Maar om af te maken wat ik heb beloofd: hoe vaak heb ik later niet ontroerd aan dat ontbijt teruggedacht. En dan ben ik echt niet iemand, zoals u
snel zult begrijpen, die makkelijk ontroerd raakt. Bij de jongens dwong ik
juist respect af door mijn koppigheid, eh, zeg maar: aambeeldkarakter. Ja,
zo is het, juist dat ontbijt is me het meest bijgebleven.
Ik was dus aan de beurt, mijn kannetje werd gevuld, ik kreeg drie
broodjes en een onsje boter, en daarmee spurtte ik naar huis. Nu moet u
goed opletten. Moeder haalt de broodjes uit de papieren zak en vader grist
er meteen eentje weg, maar laat dat meteen weer vol afschuw los, alsof hij
een grote kakkerlak had beetgepakt. Deze is oud, van gisteren! Lijkt wel van
rubber! schreeuwt hij en grist een ander broodje weg. Dat kan ermee door.
Maar het rubberen broodje legt hij op mijn bordje. Want dat broodje heb
ik me door het winkelmeisje in de maag laten splitsen. Als vader zich dan
omdraait, om te kijken waar zijn sigaretten zijn gebleven, want hij steekt er
altijd direct na het ontbijt gretig eentje op (ook aan vaders ochtendsigaret zal
ik ooit terugdenken, wacht maar!), ziet moeder haar kans schoon en wisselt
fluks dat oude broodje om voor een vers. Dan neemt ze vlot een hap van dat
rubberen exemplaar. Ze gooit wat melk in de cichoreikoffie en een heerlijke
geur verspreidt zich over de tafel.
Ik kijk uit het raam. Aan de overkant, op dezelfde verdieping als die van
ons, is café dansant Europa en daar klinkt nu nog, op dit vroege uur, zacht
muziek vandaan en iemand zingt… als een zonnebloem elke dag… en ik zie
een ongelooflijk danspaar zich tegen elkaar aandrukken en langzaam ronddraaien,
ze hebben vast de hele nacht gedanst, de wereld en alles wat daarin
gebeurt bestaat niet voor hen, en ze komen nu dichter bij het caféraam, dat
een grote loep is, een kijkgaatje naar sprookjesland, en ik zie dat de dame
in haar hand, die op de schouder van de heer rust, een roos vasthoudt en ze
heeft haar ogen dicht, maar nu doet ze die plots open en – mijn god – ze
knipoogt naar mij!
Vader slurpt van zijn koffie, zijn polshorloge naast zijn kopje om op de tijd
te letten, en hij vertelt nog snel tegen moeder hoe hij gisteren met een ijzeren
staaf kisten moest openmaken die bij de drogist waren bezorgd, en moet je je
voorstellen, Hanka, het waren onderdelen voor een of andere freesmachine,
en moet je je nog eens voorstellen, dat ze die niet eens wilden meenemen,
niet zonder een opdrachtbon. Vervolgens moest ik wel vijftig verschillende
instanties afbellen… Moeder zwijgt loyaal en achter het raam daalt nu een
duif neer en begint luidruchtig iets van de metalen rand te pikken.
En maar drie weken later was het zover. Je moest wel doof en blind zijn om
niets te horen of te zien, maar ik, dames en heren, ik was aan het begin van
dit verhaal stokdoof en stekeblind. Ik was niet in staat – en eigenlijk ook niet
bereid – de intrede te zien van alles wat mijn leven door elkaar zou schudden
en op zijn kop zou zetten, en ik stonk er regelrecht in, als een stom schaap.
Dus nog één keer en voor het laatst: de dag waar ik in stapte, leek me als
elke andere dag en ik had vanaf de vroege ochtend niet het gevoel dat het
anders zou moeten zijn. Maar toch, op school was wel iets bijzonders aan
de hand. ’s Ochtends is het evenwel niet je taak om op het idiote gedrag van
je leraren te letten, omdat je meteen ’s ochtends druk genoeg bent met het
overpennen van het huiswerk van een ander. Ik leerde dan wel makkelijk,
zoals ik al heb opgemerkt, maar daar maakte ik juist misbruik van door het
te vertikken mijn huiswerk thuis te maken.
Al tijdens het eerste uur kreeg ik echter in de gaten dat onze geschiedenisleraar (Vajgl) geen rust in zijn kont had. Pavel Vrubel stuurde me een
briefje: Wedden dat vandaag de inspecteur komt! Ik schreef terug: Welnee.
De inspecteur is er allang! Kijk maar, Vajgl doet al zijn paringsdansje!
Aan het begin van het volgende uur verscheen de rector en duwde de
lerares Tsjechisch ruw bij de tafel vandaan, zodat ze als een geschrokken
kip met haar armen zwaaide en helemaal naar het raam fladderde. De rector
bleef even zwijgend met een striemende blik staan en toen kondigde hij aan
dat onze school juist bezoek had gekregen van generaals uit Praag en dat
het een hele eer was dat enkelen van ons de kans zou worden geboden onze
opleiding te vervolgen aan een militaire school. Alle leerlingen zullen niet
alleen een strenge medische keuring moeten ondergaan, maar ook het kennisniveau
zal streng getest worden, want de generaals zullen de bekwaamsten
en besten van jullie uitkiezen. Ik hoop dat jullie allen de naam van onze
school hoog zullen houden…
Krijg toch de klere, geile olifantenslurf die je bent! zei ik zachtjes terwijl
ik de rector lang en toegewijd in de ogen staarde.
(We waren immers in die tijd een militaire staat en een politiestaat. De
generalissimus van dat machtige land dat ons na de nederlaag van Hitler
onder zijn kloekvleugels had genomen, trof juist voorbereidingen voor een
Derde Wereldoorlog en ons land moest de bufferzone vormen. Het ronselen
op scholen was in die tijd ook weer niet zo uitzonderlijk, daarom had ik er echt
geen idee van dat het in werkelijkheid ditmaal om iets geheel anders ging.)
Vervolgens verhuisde de rector al naar de volgende klas en onze lerares
Tsjechisch keerde aarzelend terug naar haar plek achter de tafel en ik zou
zweren dat in haar ogen als kleine kristalletjes traantjes flonkerden, en ik
dacht, kijk, ze ziet ons allemaal al in uniform en vooruitgejaagd worden naar
mitrailleursnesten en rollende tanks. En na een poosje, waarin het even leek
dat ze nooit meer een woord over haar lippen zou krijgen, stak ze plots van
wal en gelastte ons onze bloemlezing te openen en in koor hardop Neruda’s
gedicht ‘Ga door!’ op te lezen. Pas veel later begreep ik dat dit pathetische
gedicht van onze meest geëerde nationale dichter voor onze lerares moest
dienen als een gezamenlijk gebed voor onze ziel en voor het lot van de natie,
een wanhopig, machteloos en futiel protest, dat dit gevoelige zieltje voor
elkaar had gebokst. Maar nauwelijks waren we hakkelend gekomen bij: ‘uit
een stormende tijd zijn wij geboren en stap voor stap gaan we in de stormende
wolken trots ons verheven doel tegemoet, het hoofd slechts buigend voor ons
eigen volk…’ of de deur ging weer open en de generaals kwamen binnen,
met onze klassenleraar, die silicaatamoebe, in hun kielzog. Geef acht! gilde
de amoebe met een hoog piepend stemmetje. Dat was zo onverwacht van
hem dat we prompt allemaal gingen staan en verstijfden.
Op de plaats rust, ga zitten, zei meteen daarna een van de generaals
vriendelijk. Ze waren met zijn drieën, twee mannelijke en een vrouwelijke
generaal. De generaal die ons had aangesproken, liep naar de tafel en de
lerares deinsde opnieuw snel achteruit.
Er is geen hogere roeping dan die van een militair, verzekerde hij ons.
In elk van jullie gaat een soldaat schuil, als een standbeeld in een stuk steen,
hij hoeft alleen nog te worden uitgehouwen. Jullie moeders, echtgenotes
en geliefden – zei hij tegen ons, dertienjarige jongens – zullen ooit trots op
jullie zijn dat jullie bereid zijn je leven te geven. En omdat over elk leger
iemand het bevel moet voeren, zijn we vandaag hier om uit jullie midden de
toekomstige generaals en maarschalken te kiezen. De uitverkorenen zullen vervolgens aan militaire academies afstuderen en op een dag deze prachtige
uniformen en deze geweldige laarzen aantrekken. Daarbij wees hij op zijn
mannelijke en vrouwelijke collega en die showden hun uniform even voor de
klas. En nu gaan jullie onder aanvoering van je klassenleraar in de rij staan,
de meisjes blijven in de klas en de jongens gaan naar de gymzaal.
En toen maakte de generaal linksomkeert en marcheerde met die andere
generaal en de generaalse weg. Toen ze al in de deuropening waren, hervond
de klassenleraar zich en gilde opnieuw: Geef acht!
De gymzaal strekte zich onder het hele schoolgebouw uit en had tijdens de
oorlog voor de buurtbewoners als schuilkelder dienstgedaan. De klas die
daar gym had voelde zich altijd verloren op de reusachtige parketvloer. Het
poetsen ervan is al diverse conciërges opgebroken. Maar toen we die dag de
brede trap afdaalden, werden we op een eigenaardige scène onthaald. Alles
was op een militaire manier georganiseerd en de ruimte van de gymzaal was
efficiënt benut. De generaals hadden die namelijk in drie delen gesplitst,
letterlijk in porties verdeeld. In het eerste deel zat de generaalse, met een
stethoscoop om de nek die ze om de haverklap in haar oren deed en dan weer
om haar nek liet hangen. Op een krukje naast haar stond een wasbekken en in
het borstzakje van haar blouse zat een groen krijtje. Onder de trap stond een lange bank en daar begon het allemaal. Daar moest iedereen zich uitkleden,
keurig zijn kleren op de bank leggen en naakt als een gevild konijn naar de
generaalse stappen. Iedereen werd door haar uitvoerig gekeurd en door haar
handen en de stethoscoop betast, tot slot kneep ze je in je zak, waar je een
kreet van slaakte, probeerde ze je voorhuid naar achteren te schuiven om
vast te stellen of je niet aan fimosis leed, en draaide ze je als een paardje om
en stak een vinger in je anus, waarna ze haar handen waste, afdroogde en
het krijtje uit haar borstzakje pakte om bij iedere jongen op het voorhoofd
of een rondje of een driehoekje te tekenen. De aldus gemarkeerden schoven
op naar de eerste generaal.
Hier zou ik een plattegrondje moeten schetsen van alle manoeuvres op
het terrein van de gymzaal om duidelijk te maken hoe alles ondergeschikt
was gemaakt aan de grondige militaire discipline en in wat voor cirkels,
ellipsen en bochten we ons moesten wringen onder streng toezicht van diverse
lagere rangen, die ons in de juiste richting stuurden, voortduwden en
coördineerden. Maar dat doe ik niet, want deze militaire kalligrafie staat me
hartgrondig tegen. De eerste generaal keek naar ieders voorhoofd en wie een
rondje had, werd meteen door hem de gymzaal uitgestuurd, terwijl hij met de
gedriehoekten een gesprek voerde en daarna pas besloot of ze doorgestuurd
werden of moesten vertrekken. Hij was de generaal-wisselwachter.
Het eindstation was de tweede generaal. Die zat aan een tafel met een of
andere secretaris van hem, ze hadden dossiers voor zich waar ze in bladerden,
en de tweede generaal vroeg iedere jongen die door de eerste generaal naar
hem was doorgestuurd, grondig het hemd van het lijf en er werd ons, zoals
dat tegenwoordig zou worden genoemd, een test afgenomen. De secretaris
noteerde alles.
Toen ik aan de beurt was bij de generaalse – ik was al redelijk behaard
(een hoop van mijn klasgenoten waren nog zo kaal als een biggetje) en zonder
meer flink geschapen –, smakte de generaalse-voedster prijzend met haar
lippen en merkte op: zonde van een kanonnier met zo’n kanon! Ik begreep
niet wat ze daarmee bedoelde en waarom het zonde van mij zou zijn, maar
toen kneep ze al in mijn zak, maar ik vertikte het te piepen. Ze trok ruw mijn
kin omhoog en keek in mijn ogen. Ik weerstond haar blik echter. Wacht maar,
lieverd, ook jou breken ze, zei ze zacht en trok mijn voorhuid naar achteren
en weer terug, tikte pijnlijk tegen mijn piemel, draaide me om en schoof haar
vinger in mijn anus, haalde die eruit, gaf me een tik op mijn billen, waste haar
handen, droogde ze af, draaide mij weer naar zich toe, waarna ik voelde hoe
ze op mijn voorhoofd met het groene krijtje een driehoekje tekende.
Na de generaalse-voedster kwam ik bij de generaal-wisselwachter. Daar
ging het vlot. Hij vroeg of ik een admiraal of een generaal wilde worden, en
ik antwoordde dat ik het liefst boekhouder werd of koster. Hij lachte geamuseerd,
want hij had besloten het als een goede grap te beschouwen, hij gaf
me een kameraadschappelijke ram op de rug en sprak de overtuiging uit dat
we elkaar zeker nog eens zouden weerzien bij de generale staf. Vervolgens
werd ik doorgeserveerd naar de tweede generaal.
Voor het tafeltje waaraan de tweede generaal met zijn secretaris zat, ging
het er allemaal merkbaar langzamer aan toe. Hier, drong het tot me door,
speelde zich het belangrijkste af. Toen ik eindelijk aan de beurt was, keek de
tweede generaal naar het driehoekje op mijn voorhoofd en anders dan ik zag
hij dat er in dat driehoekje nog een streepje zat, een, zoals ik later hoorde,
noodlottig streepje, en hij werd meteen alert en besteedde meer aandacht aan me. (Ik zag zelf dat streepje pas, toen ik het schoolgebouw verliet, voor de
grote spiegel bij de centrale trap. Ik maakte mijn vinger nat om het driehoekje
en het streepje weg te vegen, maar toen bewoog ik alleen maar voor de grap
met mijn oren en stormde de straat op.)
De secretaris van de generaal vroeg naar mijn naam en bladerde in zijn
paperassen, en toen hij mijn dossier had gevonden, liet hij dat aan de generaal
zien, waarna beiden zich eroverheen bogen en ergens op wezen. Ik begreep
dat het mijn school- en persoonsprofiel was, dat de rector aan de generaals
ter beschikking had gesteld. Daar stond ik, met mijn handen gekruist voor
mijn schaamdelen. De generaal hief zijn hoofd van de papieren, keek me aan
en beval me mijn armen te strekken. Toen zei hij: Een kanjer! De secretaris
schreef het op en ik mocht mijn armen weer laten zakken.
In de eerste ronde, de opwarmingsronde vroeg de secretaris een paar dingen
aan me op het vlak van algemene ontwikkeling, hij stipte wat puntjes aan:
het grootste meer in de Andes, wat is de Filippijnentrog en hoe diep is die?
wat gebeurde er op 12 mei 1913 in Bombay? waarvan wordt in de papierfabriek
te PráŸily handgeschept papier gemaakt? hoe hoog is de scheve toren
van Pisa? het principe van de Kaplanturbine, wie was maarschalk Radetzky?
En nadat ik correct en vlot antwoord had gegeven, gaf de generaal me deze
taalkundige hersenbreker: een misdadiger komt in een gevangenis met twee
deuren terecht, de ene leidt naar de vrijheid en de andere naar het schavot.
De president besluit de misdadiger gratie te verlenen indien hij raadt welke
deur naar de vrijheid leidt. Als hij die naar het schavot kiest, wordt hij direct
terechtgesteld. Voor elke deur staat een cipier en de gevangene mag slechts
één vraag stellen aan een van beiden. Wat moet hij vragen als hij weet dat de
ene cipier altijd de waarheid spreekt en de ander altijd liegt, maar niet weet
wie van de twee de waarheid spreekt en wie liegt?
Twee minuten stond ik daar na te denken en gaf toen antwoord. Maar
het drong ook direct tot me door dat ik met dit correcte antwoord niet alleen
voor de gevangene de deur naar de vrijheid zou openen in dat raadsel, maar
tegelijkertijd ook voor mezelf die andere zou openen. Toen had ik er nog geen
flauw idee van waar die deur op uit zou komen. En dat dit in werkelijkheid
helemaal geen generaal was. Als ik nu zou zeggen dat hij de duivel was, zou
ik er ook weer niet zo ver naast zitten.
Rustig maar, ik kom niet met een theologisch traktaat aanzetten. Natuurlijk
was hij niet de duivel, althans niet in die zin zoals u, beste mensen, hem
kent van geïllumineerde middeleeuwse manuscripten of uit sprookjes. Het
was alleen dat ik op deze manier bij een duivels complot betrokken raakte.
En als u voldoende geduld hebt, kunt u zelf bepalen wat er duivels aan was.
Maar u wilt waarschijnlijk ook weten wat mijn oplossing was voor het
raadsel van de generaal. En wederom, vrees niet, ik zal u die niet onthouden.
Ik geef u alleen nog even tijd om zelf achter het antwoord te komen. Mocht
dat niet gebeuren, dan komt u het later wel te weten, in de loop van het verhaal.
Net zoals ik er pas veel later achterkwam dat ik als enige van de school
uitgekozen was. En van heel Brno (u hoort het goed), van alle scholen in Brno
waren er maar drie geselecteerd. Daarbij heb ik het niet – dat spreekt voor
zich – over de selectie voor een militaire academie. Daarvoor werden in Brno
enkele honderden uitgekozen. Van onze school veertien. Uit mijn klas vier.
De ouders werden daarna op school uitgenodigd en voor een voldongen feit
gesteld. Hun zoons waren op dat moment al gebrand op een officierscarrière,
ze rinkelden met denkbeeldige sporen en in hun natte dromen scheidden ze in plaats van zaad yperiet en andere strijdgassen uit. Binnen veertien dagen
werden ze overgeplaatst naar de militaire school in Noord-Moravië. En ik,
stomkop, was bijna jaloers op hen. Immers ik, de onbetwistbare ster van die
militaire selectie, hij van wie de generaalse en nummer twee zo bijzonder
gecharmeerd waren geweest (nu nog voel ik hoe zij me bewonderend tegen
mijn snikkel tikte, en nu nog hoor ik: Bravo, bravo, jongen! toen ik het raadsel
van de generaal oploste), kon nu op een houtje bijten. Lange tijd bleef
het namelijk rustig om me heen en het leek erop dat het ook zo zou blijven.
Zo hebben we soms het gevoel dat de tijd tergend langzaam verstrijkt
en dat het zelfs niet langer de allertraagste rivier is, maar een roerloze, met
riet overwoekerde vijver. Dat gevoel behield ik gedurende de rest van mijn
schooljaar. Uiteraard zat ik ernaast. Mijn lot was allang bezegeld en stond
nu nog alleen maar ergens achter de deur op het juiste moment te wachten
om binnen te kunnen komen. Omdat het geniepigste altijd even wacht voor
het toeslaat.
Aanvankelijk dacht ik dat ook ik op een militaire school terecht zou
komen. Natuurlijk voor maarschalken en generalissimi, omdat ik geen genoegen
zou nemen met eentje voor gewone generaals. Wat goed genoeg was
voor mijn klasgenoten, kon niet meer goed genoeg voor mij zijn. Ik was, dat
was me direct wel duidelijk, voorbestemd voor de hoogste rangen. En dat
klopte ook. Dat wat voor mij in het vat zat, was iets absoluuts, iets wat boven
alles uitstak. Als u begrijpt wat ik bedoel. U begrijpt het niet. Geeft niet. Ook
ik heb het tot het laatste moment (in mijn stomme ongeduld) niet begrepen.
Vertaling Edgar de Bruin