedenis
te studeren. Haar neef zei haar dat de Sovjetgeschiedenis vervalst was. Lora
wilde zich verdiepen in de authentieke geschiedenis.
Alik droomde ervan arts te worden. Zijn lievelingsoma was gestorven
aan kanker. Alik wilde zich verdiepen in de kankerologie.
Ze zakten allebei voor hun toegangsexamen. Al hun kennissen waren
ervan overtuigd dat dit te wijten was aan antisemitisme. Misschien was dat
ook wel zo.
Lora en Alik besloten het over een jaar opnieuw te proberen. Dat jaar
zouden ze zorgeloos en vrolijk doorbrengen. Ze hielden allebei erg van
uitstapjes buiten de stad, muzikale komedies en lichte wijn. Ze hadden allebei
tamelijk vermogende ouders. In feite hoefden Alik en Lora dus niet te
werken. Alik kreeg een job op een stookplaats, en Lora zeulde met biljetten
voor kindervoorstellingen.
Hun opvattingen waren ongeveer dezelfde. Ze vertelden hun vrienden
politiek getinte grappen, ze hielden van spullen uit het buitenland en luisterden
naar de BBC.
Alik en Lora woonden bij hun ouders in kleine tweekamerflats. Ze konden
elkaar enkel buiten ontmoeten. Vandaar dat ze een jaar lang zoenden op het
koertje achter de loodsen.
Alik en Lora bereidden zich niet voor op hun examens. Ze waren te zeer
in de ban van de liefde. Bovendien nam het antisemitisme toe. Maar de massale
emigratie begon.
Alik en Lora besloten om weg te gaan. Op die manier konden ze in één
klap verschillende problemen oplossen.
Hun ouders waren radeloos. Ten eerste waren hun kinderen van plan te
trouwen. En daar kwam bij dat ze het land verlieten.
Alik en Lora stelden hun ouders gerust. Ze zeiden dat ze hun oploskoffie
zouden sturen.
Ze leverden hun paspoorten in. Drie weken later kregen ze de toestemming
om te emigreren. Ze hadden zich voorbereid op een lange strijd, maar
mochten meteen vertrekken. Ze voelden zich zelfs ietwat verongelijkt.
Maar het gevoel verongelijkt te zijn ging snel voorbij.
Emigratie stond voor Alik en Lora gelijk aan een huwelijksreis.
Ze vestigden zich in New York. Na een jaar was hun kennis van de taal
best acceptabel. Alik schreef zich in voor een cursus programmeren. Lora
volgde een opleiding tot manicure.
Haar neef was intussen ook vertrokken naar het Westen. Hij zei dat ook de
Amerikaanse geschiedenis vervalst was. En aan kanker stierven hier volgens
hem evenveel mensen als in de Sovjet-Unie.
Hij was een mislukkeling en een vlerk. Hij schold op iedereen. Voor hem
waren het allemaal idioten, lafaards en oplichters. Op een keer zei Lora:
‘Je hebt aan iedereen een hekel!’
Haar neef antwoordde:
‘Hoezo dan, aan iedereen?’
Daarna ratelde hij:
‘Ajchenvald, Baratynski, Vampilov, Gillespie, Daumier, Jerofejev,
Jaurès, Zorgenfrei… ’ Een seconde dacht hij na en vervolgde: ‘Ibsen,
Koltsjak, Larionov, Monet, Nostradamus, Olejnikov, Parker, Rimbaud,
Swift, Toergenjev, Wells…’ Hij haperde nog eens en rondde af: ‘Fitzgerald,
Chodasevitsj, Tsvetajeva, Chaplin, Chagall, Eichenbaum, Joedenitsj en
Jaspers!’
‘Tevreden?’ vroeg hij, en dook in een koelkast die niet van hem was om
een flesje gin…
Maar de neef kwam niet vaak.
Het ging Alik en Lora voor de wind.
Enkele maanden later werd Alik programmeur. Twee jaar later projectmanager.
En nog een jaar later consultant voor een wel zeer kapitaalkrachtige
internationale firma. Hij moest verre dienstreizen maken. Een keer moest
hij naar Hawaï.
Lora werkte in een kapsalon met Amerikaanse clientèle. Lora zei altijd
maar: ‘Russen komen bij ons nauwelijks over de vloer. Onze prijzen liggen
te hoog’. Lora verdiende twintig duizend per jaar. Alik dubbel zoveel.
Het duurde niet lang of ze kochten een huis. Het was een klein bakstenen
huis in een van de slaapsteden van New York. Hier woonden vooral
Amerikaanse joden, Polen en Chinezen. Russen waren hier absoluut niet.
Alik zei:
‘We hebben nauwelijks omgang met Russen…’
Alik en Lora werden dol op hun huis. Eigenhandig legde Alik de waterleiding
en het dak. Daarna elektrificeerde hij de garage. Lora kocht gordijnen en een
set porseleinen kookpotten.
Het was een mooi, gezellig en relatief goedkoop huis. In zijn kwaadaardigheid
noemde de neef het ‘een mausoleum’.
Vrienden hadden Alik en Lora niet. Tot hun vrienden rekenden ze iedereen
die op bezoek kwam. De neef nodigden ze steeds minder uit. Maar er kwamen
steeds vaker Amerikaanse vrienden op bezoek. Bijvoorbeeld Aliks manager,
Seth Appelbaum, een jolige dikkerd met veel lawaai. Meer dan een jaar kwam
hij samen met zijn verloofde Shella Roach. Met hun vieren roosterden ze
worstjes bij de veranda aan de achterkant en dronken ze Budweiser.
Op een keer kwam Seth alleen. Op de vraag “Waar is Shella?” antwoordde
hij:
‘We zijn uit elkaar. Ik was radeloos. Toen heb ik een nieuwe auto gekocht
en ben ik verhuisd. Nu ben ik gelukkig… ’
Lora en Alik leefden comfortabel, maar zuinig. Iedere maand betaalden ze
duizend dollar terug aan de bank. Plus de kosten voor telefoon, elektriciteit,
gas, ontspanning…
Ze hielden erg van reizen, musicals en lichte cocktails. Ze wilden een
hond in huis nemen, maar bedachten zich. Een hond zou de tapijten kunnen
beschadigen. En in hun voorstad waren geen inbrekers.
Lora en Alik hoorden dat sommige emigranten het moeilijk hadden.
Waarschijnlijk waren het ongezonde mensen met een rotkarakter. Van het slag als de neef. Of kan je iemand die rechtstreeks uit de fles drinkt gezond
noemen?
Alik en Lora gingen vriendelijk met elkaar om. Ze hadden het zo goed
dat Lora soms uitriep:
‘Mijn lieve man, ik ben zo gelukkig!’
Ze hadden het zelfs zo goed dat ze voor zichzelf ergernissen bedachten.
Alik zette een somber gezicht en zei:
‘Weet je, vanmorgen had ik bijna een fietser aangereden.’
Lora zette geschrokken ogen op:
‘Wees toch voorzichtiger. Ik smeek je, wees toch voorzichtiger.’
‘Maak je geen zorgen, schat. Ik heb een uitstekend reactievermogen…’
Soms kwam Alik thuis met een schuldig gezicht.
‘Je lijkt ontstemd,’ vroeg Lora, ‘wat scheelt er?’
‘Zal je niet boos worden?’
‘Dat weet ik niet. Zeg me wat er aan scheelt, of ik begin nog te huilen.’
‘Zweer dat je niet boos zal worden.’
‘Zeg me wat er is. Vertel me de hele waarheid!’
‘Alleen niet boos worden, schat. Ik ben in fout. Ik heb Italiaanse laarsjes
voor je gekocht.’
‘Ben je niet goed snik?! We hadden toch afgesproken dat we zouden
bezuinigen! Laat me eens kijken…’
‘Ik had er zo’n ontzettende zin in. En de kleur is origineel. Van dat bruin…
Ben je niet boos? Zweer me dat je niet boos bent!’
Alik en Lora hadden de gewoonte om ’s zondags lang te ontbijten, te
praten en te roken. Soms las Lora hardop een Russische krant. De problemen
waar de emigranten zich druk over maakten vonden ze vergezocht.
‘Is het dan zo moeilijk,’ zei Lora, ‘om een Amerikaanse vakopleiding te
volgen?’
‘Inderdaad’, stemde Alik in, ‘je hebt gelijk. Het enige wat je moet doen
is je losrukken uit dat Russische getto...’
En toen ze wakker werden zette Lora een mysterieuze glimlach op.
Alik veinsde een somber gezicht:
‘Wat is er met jou?’
‘Zal je niet boos worden? Zweer dat je niet boos zal worden.’
‘Wat is er dan gebeurd? Goed dan, ik zweer het.’
‘Ik heb tickets voor Zorba the Greek. Ontzettend dure. Ik heb ze overgenomen
van Irene Berd. Haar dochtertje is ziek… Ben je niet boos?’
‘Ik was eigenlijk van plan om de garage te verven. Maar als je zin hebt
om te gaan...’
‘Ik heb ontzettende zin om te gaan.’
‘Het begint om acht uur? Dan moeten we ons omkleden en vertrekken.’
‘Mijn lieve man, ik ben zo gelukkig!’
Zo’n veertig minuten later reden ze al over de highway.
Alik reed licht en zelfverzekerd. In zijn rechterhand walmde een sigaret.
Lora had zich geïnstalleerd op de achterbank.
Ze reden voorbij het kerkhof, het park en nog voor de brug sloegen ze
links af. Boven de daken flikkerde de reclame ‘Philip Morris’ aan en uit. Van
de voorbank van de Buick klonk de radio.
Het was het eigenaardige tijdstip waarop het nog licht is, maar de lantaarns
al branden. De muren van de pakhuizen waren donkerder dan de hemel. De
reclamelichtjes brandden onderbroken en ongelijkmatig.
Alik draaide zich om naar zijn vrouw:
‘We nemen een binnenweg, door de tunnel. Daarna onder de spoorbrug
langs het viaduct. Bij de kerk slaan we nog eens links af. En dan de rivier
volgen tot aan Manhattan.’
‘Rij maar zoals je nodig vindt,’ zei Lora.
‘Goed dat je tickets hebt gekocht,’ vervolgde Alik, ‘ik ben heel erg blij.
We moeten niet gezapig worden. Morgen nog abonneer ik ons op een kwaliteitskrant.’
‘Een met wat minder reclame. Of ik verlies mijn humeur. Weet je wat
me zo ergert aan Amerika? Hier is altijd wel iets wat zelfs voor vermogende
mensen onbetaalbaar is. Zelfs als je zestigduizend per jaar verdient.’
‘Okey! Dan moeten maar we tachtigduizend of negentigduizend verdienen.
Maak je maar niet ongerust, dat komt er wel van. Kris en Barney stellen
me erg op prijs.’
‘Ik sta er ook niet slecht voor. Isa nodigt me steeds vaker uit op de lunch.
In september heeft ze parfum voor me gekocht. Of liever, eau de cologne.’
‘De prijs is niet belangrijk. Het gaat om het gebaar…’
‘Ze stelt me op prijs.’
‘Daar twijfel ik niet aan… Ik heb de indruk dat we de tunnel voorbij zijn
gereden. Heb je niet opgelet?’
‘Ik heb het niet gezien.’
‘Okey, de richting zit goed. We zullen slechts een drietal minuten langer
onderweg zijn.’
‘Let een beetje beter op...’
Het was donker geworden. De reclamelichtjes waren helderder en opdringeriger.
De trottoirs lagen bezaaid met vuilnis. Bij de winkels waren goedkope
kleren opgehangen. Rond de bars schoolden dubieuze figuren samen. Vooral
zwarten en latino’s.
Lora voelde zich ongemakkelijk worden. Ze had geen zin meer in theater.
Ze wilde thuis zijn en televisie kijken. Ze wilde een cocktail drinken en naar
muziek luisteren. En op dat moment hoorde ze:
‘Zijn we dan werkelijk Harlem binnengereden?’
‘Dat kan toch niet!’
‘Ik vrees dat het zo is. Zonet reden we nog op de Lenox Avenue. Voor ons
ligt de honderdeenentwintigste straat. We bevinden ons iets boven Central
Park. Kijk maar eens rond, de atmosfeer zegt genoeg.’
‘We moeten de weg vragen aan een politieagent.’
‘Ik vrees dat hier geen agenten zijn.’
‘O je!’
‘Geen paniek. Alles komt goed. Harlem is heus niet zo hels als ze wel
zeggen. Kijk, daar loopt een vrouw met een kind…’
Ze reden verder. Ze kwamen steeds meer vervallen huizen tegen. De lege
vierkante ramen waren gevuld met duisternis.
Langs de muren zwierven clochards. Op de kruispunten stonden groepjes
zwarten, bijna niet te onderscheiden van de duisternis. De gesprekken werden
overstemd door het gekerm van autoradio’s.
Alik sloeg opnieuw links af en remde.
‘Ik denk dat we een doodlopende straat zijn ingereden. Zie je, daar staan
van die borden. Ik moet uitstappen om de weg te vragen.’
‘Vraag de weg zonder uit te stappen.’
‘Dat gaat niet. Zwarten drukken zich uit in een vreselijk jargon. Op afstand
is het heel moeilijk om hen te verstaan.’
‘Wenk er dan één hierheen.’
‘Dat vinden ze misschien beledigend.’
Alik stapte uit de auto. Hij zei:
‘Vergrendel voor alle zekerheid de deuren van binnenuit.’
‘Ik ben bang.’
‘Dat hoeft niet. Ik kan het immers met iedereen vinden. Het schorriemorrie
heeft me altijd gerespecteerd.
‘Kom zo snel mogelijk terug…’
Voor hem strekte zich een bouwterrein uit. Er stond een compressor bedekt
met zeildoek. Achter de triplexpanelen was de donkerte van een diepe
put zichtbaar. Op de rand zaten drie of vier schooiers. Dichter bij de auto,
bij het scheefgezakte neonuithangbord ‘Grocery’, stonden er nog twee. De
eerste was een gigant met een zeemanspet. Om de schouders van de tweede
hing iets dat op een deken leek. De geur van marihuana was op tien passen
afstand te ruiken.
Vriendelijk glimlachend stapte Alik op hen toe:
‘Aangenaam avondje, vrienden, vinden jullie niet? Ik wilde vragen hoe
ik hier vandaan kom.’
Vanonder de deken klonk:
‘Hoe ben je hier verzeild geraakt, blanke man?’
‘Mijn vrouw en ik zijn verkeerd gereden, we zijn de weg kwijt… Blank
of zwart, welk verschil maakt het?’
Nu sprak de gigant met de pet:
‘Een zwart gezicht of een wit gezicht, als dat geen verschil is! Een zwart
gezicht of een witte ziel. Een wit gezicht of een zwarte ziel. Ik ben zwart,
hoeveel ik me ook was, en jij bent blank, zelfs als je in de slijk ligt…’
‘Alle mensen zijn elkaars broeders,’ zei Alik zonder overtuiging.
‘Fout,’ werd tegengeworpen vanonder het deken, ‘er zijn zwarte, en er
zijn blanke. Wij zijn zwart, zielsmensen. Wij hebben de soulmuziek. Blanken
hebben geen ziel. Ze hebben enkel maar gedachten, gedachten, gedachten…’
‘Maar ik vroeg toch gewoon de weg. We zijn verdwaald, begrijpen jullie?’
De gigant nam een slok van een flaconnetje en zei:
‘Hoepel op! Want zo meteen steekt de wind op en dan waait je hoed nog
weg!’
Alik streek zich mechanisch door de haren.
De gigant gaf het flaconnetje aan zijn buur. Ook hij nam een slok en zei:
‘Is dat mannetje soms van de politie?’
De gigant antwoordde:
‘De politie heeft hier niets te zoeken. Ik, Fatty Trucksa, ben hier de politie.’
‘Prince-general Negovia-Sherman,’ stelde het type met de deken zich
voor.
De gigant vroeg:
‘Ga je niet weg, blanke man? Wil je dat ik je de weg naar Manhattan wijs?
Kom hier, ik zal je de weg wijzen.’
Als gehypnotiseerd stapte Alik naar voren. Het leek hem dat de gigant
aan de ritssluiting van zijn jasje prutste. Daarna glom er iets in zijn hand.
Mogelijk een korte gummiknuppel. Of een stuk rubberen slang. En op dat
moment, plotseling, snapte Alik het. De zwarte bandiet met de glimlach
zwaaide met zijn afgrijselijke vlees.
Langzaam stapte Alik achteruit in de richting van de auto. Hij werd niet
gevolgd. Vanonder het deken klonk een lach. De zwarte gigant spuwde en
maakte een dansje…
Twee seconden later zat Alik in de auto. Zonder een woord te zeggen reed
hij achteruit. Lora keek haar man verschrikt aan.
Bij de benzinepomp keerde Alik zich om.
‘We rijden naar huis,’ zei hij, ‘in Godsnaam. Ik denk dat ik me de terugweg
wel kan herinneren. We reden goed. Ik heb alleen één verkeerde afslag
genomen.’
‘Is er wat gebeurd?’
‘Het heeft niets om het lijf. Goed dat ik me heb weten in te houden. Goed
dat ik dat type geen pak slaag heb gegeven.’
‘Waarom dan? Hebben ze je uitgescholden? Wat heeft ie dan gedaan? We
moeten de politie erbij halen…’
‘Dat heeft geen zin. Het heeft niets om het lijf… Een zwarte bandiet… Ik
weet zelfs niet hoe ik het je moet zeggen… In één woord, hij heeft me zijn
lid laten zien…’
Lora slaakte een zacht gilletje. Pas twee minuten later zei ze opnieuw
iets:
‘Waarom heeft ie dat gedaan? Wat wilde hij daarmee zeggen?’
‘Ik weet het niet. Hij toonde het, dat is alles.’
‘Dat vind ik niet prettig!’
‘Denk je soms dat ik het wel prettig vind?’
‘Ik weet het niet… Ik ben ontzet…’
Alik raakte zijn vrouw aan bij haar schouder:
‘Ben je boos?’
‘Ik vind het gewoon niet prettig. Ik vind het afgrijselijk. Afgrijselijk en
walgelijk vind ik het!’
Lora begon te huilen. Alik probeerde zich de terugweg te herinneren en
kon zich nu niet laten afleiden. Hij zei:
‘Volgende keer neem ik een hakmes mee uit de keuken.’
‘Ben je van plan om hier vaak te komen?’ vroeg Lora snikkend.
Tien minuten later kwamen ze uit op de snelweg. Nog een halfuur later
waren ze thuis. Alik had thee willen drinken, maar Lora nam een pilletje en
viel in slaap. Alik keek wat televisie en ging op de veranda liggen.
De volgende ochtend was alles zo goed als vergeten. Alik en Lora waren
opnieuw gelukkig.
‘Naar het theater,’ zei Lora, ‘hoeven we niet zo nodig.’
‘Zeker niet met kabeltelevisie in huis,’ stemde Alik in…
De neef werd een jaar later in de metro met een metaaldraad bijna gewurgd.
En dan nog wel in een van de beste wijken van de stad.
Vertaling Pieter Boulogne