Madla de Bruin



De wonder(lijk)e wereld van de Tsjechische literaire prijzen




‘Stel, een atleet wordt eerste in Melbourne. Iets later wordt hij eerste in Praag, maar hij krijgt geen prijs, omdat hij al gewonnen heeft in Melbourne. (...) Ik ken de reglementen van de afzonderlijke prijzen niet, maar soms heb ik de indruk dat de beslissingen worden genomen op basis van “wie nog niets heeft gehad” of “wie zou wel eens binnenkort kunnen komen te overlijden”. (...) De Seifertprijs en de Čapekprijs heb ik gekregen voor mijn feuilletons, als ik me niet vergis. De enige prijs voor proza was de Egon Hostovskýprijs: het bericht dat die aan mij werd toegekend kreeg ik kort na de omwenteling en het prijzengeld heb ik toen samen met Ivan Klíma aan iemand anders gegeven, die in nood verkeerde, omdat de herkomst van het bedrag niet nader werd gespecificeerd, zoals toen wel vaker gebeurde.’


Zo beschrijft Ludvík Vaculík (1926), een van de gevestigde namen in de huidige Tsjechische literatuur met een dissident verleden (in Nederland bekend onder andere dankzij zijn romans De bijl en Guinese biggetjes), zijn ervaringen met de Tsjechische literaire prijzen. Hij doet zijn uitspraak in verband met de brede discussie die de afgelopen maanden in de Tsjechische media woedde naar aanleiding van Magnesia Litera, de Tsjechische literaire prijs die publicitair het meeste prestige heeft. Deze prijs wordt sinds 2002 jaarlijks tijdens een rechtstreekse tv-uitzending uitgereikt in verschillende categorieën. De opzet doet denken aan een Oscaruitreiking: de kijkers worden verondersteld de genomineerde personen en hun boeken te kennen, in de zaal zit zo ongeveer iedereen die in de Tsjechische literaire wereld iets betekent en na afloop is er een groot feest – een soort boekenbal dus. In aanloop naar deze avond krijgen de genomineerden veel aandacht in de media; direct na de uitreiking zorgen de organisatoren ervoor dat de winnende boeken van opvallende bandjes worden voorzien zodat de klant in de boekwinkel meteen ziet welk boek hij moet hebben.

Wat is dan het probleem? De keuze van de titels is nogal exclusief te noemen. De juryvoorzitster, vertaalster Anna Kareninová, zegt het ronduit: ‘Ik ben niet zo geïnteresseerd in het werk van gevestigde auteurs, ook al is het goed. We zijn op zoek naar werk dat nieuwe wegen verkent.’ Dat is echter meestal per definitie het soort literatuur dat slechts een beperkt lezerspubliek trekt. Zo vermelden de organisatoren trots op hun website dat van het ‘Boek van het jaar 2007’ voor de uitreiking slechts 98 exemplaren waren verkocht, maar daarna wel 1100 (daarmee is het natuurlijk bij lange na nog geen bestseller). Naast de categorie ‘Ontdekking van het jaar’ is ook de categorie ‘Proza’, waar juist ook ruimte zou kunnen zijn voor de grote namen, vaak voor debutanten gereserveerd. In het geval van Ludvík Vaculík schijnt een van de juryleden off the record te hebben verklaard dat zijn recente boek niet eens genomineerd werd omdat zijn Český snář (Tsjechisch dromenboek: een literair dagboek uit 1980) beter was. Dus alsof een nieuw boek van Harry Mulisch niet eens de longlist van de AKO of Libris Literatuurprijs zou halen met het argument dat – noem maar wat – De aanslag beter was. Trouwens, het genoemde boek van Ludvík Vaculík werd ook nooit onderscheiden.

Niet alleen de gevestigde auteurs – behalve de oudere generatie valt bijvoorbeeld iemand als Jáchym Topol ook steevast buiten de boot – hebben last van deze benadering. De formule van de prijs wekt de indruk dat het een soort Tsjechische Booker Prize is. Als een buitenlandse uitgever echter het overzicht van prijswinnaars van Magnesia Litera doorneemt in de veronderstelling dat hij daarmee een snel overzicht kan krijgen van recente, belangwekkende Tsjechische literaire fictie, ontdekt hij tot zijn verbazing dat de titel ‘Boek van het jaar’ (prijzengeld: 200.000 Tsjechische kroon, circa 8.700 euro) tot nu toe vrijwel uitsluitend werd toegekend aan allerlei type boeken, behalve aan een oorspronkelijke Tsjechische roman (de laatste drie jaar bijvoorbeeld: een fotoboek; een vertaling uit het Roemeens; een kinderboek). Dit jaar werd zelfs in de categorie ‘Ontdekking van het jaar’, die tot nu toe voorbehouden was aan jonge Tsjechische schrijvers en dichters, een vertaler onderscheiden (Petr Kučera voor Mijn naam is Karmozijn – in het Tsjechisch trouwens als Mijn naam is Rood vertaald – van Orhan Pamuk), terwijl hij ook al werd onderscheiden in de categorie ‘Vertalingen’. Op de website van Magnesia Litera staat dan ook dat de prijs zich op ‘de popularisering van goede boeken’ richt, dus niet per se van Tsjechische boeken. De enige laureaat die ook in het Nederlands is vertaald (De wraak van de bouwmeesters, 2003, Ambo-Anthos), is Miloš Urban die direct in 2002 onderscheiden werd in de categorie ‘Proza’ voor zijn roman Hastrman (Waterman). Overigens zal van een andere laureaat, Emil Hakl, binnenkort in Nederland (uitgeverij Voetnoot) zijn in 2003 eveneens in de categorie ‘Proza’ bekroonde roman O rodičích a dĕtech (Van ouders en kinderen) verschijnen.

Aan de andere kant is Magnesia Litera de enige Tsjechische literaire prijs die een dergelijk debat in de media op gang kan brengen. Aan prijzen geen gebrek (zie voor een beknopt overzicht in het Engels http://www.czlit.cz/main.php?pageid=118 en voor een uitgebreider overzicht in het Tsjechisch http://www.ucl.cas.cz/ceny/), maar slechts enkele daarvan genieten enige bekendheid en prestige.

Vaculík noemde al de Jaroslav Seifertprijs, in 1986, vlak na de dood van deze dichter en Nobelprijswinnaar, in Stockholm ingesteld door de Stichting Charta 77. De meeste winnaars zijn ook dichters: de prijs is bestemd voor auteurs die op een dichterlijke manier met de taal omgaan. Het prijzengeld bedraagt inmiddels 300.000 Tsjechische kroon (circa 13.000 euro) en wordt sinds begin jaren negentig niet meer door de Stichting zelf gefinancierd, maar door verschillende grote banken.

Ook onder de Stichting Charta 77 valt de Tom Stoppard-prijs, in 1984 ingesteld in Stockholm, die persoonlijk door deze wereldberoemde toneelschrijver van Tsjechische afkomst wordt gesponsord (prijzengeld: 40.000 Tsjechische kroon, circa 1700 euro). De prijs is bestemd voor proza, poëzie en essays.

Door omstandigheden – de massale onderdrukking na de inval van Warschaupactlanden in Tsjechoslowakije in 1968 en een publicatieverbod voor vele belangrijke Tsjechische schrijvers – werden er in de jaren zeventig en tachtig nog meer literaire prijzen in het buitenland ingesteld. Zo heeft in 1974 de weduwe van de Tsjechische schrijver in ballingschap Egon Hostovský een prijs ter waarde van duizend dollar in het leven geroepen, die voor de winnaars in het toenmalige Tsjechoslowakije een grote steun betekende. De prijs, die aanvankelijk was bestemd voor proza dat door Tsjechische uitgeverijen in ballingschap was gepubliceerd en vanaf 1990, na de Fluwelen Revolutie, in het algemeen voor een bijzondere roman, is voor het laatst in 1999 uitgereikt.


Aan schrijvers tot dertig jaar wordt sinds 1987 de Jiří Ortenprijs toegekend. Deze was oorspronkelijk bedoeld voor schrijvers die ondergronds, in de zogeheten samizdat publiceerden. Een hele reeks laureaten van deze prijs is in de eerste jaren na de omwenteling (dus begin jaren negentig) bij uitgeverij Wereldbibliotheek in Nederlandse vertaling verschenen: Zuzana Brabcová: Ver van de boom; de in het Slowaaks schrijvende Martin M. Šimečka met Het jaar van de kikker; Tereza Boučková: Indianenloop, Michal Viewegh: Te gekke jaren. De meest recente winnares is Petra Hůlová (haar debuut Mijn grootmoeder is in 2004 bij Prometheus verschenen, ze verbleef begin dit jaar in het Schrijvershuis in Amsterdam en trad ook samen met Frank Westerman op in Spui25). De prijs is in de loop der jaren gestegen tot 50.000 Tsjechische kronen (circa 2.100 euro).

De Karel Čapekprijs wordt sinds 1994 elk even jaar toegekend door de Tsjechische sectie van de PEN-club. Deze prijs richt zich niet alleen op proza, maar ook op drama, essays of het gehele oeuvre. Hij is bestemd voor schrijvers die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de verdediging van humanistische en democratische waarden. Het prijzengeld bedraagt 150.000 Tsjechische kroon (circa 6.300 euro).


De langste traditie heeft de Staatsprijs voor Literatuur, in 1920 ingesteld, die jaarlijks wordt uitgereikt door de minister van Cultuur op 28 oktober, de dag waarop in 1918 het zelfstandige Tsjechoslowakije werd gesticht. In 2002 werd Kvĕta Legátová met deze prijs onderscheiden (van haar verscheen in 2007 bij de uitgeverij Wereldbibliotheek Mensen van Želary en De man uit Želary). In 2007 werd deze prijs aan Milan Kundera toegekend voor zijn boek De ondraaglijke lichtheid van het bestaan dat door omstandigheden pas in 2006 in Tsjechië is verschenen. De prijs bedraagt 300.000 Tsjechische kroon (circa 13.000 euro).

Hebben deze prijzen maatschappelijk prestige? Hoe belangrijk is het financiële effect ervan voor de schrijver? Vliegen na de toekenning van een literaire prijs de verkoopcijfers omhoog? De houding tegenover literaire prijzen lijkt enigszins dubbel: Vaculík noemt op zijn website geen enkele literaire prijs die hij heeft ontvangen, en ook in zijn biografieën op het internet is geen overzicht daarvan te vinden. Jammer genoeg staat hij niet vermeld tussen de laureaten van de Egon Hostovskýprijs. Maar om welke prijs het dan in zijn anekdote over het per ongeluk weggegeven geld wel zou moeten gaan, is niet te achterhalen. De Staatsprijs voor Literatuur, die op het eerste gezicht het grootste gewicht zou moeten hebben, krijgt volgens Vladimír Karfík, criticus en lid van verschillende jury’s, te weinig aandacht in de media en wordt ook grotendeels door politici genegeerd: behalve de minister van Cultuur die de prijs op de Praagse Burcht aan de winnaar uitreikt, is bij de ceremonie doorgaans niemand anders uit de politieke wereld aanwezig, alsof de literatuur in de ogen van volksvertegenwoordigers geen maatschappelijk belang heeft. Het is in Tsjechië ook niet zoals in Nederland gebruikelijk dat de juryvoorzitter iemand uit de politiek is. Het gevoel van erkenning en morele steun blijft voor de winnaar beperkt tot het eigen literaire circuit. De financiële kant is over het algemeen voor iedereen meegenomen, gezien de lage honoraria die in Tsjechië voor schrijvers, publicisten, vertalers et cetera gelden. De bandjes om de boeken van de winnaars van Magnesia Litera zijn een uitzondering – aan andere literaire prijzen wordt bij de promotie van een bepaalde auteur of een bepaald boek zelden gerefereerd. Volgens de uitgevers heeft de toekenning van een prijs ook nauwelijks of geen invloed op de verkoop.

Een schrijver die in zijn biografie wel zijn literaire prijzen noemt, is Jiří Kratochvil (1949). Hij heeft bijna alle genoemde prijzen ontvangen: Tom Stoppardprijs (1991), Egon Hostovskýprijs (1996), Karel Čapekprijs (1998), Jaroslav Seifertprijs (1999) en nog enkele andere. Hij behoort tot de schrijvers die in de jaren zestig debuteerden, maar voor ze zich goed konden ontwikkelen werd het voor hen onmogelijk om onder het totalitaire regime hun werk te publiceren. Kratochvil bleef schrijven, ‘voor in de la’ zoals dat in het Tsjechisch heet, en enkele manuscripten van hem zijn meteen na de omwenteling van 1989 bij buitenlandse uitgevers beland – ook in Nederland. Om onduidelijke redenen, want aan de kwaliteit van zijn boeken ligt het niet, is het tot nu toe niet gelukt om iets van zijn werk in Nederlandse vertaling gepubliceerd te krijgen. Enkele van zijn boeken zijn beschikbaar in onder andere Duitse vertaling (zie http://www.dbagency.cz/index.php?s=author&pid=8&name=jirikratochvil ). Hierna volgt een fragment uit zijn roman Lehni, bestie (Liggen, kreng!) uit 2002, een ijzingwekkende visie geschreven onder de indruk van ‘nine eleven’, maar gesitueerd in Tsjechoslowakije in de totalitaire jaren vijftig van de vorige eeuw.


BRONNEN:
Ludvík Vaculík: ingezonden brief in A2 (2008/21).
Magdaléna Platzová: ‘Objevy, objevy!’ (‘Ontdekkingen!’) in Respekt (2008/13).
Miroslav Balaštík: ‘Na shledanou v Míčovnĕ...’ (‘Tot ziens in de M.-zaal, waar de prijs wordt toegekend’) in Host (2003/8).
Miroslav Balaštík: ‘Politické elity se nechovají kulturnĕ…’(‘De politieke elites gedragen zich niet cultureel’; gesprek met de juryvoorzitter van de Staatsprijs voor de Literatuur, Vladimír Karfík) in Host (2003/8).





   <

TSL 50

   >