Pieter Boulogne



Van vergetelheid tot beroemdheid. De rehabilitatie van Boelgakov



Omdat Michail Afanasjevitsj Boelgakov (1891-1940) niet bereid was zijn satirische pen neer te leggen, laat staan om zich voor de kar van de bolsjevistische propaganda te laten spannen, werd hij geleidelijk monddood gemaakt. Al tegen het einde van de jaren twintig van de vorige eeuw was de kloof tussen hem en de Sovjetautoriteiten onoverbrugbaar geworden. Dit bracht de spotlustige dichter Vladimir Majakovski ertoe om Boelgakovs naam – bij wijze van provocatie – in 1928 in zijn toneelstuk De luis op te nemen in het zogenaamde Woordenboek van gestorven woorden. Na Boelgakovs dood in 1940, en zeker na de Tweede Wereldoorlog, leek het erop dat Majakovski gelijk had gekregen – Boelgakov was zo goed als volledig vergeten. Hij was onbekend en dus ook – op een enkele uitzondering na – onbemind.

In de jaren tachtig behoorde Boelgakov echter tot de meest gelezen en ook meest geliefde auteurs van de Sovjetliteratuur. Hoewel dit te danken was aan Boelgakovs eigen literair talent, is het van belang te beseffen dat de schrijver het in de Sovjetunie nooit tot beroemdheid zou hebben geschopt indien hij niet eerst gerehabiliteerd was. Meer nog dan zijn taboeïsering – die zich in minder dan een decennium voltrok – was deze rehabilitatie een proces van lange adem; het zou duren tot de glasnost vooraleer alle werken van Boelgakov in de Sovjetunie gepubliceerd konden worden.

een volle lade


In de jaren twintig werd Boelgakov geleidelijk verwijderd van zijn publiek. Eerst van zijn lezers en in tweede instantie ook van zijn toneeltoeschouwers. De enige prozawerken van Boelgakov die tijdens zijn leven gepubliceerd werden, waren de roman De witte garde (1924) en de bundel satirische verhalen Diaboliade (1925). Voor het overige was Boelgakov als prozaschrijver door de Sovjetautoriteiten veroordeeld om ‘voor de lade’ te schrijven. Of, zoals hij het verwoordde in een moedeloze bui: ‘voor de kachel’. Als toneelschrijver was Boelgakov voor de Sovjetautoriteiten iets acceptabeler dan als prozaïst. Ondanks talrijke moeilijkheden kon Boelgakovs toneelstuk De dagen der Toerbins (1926) – een van Stalins lievelingsstukken – regelmatig opgevoerd worden tot 1941. Zoja’s appartement mocht niet gepubliceerd worden, maar werd toch herhaaldelijk opgevoerd in 1925 en 1926. Het drama De vlucht (1926-1928) werd dan weer kort voor de première verboden en ook Het leven van de heer Molière (1932-1933) werd van het repertoire gehaald.

Tegen 1940 was Boelgakovs naam uit alle literatuurhandboeken geschrapt. Ondertussen zat zijn lade vol met ongepubliceerde toneelstukken, verhalen en romans, waaronder zijn hoofdwerk De meester en Margarita.

Boelgakov leed aan een ernstige nierziekte. Als arts was hij er zich van bewust dat zijn ziekbed zijn sterfbed zou worden. Kort voor zijn dood in 1940 wist hij zijn derde echtgenote, Jelena Sergejevna Boelgakova (1893- 1970), te laten beloven dat ze alles in het werk zou stellen dat hij in Rusland gepubliceerd zou worden.1 Dit was gemakkelijker gezegd dan gedaan.

brief van jelena boelgakova aan stalin


Zoals dat de gewoonte was in de Sovjetunie na de dood van een schrijver, werd in 1940 een commissie opgericht die zich moest bezighouden met Boelgakovs literaire nalatenschap. In het kader hiervan werd beslist om zes toneelstukken van Boelgakov te publiceren: De dagen der Toerbins, De vlucht, Het leven van de heer Molière, Don Quichot, De laatste dagen en Ivan Vasiljevitsj. Van het publiceren van Boelgakovs proza was geen sprake. In de Tweede Wereldoorlog werden de plannen om de geselecteerde toneelstukken te publiceren opgeborgen en vervolgens – toevallig of niet – vergeten.

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog was Boelgakov ten prooi gevallen aan algemene vergetelheid. Er was echter iemand die zijn herinnering nog koesterde en die bijzonder misnoegd was over het feit dat er van de publicatie van Boelgakovs literair nalatenschap hoegenaamd niets terecht was gekomen: zijn weduwe, Jelena Boelgakova. Trouw aan haar belofte om Boelgakov met alle middelen te trachten te publiceren, richtte ze op 7 juli 1946 de onderstaande brief aan niemand minder dan partijsecretaris Jozef Stalin.

Hooggeachte Iosif Vissarionovitsj,

In maart 1930 schreef Michail Boelgakov de regering van de Sovjetunie over zijn moeilijke situatie als schrijver. U antwoordde met uw telefoontje en hiermee heeft u Boelgakovs leven met tien jaar verlengd.

Toen hij stervende was, heeft Boelgakov me opgedragen u te schrijven. Hij was er vast van overtuigd dat u wilt en ook zal beslissen over de vraag of zijn verzameld werk het recht heeft te bestaan op de boekenplank. […]

Na Boelgakovs overlijden in 1940 werd bij besluit van het Presidium van de Bond der Sovjetschrijvers een commissie opgericht inzake de literaire erfenis van Boelgakov. Deze commissie heeft niets ondernomen. […]

Uit zijn gehele literaire erfenis – veertien toneelstukken, romans, lange verhalen, korte verhalen, operalibretto’s, schetsen en voorbereidend werk voor een handboek over de geschiedenis van de Sovjetunie – wordt er niets uitgegeven. Op het repertoire staan De laatste dagen (Poesjkin) en de enscenering Dode zielen, maar enkel in het Kunsttheater, waarbij het theater de voorstelling over Poesjkin niet op zon- en zaterdagen en niet meer dan twee à driemaal per maand mag opvoeren.

Boelgakov heeft vijftien jaar lang geen drukproeven in zijn handen gehad, van 1926 tot op de dag van zijn overlijden. Nochtans was iedere regel van zijn door hem geschreven werk voor zijn theater, voor zijn land.

Beste Iosif Vissarionovitsj, ik verzoek om uw woord ter verdediging van de schrijver Boelgakov. Ik verzoek enkel hierom – niets anders kan in dit geval helpen […] De naam van Boelgakov – die zo onbaatzuchtig zijn hart, verstand en talent aan het vaderland waarvan hij zielsveel hield gegeven heeft – blijft ongeacht en in stilzwijgen gehuld. Ik verzoek u, red Boelgakov een tweede maal, ditmaal van de onverdiende vergetelheid.

De weduwe van de schrijver Boelgakov,
Jelena Boelgakova

Ondanks het knappe staaltje retoriek van de brief, de min of meer subtiele pogingen om Stalins ijdelheid te strelen en zijn gevoeligheden te bespelen, bleef een reactie van de partijleider in het voordeel van Boelgakov uit. Jelena Boelgakova bleef hardnekkig brieven sturen, naar Stalin en naar andere instanties. Geen enkele regel van Boelgakovs literaire nalatenschap werd echter gepubliceerd. Onder Stalin zou het naoorlogse literaire klimaat er in het algemeen niet meer op verbeteren.

het tweede conges van de bond der sovjet schrijvers


De eerste echte stap in de rehabilitatie van Boelgakov kon pas gezet worden na Stalins dood. Dit gebeurde in december 1954, op het tweede Congres van de Bond der Sovjetschrijvers. De relatief openhartige discussies op het congres waren een voorbode van wat men later ‘de dooi’ zou noemen. Op dit congres werd een aantal schrijvers op wie een taboe rustte, zoals Babel, Pasternak, Katajev en Oljesja, opnieuw bespreekbaar gemaakt.

De eer het taboe van Boelgakovs naam te halen kwam toe aan Veniamin Kaverin (1902- 1989). Kaverin was zijn carrière begonnen in de jaren twintig als lid van de literaire kring ‘De Serapionbroeders’ en had na de Tweede Wereldoorlog in de Sovjetunie enige roem verworven als auteur van de avonturenroman Twee kapiteins (1938-1944).

Kaverin sprak de menigte Sovjetschrijvers en critici toe op 18 december 1954, op de vierde dag van het congres. In zijn lezing stond zijn optimistische toekomstvisie op de Sovjetliteratuur centraal. Aangaande Boelgakov zei hij niet veel, maar wat hij zei was zeer betekenisvol:

Ik zie een literatuur […] die zich haar verleden herinnert en dit verleden bemint. Ze herinnert zich bijvoorbeeld […] wat Michail Boelgakov voor ons toneel heeft gedaan.


Het is geen toeval dat Boelgakov door Kaverin enkel vermeld en geroemd werd voor zijn verdiensten als toneelschrijver: hij besefte maar al te goed dat Boelgakov als prozaïst minder acceptabel was. Het was dus verstandig om eerst voorzichtig af te tasten in hoeverre een rehabilitatie van Boelgakovs toneelstukken mogelijk was, vooraleer te trachten zijn prozawerken te rehabiliteren.

Kaverins redevoering bleek niet de stem van een roepende in de woestijn. Kort na het tweede Congres van de Bond der Sovjetschrijvers werden in Moskou drie toneelstukken van Boelgakov opnieuw op de planken gebracht: De dagen der Toerbins, De laatste dagen en De vlucht. Bovendien werden de eerste twee toneelstukken ook gepubliceerd in boekvorm.

Kaverins rol als pleitbezorger van Boelgakov was hiermee nog niet uitgespeeld. Toen Jelena Boelgakova vernam dat hij Boelgakovs naam als toneelschrijver had gerehabiliteerd, stuurde ze hem meteen toneelstukken en proza van haar overleden echtgenoot op. Dit was het begin van een verbond.

Aangemoedigd door Jelena Boelgakova publiceerde Kaverin in 1956 het artikel ‘Opmerkingen over Boelgakovs toneelstukken.’ Hierin bespreekt hij op summiere wijze de eerder vermelde stukken die ondertussen in Moskou opgevoerd werden. Hij stelt ook dat de stilte rond Boelgakov, die decennia lang had bestaan, ongerechtvaardigd was. Hij vervolgt: ‘De onverklaarbare onverschilligheid tegenover het werk van M. Boelgakov […] lijkt stilaan tot het verleden te behoren. Eindelijk!’2 Kaverin besluit zijn artikel door erop te wijzen dat het de hoogste tijd is om andere werken van Boelgakov te publiceren.

oekraïense weerstand tegen boelgakov


In Moskou had Kaverins moedige redevoering dus geleid tot de heropvoering van een aantal stukken van Boelgakov. De rehabilitatie van Boelgakov als toneelschrijver stuitte in de Sovjetunie echter ook op weerstand. Dit was bijvoorbeeld het geval in Oekraïne.

In januari 1955 waren in Kiëv repetities begonnen voor de opvoering van Boelgakovs stuk De dagen der Toerbins onder leiding van regisseur Leonid Varpachovski (1908-1976), die kort daarvoor gerehabiliteerd was na zijn veroordeling in 1940 tot tien jaar werkkamp in Kolyma ‘wegens contrarevolutionaire agitatie’.

Toen Jelena Boelgakova vernam dat Boelgakov in zijn geboortestad Kiëv opgevoerd zou worden, was ze in de wolken. Haar enthousiasme bleek voorbarig. De repetities werden namelijk in de kiem gesmoord door het Ministerie van Cultuur van de Sovjetunie; de schrijversbond van Oekraïne had zijn veto gebruikt om de opvoering af te gelasten.

Varpachovski hield echter voet bij stuk dat het Oekraïense publiek het recht had om De dagen der Toerbins te aanschouwen. Hij slaagde erin de directeur van zijn theater aan te zetten tot onderhandelingen met het Ministerie van Cultuur. Uiteindelijk gaf de minister van Cultuur toe dat er geen ernstige reden was om de opvoering van het stuk te verbieden. De repetities werden dus hervat.

De kaartjes voor de premièrevoorstellingen, die begin juni 1956 zouden plaatsvinden, waren al lange tijd op voorhand uitverkocht. Eind mei stelde het Ministerie van Cultuur van de Sovjetunie het theater echter mondeling op de hoogte van het hernieuwde verbod de voorstelling te laten doorgaan. Op 4 juni 1956 verscheen in verband hiermee in het tijdschrift Radjanska kultura een artikel van ene Kozlov, die het duidelijk met het verbod eens was:

Lange tijd kondigden de affiches van het theater de voorstelling De dagen der Toerbins van Boelgakov aan. […] Het is toch niet zo dat dit werk de heroïsche vrijheidstrijd van het Oekraïense volk uitbeeldt, of dat de beste mensen van Oekraïne, zij die hun leven gaven voor de oprichting van een nieuwe maatschappelijke orde, erin getoond worden? […] Het verschijnen van dit stuk in het repertoire van het Lesja Ukrainka Theater is enkel te verklaren door de jacht op financieel succes, wat helemaal geen eer bewijst aan een van de beste theaters van Oekraïne.3

Een half jaar later verscheen in het tijdschrift Teatr een artikel van ene Anastasjev, die het verbod in scherpe bewoordingen bekritiseerde:

Het Lesja Ukrainka Theater van Kiëv werd het niet toegestaan de toeschouwer de voorbereide voorstelling De dagen der Toerbins te tonen. Hier moet vermeld worden dat het Ministerie van Cultuur van de Sovjetunie niet voldoende kracht heeft gevonden om het toneelgezelschap de kans te geven hun werk voor te leggen aan het oordeel van een breed publiek.4

Michail en Jelena Boelgakov

Ook Jelena Boelgakova was hevig ontsteld door de ongelukkige loop der gebeurtenissen. Ze vertelde hierover aan Kaverin, die op dat moment bij haar het archief van Boelgakov bestudeerde. Hij bleef niet bij de pakken zitten en schreef het volgende in een open brief aan de Literatoernaja gazeta:

Men zou kunnen denken dat de vertegenwoordigers van het ministerie fouten hebben gevonden in de interpretatie van het stuk. Daar is niets van waar. Niemand van de vertegenwoordigers van het Ministerie van Cultuur heeft het stuk gezien of wenste het te zien. Blijkbaar hebben de schrijvers Smolitsj, Chizjnjak, Kravtsjenko en Kozatsjenko zich gericht tot het ministerie […] met een verklaring dat het stuk De dagen der Toerbins het Oekraïense volk grieft.5

Zoals te verwachten was, werd de open brief – die ondertekend was door een groot aantal schrijvers – niet geplaatst. De krant antwoordde met de raad om uit naam van het theater een collectieve brief te schrijven naar het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sovjetunie. Dit gebeurde nadat Varpachovski de medewerkers van zijn theater met een kwade en gedurfde redevoering had gemobiliseerd. Enkele dagen later berichtte het Centraal Comité de regisseur dat het toneelstuk dan toch op de planken mocht worden gebracht, zij het achter gesloten deuren. Het stuk zou eerst opgevoerd worden voor een select publiek van vertegenwoordigers van het ministerie, de schrijversbond en de directie van het theater. Het verdere lot van Varpachovski’s enscenering zou afhangen van hun oordeel.

Volgens een getuigenis verliep de voorstelling goed en waren alle toeschouwers zichtbaar onder de indruk. De discussie die erop volgde – waarbij het ministerie zich opvallend afzijdig hield – was echter vernietigend, zowel voor het stuk zelf als voor zijn auteur; Boelgakov werd uitgemaakt voor ‘witgardist’. De publieke voorstelling van Varpachovski’s enscenering van De dagen der Toerbins was en bleef dus verboden. In Moskou reageerden vele schrijvers verontwaardigd.

Omstreeks die tijd werd De dagen der Toerbins, zij het in een andere enscenering, in Moskou wél opgevoerd. De Oekraïense schrijversbond richtte daarom een protestbrief aan de minister van Cultuur Michajlov. Hij liet echter weten dat de theaters zelf maar moesten beslissen of ze het stuk wilden opvoeren of niet.

Ondanks de Oekraïense weerstand was de rehabilitatie van Boelgakov als toneelschrijver in de Sovjetunie tegen het einde van de jaren vijftig dus een voldongen feit; de autoriteiten hadden geen principiële bezwaren tegen de opvoering en publicatie van zijn stukken.

rehabilitatie van boelgakovs proza


Ondertussen bleef het proza van Boelgakov, op De witte garde na, ongepubliceerd. Hierin kwam pas in 1963 verandering in met de publicatie van Aantekeningen van een jonge arts. Twee jaar later verscheen ook Boelgakovs Theaterroman in het liberale tijdschrift Novy mir, dat in 1962 Solzjenitsyns Eén dag van Ivan Denisovitsj had gepubliceerd.

In 1966 verscheen een nieuw artikel van Kaverin gewijd aan Boelgakov. Het is opvallend dat in dit artikel de aandacht van de auteur verschoven is van Boelgakovs toneelstukken naar zijn prozawerken. Hij stelt duidelijk dat ‘theater maar één zijde is, en misschien niet de sterkste zijde, van wat Boelgakov verricht heeft’.6 Kaverin bespreekt dan ook uitvoerig de prozawerken Aantekeningen van een jonge arts, De noodlottige eieren, Diaboliade, en analyseert Het leven van de heer Molière. Het is ook in dit artikel dat Kaverin de Russische lezers voor het eerst warm maakt voor De meester en Margarita. Hij beschrijft dit werk als ‘een roman die […] al lang uitgegeven had moeten worden, omdat hij qua originaliteit in de hele wereldliteratuur moeilijk een gelijke zal vinden’.7

In hetzelfde jaar ondernam het liberale tijdschrift Novy mir de publicatie van een selectie van Boelgakovs proza. De zeshonderd bladzijden werden voorafgegaan door een inleidend artikel van de progressieve Sovjetcriticus Vladimir Laksjin (1933-1993). In dit artikel wijst Laksjin er vooreerst op dat Boelgakov als prozaïst ten onrechte ten prooi was gevallen aan vergetelheid en verwaarlozing. Om de censor niet voor het hoofd te stoten, deed hij dit heel voorzichtig, zonder beschuldigingen te uiten:

De toneelspelers en literatoren die in 1940 zijn [Boelgakovs] povere begrafenis bijwoonden, herdachten in hem een begaafd toneelschrijver en langdurig medewerker aan het Kunsttheater van Moskou. […] Slechts een enkeling van de ruime kring van lezers en schouwburgbezoekers herinnerde zich destijds dat deze toneelschrijver niet slechts een tweetal, maar minstens tien eersteklas toneelstukken had geschreven. En al zeer weinigen konden zich hem voorstellen als romancier en verhalenschrijver, die een aantal delen kwalitatief uitzonderlijk Russisch proza had nagelaten.8

Net als Kaverin maakte ook Laksjin de lezers warm voor De meester en Margarita. Er was echter één prozawerk dat Laksjin, ondanks het relatief liberale klimaat van de jaren zestig, zelfs niet bij naam durfde te noemen: Het hondenhart. Wellicht besefte hij dat de Sovjetautoriteiten en de dominante critici deze scherpe satire op het communistische experiment en het uitgesproken antiproletarische hoofdpersonage, Professor Preobrazjenski, in geen geval zouden lusten.

In november 1966 was het eindelijk zover: het tijdschrift Moskva waagde zich aan de publicatie van De meester en Margarita, zij het in gecensureerde vorm. Het vervolg verscheen niet in december 1966, zoals verwacht werd, maar pas in januari 1967. De publicatie van het eerste deel was namelijk op weerstand gestoten bij de conservatieve critici. Het is dan ook niet toevallig dat ruim drie kwart van alle gecensureerde passages zich in het tweede deel bevonden.

De door de censor geschrapte passages werden al snel in het Westen, voor het eerst in Turijn, uitgegeven in een apart boekje. Ook verschenen in de jaren zestig in Groot- Brittannië, Amerika, Zwitserland en Nederland uitgaven van vertalingen van de ongecensureerde roman De meester en Margarita, soms met de in de Sovjetunie gecensureerde passages cursief weergegeven. De vergelijking van het originele met het gecensureerde werk bracht de infantiele Sovjetcensuur aan het licht. Vermoedelijk heeft de wereldwijde ridiculisering van de censuur in de Moskva-versie van De meester en Margarita aanzienlijk bijgedragen tot de beslissing van de autoriteiten om in 1973 het licht op groen te zetten voor de ongecensureerde publicatie van De meester en Margarita.

De ongecensureerde roman De meester en Margarita9 werd samen met de eerder gepubliceerde prozawerken De witte garde en Theaterroman ondergebracht in één boek onder de titel Drie romans. Bij wijze van inleiding werd een voorwoord opgenomen van Konstantin Simonov (1915-1979). Het valt op dat de criticus – in andere tijden een trouwe dienaar van Stalin – vooral bewondering uitte voor De meester en Margarita. Hij voorspelde dat veel lezers de roman vooral zouden loven voor zijn ‘humoristische en satirische bladzijden, waarin Boelgakov de spot drijft met kleinburgerlijkheid, platvloersheid, opportunisme en geldzucht’.10

Ondanks zijn lof kon Simonov niet nalaten te vermelden dat het bekrompen milieu van Moskou dat door Boelgakov uitgebeeld werd niet representatief was voor de historische werkelijkheid:

Een ander Moskou van die tijd, dat behoort tot een ander, breder veld voor observaties, is in de roman zo goed als afwezig. En dat is één voorbeeld van de beperkte blik van de schrijver op zijn eigen tijd.11

Ter afsluiting van zijn artikel gaf Simonov nog te verstaan dat hij zich niet aan de zijde schaarde van wie Boelgakov uit wilde spelen tegen de Sovjetliteratuur:

Soms schemerde het onvruchtbare verlangen door om Boelgakov buiten of zelfs boven de algemene historische processen te plaatsen. Mijn liefde voor Boelgakov dwingt me om voldoende duidelijk te zeggen dat ik niet de minste sympathie heb voor deze schijnbaar welwillende mensen die streven naar de verheerlijking van Boelgakov, ofwel door toevlucht te nemen tot ongebreidelde epitheta of door hem uit te spelen tegen zijn tijdgenoten die met hun boeken terecht de roem van onze literatuur vormden. Al het beste dat door Boelgakov geschreven werd, maakt ook deel uit van het grote geheel dat alles tezamen genomen ‘Sovjetliteratuur’ wordt genoemd.12

Simonovs kritiek op Boelgakovs ‘beperkte blik’ en zijn slotopmerking kunnen wellicht het best begrepen worden als een toegeving aan de etiquette van de Sovjetkritiek, als een geslaagde poging om de censor gunstig te stellen.

Met de ongecensureerde publicatie van De meester en Margarita in 1973 leek de rehabilitatie van Boelgakov afgesloten en gekroond te zijn. Er bleef echter nog één blinde vlek over, één verhaal was en bleef taboe: Het hondenhart. Hier kwam pas verandering in met Gorbatsjovs glasnost, meer bepaald in 1987, toen Het hondenhart op initiatief van Laksjin gepubliceerd werd in het Sovjettijdschrift Znamja.

Het vrijgeven van Boelgakovs scherpste satire op het communisme zorgde in de Sovjetunie, die haar einde nabij was, voor een absolute piek in de Boelgakov-boom. Van het verhaal werd een jaar na zijn publicatie ook een tv-film gemaakt, door Vladimir Bortko. Zowel de film als het boek werden in Rusland een hype.

conclusie


Vaak wordt Kaverin genoemd als de man die Boelgakov rehabiliteerde. Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat hij inderdaad het initiatief heeft genomen het rehabilitatieproces van Boelgakov op gang te brengen door hem als toneelschrijver opnieuw bespreekbaar te maken. Bovendien heeft Kaverin belangrijke bijdragen geleverd tot de rehabilitatie van de prozawerken van Boelgakov.

Men mag echter niet vergeten dat Boelgakovs rehabilitatie zich niet op één dag heeft voltrokken; het was een langdurig en moeizaam proces dat in verschillende etappes verliep en waarbij – op de keper beschouwd – een hele natie betrokken was.

Het rehabilitatieproces van Boelgakov was afhankelijk van veel toevalligheden en moet gezien worden tegen de achtergrond van eindeloos getouwtrek tussen liberale en conservatieve critici. Dit proces zou echter niet zo vroeg zijn ingezet en niet zo succesvol zijn verlopen zonder de gedurfde en doortastende inzet van een aantal trouwe pleitbezorgers van Boelgakov, zoals Jelena Boelgakova, Veniamin Kaverin, Leonid Varpachovski, Vladimir Laksjin en Konstantin Simonov. Het is mede dankzij hen dat Boelgakov ook vandaag nog wereldwijd zo’n grote populariteit geniet.




1 ‘Ik geef je mijn woord dat […] je gepubliceerd zal worden’. L. Janovskaja, Zapiski o Michaile Boelgakove. Moskva 2002, p. 357.
2 V. Kaverin. ‘Zametki o dramatoergii Boelgakova.’ In: Teatr, 1956, 10, p. 69.
3 Boris Koeritsyn. “Istorija odnoj podlosti” In: Kievski telegraf (http://www.k-telegraph.kiev. ua/N64/kievlani.htm).
4 Ibidem. De publicatie van het artikel leidde tot het ontslag van de auteur.
5 Ibidem.
6 V. Kaverin, ‘Boelgakov’. In: Sobranie sotsjineni. Moskva 1966, VI, p. 549.
7 Ibidem, p. 544.
8 Vertaling van Marko Fondse, nawoord in: Michail Boelgakov, De meester en Margarita. De Arbeiderspers, Amsterdam 1992, p. 432.
9 Choedozjestvennaja literatoera presenteerde het werk in 1973 als de uitgave van de allerlaatste redactie van De meester en Margarita, dat wil zeggen van het manuscript met de allerlaatste aanvullingen en correcties die Boelgakov gedicteerd had aan zijn echtgenote. Vandaar dat deze versie al snel beschouwd werd als canoniek. Janovskaja ondekte talrijke verschillen tussen deze redactie – verzorgd door Anna Saakjants – en die van Moskva – verzorgd door Jelena Boelgakova. Klaarblijkelijk hebben Saakjants en Boelgakova, vertrekkende van hetzelfde manuscript, verschillende redactietechnieken gehanteerd. Cf. Lidija Janovskaja. Zapiski o Michaile Boelgakove. Moskva 2002, p. 345-378.
10 Voorwoord van K. Simonov, “O trjoch romanach Michaila Boelgakova”. In: Michail Boelgakov. Tri romany. Moskva 1973, p. 9.
11 Ibidem.
12 Ibidem, p. 10.



   <

TSL 51

   >