Joerko Pokaltsjoek
Haasje de hooligan (fragment)
Joerko Pokaltsjoek werd in 1941 geboren in de
West-Oekraïense stad Kremenets. Hij was een
van de eerste vertalers van Jorge Luis Borges
in de Sovjetunie. Als schrijver is Pokaltsjoek in
de eerste plaats bekend om zijn provocatieve
erotische proza, onder meer in zijn boeken Taxi
blues (Taksi bljoez, 2003) en Verboden spelen
(Zaboroneni ihry, 2005). Voor zijn nieuwste
boek, Kama Soetra (Kiev, Folio 2007) ontving
hij in juni 2008 de prijs van Beste Oekraïense
boek van het jaar 2007 (zie hierboven).
Pokaltsjoek, die als negentienjarige student
de Kama Soetra in het Sanskriet las, bracht in
zijn gelijknamige boek zowel ouder als recent proza bijeen. De personages van zijn verhalen
en romans zijn vaak pubers of adolescenten die
op de rand van de maatschappij experimenteren
met seks en drugs. De auteur gebruikt in zijn
beschrijvingen een eenvoudige, onverbloemde
stijl, waaruit tegelijk een groot medeleven met
de outcasts spreekt. Het hieronder gepubliceerde
fragment komt uit het verhaal ‘Haasje de
hooligan’ (‘Choelihan Zajtsjyk’, 2006), dat in
Kama Soetra is opgenomen. We volgen het bijna
dertienjarige hoofdpersonage Haasje vanaf het
moment dat hij zich op het strand van Odessa
bevindt, waar hij door zijn vrienden naartoe is
gebracht.
De zon begon aardig te branden. Haasje kleedde zich uit tot hij alleen zijn
onderbroek aanhad, ging in de zon liggen en dommelde in.
Hij werd wakker doordat iemand hem een schop in zijn zij gaf, en nog
vrij hard ook. Toen hij zijn ogen opende, zag hij zijn vrienden die hem ertoe
hadden aangezet om naar Odessa te gaan.
‘Hé, kleine, kom op met die lijm, ik weet dat je nog hebt,’ zei Vitko, de
oudste, die al veertien was.
‘Waarom zou ik jou ineens iets moeten geven?!’ beet Haasje van zich
af, en hij begon zich snel aan te kleden. Maar hij kon alleen maar zijn broek
aantrekken en overeind gaan staan.
Vitko gaf hem een flinke duw en Haasje, die zijn evenwicht verloor, viel
in het zand.
‘Ofwel geef je die lijm, ofwel krijg je er zo van langs, dat het je nog lang
zal bijblijven.’ Het was Petko die dit zei. Hij was onlangs dertien geworden.
‘Jullie krijgen niets van mij, want ik heb helemaal niets.’
Haasje had intussen wel al wat verstand van het leven en wist dat sommige
onverwachte wendingen slecht konden aflopen als je niet goed was
voorbereid. Hij had de avond tevoren de lijm en de sigaretten dan ook op een veilige plek opgeborgen.
De jongens die eens zijn vrienden waren geweest, begonnen hem nu met
z’n drieën af te ranselen. Haasje kreeg klappen langs alle kanten en doordat
hij klein en mager was, viel hij algauw op de grond. Hij probeerde zich alleen
nog af te schermen.
Maar op dat moment kwam er onverwachts redding.
Een groepje Odessitische jongens was op het strand aangekomen. Toen
ze zagen hoe een klein ventje door drie oudere kerels in elkaar werd geslagen,
wierpen ze zich op de aanvallers om Haasje uit de nood te helpen. Ze
verjoegen het drietal en sloegen er ondertussen op los, totdat de boosdoeners
het op een lopen zetten.
Die jongens van Odessa bleken coole gasten te zijn. Haasje vond ze leuk,
en hij beviel hun ook wel. De jongens besloten voor hem te zorgen.
Nadat Haasje verteld had hoe alles in elkaar zat en wat er met hem was
gebeurd, kreeg een van hen – twee jaar ouder dan Haasje – ineens veel sympathie
voor hem. Hij nam hem even opzij en vroeg: ‘Wil je bij mij komen
wonen?’.
Haasje antwoordde dat hij dat wel zag zitten. Artjom nam hem mee naar
zijn huis en liet hem kennismaken met zijn ouders en ook met zijn jongere
broertjes. Haasje woonde twee dagen bij hen. Daarna bracht Artjoms vader
hem naar een opvangcentrum en sprak er met de directeur af dat het jongetje
daar zou overnachten, maar overdag bij hen thuis zou verblijven.
Haasje bracht op die manier enkele maanden door. Hij deed erg zijn best
opdat de ouders van Artjom hem aardig zouden vinden. Hij ruimde de kamer
op, liep naar de winkel, in één woord: hij was hulpvaardig en gehoorzaam.
Uiteindelijk ging Artjoms moeder heel veel van Haasje houden, en na een
tijdje begon het erop te lijken dat zij meer aan hem gehecht was dan aan haar
eigen zoon, want ze stelde Haasje aldoor als voorbeeld.
Op een dag werd Artjom dit allemaal zo spuugzat, dat hij een plan bedacht
om verlost te worden van Haasje, op wie hij opeens echt vreselijk jaloers
was geworden vanwege zijn ouders.
Artjom stal dus thuis tweehonderd grivna, waarvan hij er honderd aan
Haasje gaf, met de woorden dat hij niet meer naar huis mocht terugkeren.
Haasje begreep dat hij, zoals gewoonlijk, de eerste verdachte zou zijn en
dat Artjom het allemaal heel slim bekeken had. Hij had dus niets meer in
het huis van Artjom te zoeken.
Hij ging naar het station, wachtte daar op de eerste de beste stoptrein
en vertrok. Het deed er voor hem niet toe waarheen. Hij viel in slaap in
de trein, werd wakker, stapte uit en kwam te weten dat hij in Donetsk was
aangekomen. Maar wie zag hij daar, wonder boven wonder, in het station?
Dezelfde vrienden die hem naar de zee in Odessa hadden meegetroond en
hem daar een pak slag hadden gegeven.
Haasje schrok en rende het station uit. Hij sprong op een tram, nummer
één zoals bleek, reed ergens naartoe, stapte over op een trolleybus, reed nog
enkele haltes verder en stapte uiteindelijk ergens op goed geluk uit. Nadat
hij een eindje door de straat had gelopen, zag hij bij een verkeerslicht een
jongen die bij de voorbijgangers om geld stond te bedelen. Haasje riep hem
bij zich en vroeg: ‘Weet jij toevallig waar je hier lijm kan kopen?’.
De jongen antwoordde dat hij dat wist, en zo gingen ze met z’n tweeën
lijm halen. Daarna stelde hij Haasje voor om in een bepaald appartement te
trekken, alleen moest er tien grivna per maand voor worden gedokt. En je kon er lijm snuiven.
Eerst dacht Haasje dat de jongen, die Serjoha heette, hem wat wijsmaakte,
maar uiteindelijk bleek hij gelijk te hebben. Hij ging naar dat appartement, en
daar woonden: Masja, Joera, nog een Joera, Ira, een oud vrouwtje, Serjoha
zelf, dan nog een of andere kerel, en iemands ouders, niet die van Serjoha,
maar van iemand anders.
Dat was opnieuw een ander leven. Haasje was een kwiek kereltje, dat zich
snel aan nieuwe omstandigheden aanpaste. Hij zag hoe de bewoners van het
appartement leefden, en ook wat je er wel kon doen en wat niet. Hij zwierf
door de straten en vroeg geld aan voorbijgangers. Hij verzamelde lege flessen
en leverde die in, wat ook weer een stuiver opleverde. Met dit geld
kocht Haasje nu echter niet alleen eten, maar ook lijm. Wanneer hij lijm had
gegeten en opgesnoven, kwam hij terecht in een dromerige toestand, die hem
na de lange hongerjaren van zijn vroege kindertijd een bijna paradijselijk
genoegen verschafte.
Telkens wanneer er een nieuwe ochtend aanbrak, moest het gevecht met
het leven opnieuw worden aangegaan, de een tegen de ander, of juister: het
gevecht om gewoonweg te overleven. Na ongeveer een week besloot de
eigenares van het appartement, de moeder van Serjoha en van zijn jongere
broer Joera, dat dat kleine Haasje wel een sympathiek ventje was, en op een
keer nam ze hem mee naar haar werk, waar hij haar kon helpen. Zij herstelde
woningen, waardoor Haasje dus muren leerde stukadoren en witten. Hij
werkte en ontving maandelijks negentig grivna. Tien daarvan gingen naar
de huur van het appartement, en met de rest kon hij zich het een en ander
veroorloven. Op die manier gingen twee maanden voorbij.
Haasje had op den duur wel genoeg van de eentonigheid van zo’n bestaan.
Zijn gezondheid ging erop vooruit, hij raakte aan de dingen gewend en begon
met andere jongens kennis te maken. Zomaar op straat leerde hij een zekere
Kolja kennen. Beiden konden het meteen met elkaar vinden en waren al snel
dikke vrienden. Kolja zei Haasje dat hij hem een ander leven zou laten zien
en bracht hem naar een overdekte markt, waar hij hem liet kennismaken met
zijn vrienden, die op de markt een schuilplaats hadden waar ze ook woonden.
Haasje bleef bij hen, het nieuwe leven beloofde nog interessanter te worden
dan vroeger.
Op de markt bracht Haasje maar een paar dagen door. De smerissen pakten
hem op tijdens een razzia, en omdat hij niet kon zeggen waar hij woonde en
waar zijn ouders en familieleden waren, stuurden ze hem naar een opvangcentrum
voor minderjarige daklozen. En plots ontmoette hij daar zijn ooit
misschien wel beste vriend Henka Somov, met wie hij samen op het internaat
gezeten had. Ze kenden elkaar eigenlijk nog van vóór het internaat, van in
de eerste klas. Ze waren allebei heel blij met deze onverwachte ontmoeting,
en toen ze begonnen te rekenen, kwamen ze tot de slotsom dat ze elkaar al
zeven jaar kenden, terwijl ze beiden bijna dertien jaar waren, en zeven jaar
was meer dan de helft van hun leven.
Henka stelde alle bewoners van het opvangcentrum aan Haasje voor, en
meteen was het er leuk en cool. Na enkele dagen liepen Haasje en Henka
weg uit het centrum.
Het vrije leven, al was het dan soms met honger, was echt heel tof: niemand
las je de les, niemand dwong je om wat dan ook te doen. Je leidde je leven
zoals je dat zelf wou, je moest ervoor zorgen dat je af en toe iets te eten had, wat ontspanning vinden, ergens je stekje hebben, en dat was het.
Henka kende al heel wat plekken hier in de stad. Eerst reed hij met Haasje
naar ‘de tak’, een tramhalte waar kraampjes stonden. Een vaste kring van
jongens kwam daar bijeen, het waren allemaal jongens die niet thuis woonden
en die hier om allerlei redenen samentroepten. Henka bracht Haasje in
contact met deze jongens, en zij besloten hem in de groep op te nemen.
Vervolgens bracht Henka hem naar de schuilplaats waar dat gezelschap
woonde. De jongens daar waren allemaal een beetje ouder en groter dan
Haasje. Ze waren met z’n vijven. Een paar dagen later hadden zij ergens
een hele hoop geld weten te bemachtigen, ze kochten twee flessen wodka
en nog het een en ander om te vreten, en er kwam ook een meisje met hen
mee, eentje dat er lang niet slecht uitzag, met zwart haar, waarschijnlijk was
ze ook een jaar of veertien-vijftien.
Na een poosje begonnen ze dat meisje uit te kleden, en ze bood op geen
enkele manier weerstand en ze giechelde alleen maar en ging ten slotte naakt
op een matras liggen en spreidde haar benen.
Vovka was de oudste en de grootste, hij ging op zijn knieën voor haar
staan, ritste zijn broek open en liet die tot aan zijn knieën zakken, en zijn stang
reikte bijna tot aan zijn kin, hij boog een beetje voorover en stak zijn lid in
de vagina van het meisje, en allen keken ze naar dit tafereel en ze lachten –
vooruit jong, geef hem van katoen!
Haasje had zoiets nooit eerder gezien, maar bij de aanblik van het naakte
meisje en van de neukpartij raakte hij zodanig opgewonden dat hij ook al een
stijve pik had, zijn pieleman siste zowat van het verlangen om ook eens te
proberen wat Vovka deed, die begon te kreunen en op het meisje op en neer
te schokken en na enkele convulsieve bewegingen reeds uit het meisje gleed
en zijn condoom vol sperma afdeed.
Na hem kroop ook Koljan op het vrouwmens, en daarna alle anderen, en
zelfs Henka, hij was misschien wel klein, maar toch bijna een jaar ouder dan
Haasje, en een heel stuk groter.
Haasje keek toe hoe Henka neukte, en zijn hart ging als een gek tekeer.
En nadat Henka op en neer had gewipt en gekreund, hij een ogenblik op
het meisje was blijven liggen en vervolgens van haar afgekropen was en zijn condoom met sperma had afgedaan, begaf ook Haasje zich naar het meisje
en hij vroeg iemand een condoom, om alles net te doen zoals de anderen.
Maar de jongens hadden de tweede fles wodka al op en begonnen te bulderen
van het lachen dat Haasje wou neuken, en Haasje voelde zich gekrenkt,
maar zij begonnen nog harder te bulderen, en het meisje had zich al een beetje
aangekleed en was bij hen komen zitten, ze hadden wat wodka voor haar
overgelaten, ze sloeg een glas achterover en begon ook de draak te steken
met Haasje, omdat hij met zo’n piemeltje al een vrouw wou bekruipen, zijn
piemel moest op z’n minst nog een centimeter groeien om op een mannelijk
lid te lijken, en Haasje zelf nog vijf centimeter om te lijken op een kerel die
een meisje een beurt kan geven.
Ze besloten een onderzoek in te stellen en uit te maken hoe groot dat pikje
van Haasje eigenlijk was.
Haasje wou wegrennen, maar dat pakte anders uit.
Ze grepen hem vast en begonnen hem uit te kleden. Hij verzette zich zo
goed als hij kon, maar ze kleedden hem helemaal uit en hielden hem vast bij
zijn armen en benen en brulden het uit, want in de schaamstreek van Haasje
stond nog geen enkel haartje en zijn lid was piepklein. Haasje voelde zich zo
ellendig dat de tranen hem in de ogen sprongen, maar hij huilde niet, omdat
dat hen alleen maar nog vrolijker zou maken.
Daarna begonnen de jongens op alle mogelijke manieren met hem te
sollen. Ze hadden er veel lol in en nu ze toch begonnen waren, konden ze
evengoed verdergaan met hem te bespotten.
Uiteindelijk lieten ze hem in al zijn naaktheid met rust, maar toen kreeg
iemand een lumineus idee om het spelletje met Haasje nog wat te rekken. Ze
strooiden glaswol in zijn onderbroek, en hij kon zelfs zijn onderbroek niet
aantrekken en zat daar poedelnaakt, vervolgens deden ze glaswol op al zijn
spullen, en hij kon niets aantrekken en bleef naakt in een hoekje zitten totdat
ze moe werden en er genoeg van kregen en langzamerhand indommelden.
En ook Haasje viel in slaap, zoals hij daar zat.
Vertaling Eric Metz