Zo beschrijft Ludvík Vaculík (1926), een van
de gevestigde namen in de huidige Tsjechische
literatuur met een dissident verleden (in Nederland
bekend onder andere dankzij zijn romans
De bijl en Guinese biggetjes), zijn ervaringen
met de Tsjechische literaire prijzen. Hij doet
zijn uitspraak in verband met de brede discussie
die de afgelopen maanden in de Tsjechische
media woedde naar aanleiding van Magnesia
Litera, de Tsjechische literaire prijs die publicitair
het meeste prestige heeft. Deze prijs wordt
sinds 2002 jaarlijks tijdens een rechtstreekse
tv-uitzending uitgereikt in verschillende categorieën. De opzet doet denken aan een Oscaruitreiking:
de kijkers worden verondersteld de
genomineerde personen en hun boeken te kennen,
in de zaal zit zo ongeveer iedereen die in
de Tsjechische literaire wereld iets betekent en
na afloop is er een groot feest – een soort boekenbal
dus. In aanloop naar deze avond krijgen
de genomineerden veel aandacht in de media;
direct na de uitreiking zorgen de organisatoren
ervoor dat de winnende boeken van opvallende
bandjes worden voorzien zodat de klant in de
boekwinkel meteen ziet welk boek hij moet
hebben.
Wat is dan het probleem? De keuze van de
titels is nogal exclusief te noemen. De juryvoorzitster,
vertaalster Anna Kareninová, zegt het
ronduit: ‘Ik ben niet zo geïnteresseerd in het
werk van gevestigde auteurs, ook al is het goed.
We zijn op zoek naar werk dat nieuwe wegen
verkent.’ Dat is echter meestal per definitie het
soort literatuur dat slechts een beperkt lezerspubliek
trekt. Zo vermelden de organisatoren trots
op hun website dat van het ‘Boek van het jaar
2007’ voor de uitreiking slechts 98 exemplaren
waren verkocht, maar daarna wel 1100 (daarmee
is het natuurlijk bij lange na nog geen bestseller).
Naast de categorie ‘Ontdekking van het
jaar’ is ook de categorie ‘Proza’, waar juist ook
ruimte zou kunnen zijn voor de grote namen,
vaak voor debutanten gereserveerd. In het geval
van Ludvík Vaculík schijnt een van de juryleden
off the record te hebben verklaard dat zijn recente
boek niet eens genomineerd werd omdat
zijn Český snář (Tsjechisch dromenboek: een
literair dagboek uit 1980) beter was. Dus alsof een nieuw boek van Harry Mulisch niet eens
de longlist van de AKO of Libris Literatuurprijs
zou halen met het argument dat – noem
maar wat – De aanslag beter was. Trouwens,
het genoemde boek van Ludvík Vaculík werd
ook nooit onderscheiden.
Niet alleen de gevestigde auteurs – behalve
de oudere generatie valt bijvoorbeeld iemand
als Jáchym Topol ook steevast buiten de boot
– hebben last van deze benadering. De formule
van de prijs wekt de indruk dat het een soort
Tsjechische Booker Prize is. Als een buitenlandse
uitgever echter het overzicht van prijswinnaars
van Magnesia Litera doorneemt in
de veronderstelling dat hij daarmee een snel
overzicht kan krijgen van recente, belangwekkende
Tsjechische literaire fictie, ontdekt hij
tot zijn verbazing dat de titel ‘Boek van het
jaar’ (prijzengeld: 200.000 Tsjechische kroon,
circa 8.700 euro) tot nu toe vrijwel uitsluitend
werd toegekend aan allerlei type boeken, behalve
aan een oorspronkelijke Tsjechische
roman (de laatste drie jaar bijvoorbeeld: een fotoboek; een vertaling uit het Roemeens; een
kinderboek). Dit jaar werd zelfs in de categorie
‘Ontdekking van het jaar’, die tot nu toe voorbehouden
was aan jonge Tsjechische schrijvers
en dichters, een vertaler onderscheiden (Petr
Kučera voor Mijn naam is Karmozijn – in het
Tsjechisch trouwens als Mijn naam is Rood vertaald – van Orhan Pamuk), terwijl hij ook
al werd onderscheiden in de categorie ‘Vertalingen’.
Op de website van Magnesia Litera staat
dan ook dat de prijs zich op ‘de popularisering
van goede boeken’ richt, dus niet per se van
Tsjechische boeken. De enige laureaat die ook
in het Nederlands is vertaald (De wraak van de
bouwmeesters, 2003, Ambo-Anthos), is Miloš
Urban die direct in 2002 onderscheiden werd in
de categorie ‘Proza’ voor zijn roman Hastrman (Waterman). Overigens zal van een andere laureaat,
Emil Hakl, binnenkort in Nederland (uitgeverij
Voetnoot) zijn in 2003 eveneens in de
categorie ‘Proza’ bekroonde roman O rodičích
a dĕtech (Van ouders en kinderen) verschijnen.
Aan de andere kant is Magnesia Litera de
enige Tsjechische literaire prijs die een dergelijk
debat in de media op gang kan brengen.
Aan prijzen geen gebrek (zie voor een beknopt
overzicht in het Engels http://www.czlit.cz/main.php?pageid=118 en voor een uitgebreider
overzicht in het Tsjechisch http://www.ucl.cas.cz/ceny/), maar slechts enkele daarvan genieten
enige bekendheid en prestige.
Vaculík noemde al de Jaroslav Seifertprijs,
in 1986, vlak na de dood van deze dichter en
Nobelprijswinnaar, in Stockholm ingesteld
door de Stichting Charta 77. De meeste winnaars
zijn ook dichters: de prijs is bestemd voor
auteurs die op een dichterlijke manier met de
taal omgaan. Het prijzengeld bedraagt inmiddels
300.000 Tsjechische kroon (circa 13.000
euro) en wordt sinds begin jaren negentig niet
meer door de Stichting zelf gefinancierd, maar
door verschillende grote banken.
Ook onder de Stichting Charta 77 valt
de Tom Stoppard-prijs, in 1984 ingesteld in
Stockholm, die persoonlijk door deze wereldberoemde
toneelschrijver van Tsjechische afkomst
wordt gesponsord (prijzengeld: 40.000
Tsjechische kroon, circa 1700 euro). De prijs is
bestemd voor proza, poëzie en essays.
Door omstandigheden – de massale onderdrukking
na de inval van Warschaupactlanden
in Tsjechoslowakije in 1968 en een publicatieverbod
voor vele belangrijke Tsjechische
schrijvers – werden er in de jaren zeventig en
tachtig nog meer literaire prijzen in het buitenland
ingesteld. Zo heeft in 1974 de weduwe van
de Tsjechische schrijver in ballingschap Egon
Hostovský een prijs ter waarde van duizend dollar
in het leven geroepen, die voor de winnaars
in het toenmalige Tsjechoslowakije een grote
steun betekende. De prijs, die aanvankelijk was
bestemd voor proza dat door Tsjechische uitgeverijen
in ballingschap was gepubliceerd en
vanaf 1990, na de Fluwelen Revolutie, in het
algemeen voor een bijzondere roman, is voor
het laatst in 1999 uitgereikt.
Aan schrijvers tot dertig jaar wordt sinds
1987 de Jiří Ortenprijs toegekend. Deze was
oorspronkelijk bedoeld voor schrijvers die ondergronds,
in de zogeheten samizdat publiceerden.
Een hele reeks laureaten van deze prijs
is in de eerste jaren na de omwenteling (dus
begin jaren negentig) bij uitgeverij Wereldbibliotheek
in Nederlandse vertaling verschenen:
Zuzana Brabcová: Ver van de boom; de in het
Slowaaks schrijvende Martin M. Šimečka met
Het jaar van de kikker; Tereza Boučková: Indianenloop,
Michal Viewegh: Te gekke jaren.
De meest recente winnares is Petra Hůlová (haar
debuut Mijn grootmoeder is in 2004 bij Prometheus
verschenen, ze verbleef begin dit jaar in
het Schrijvershuis in Amsterdam en trad ook
samen met Frank Westerman op in Spui25). De
prijs is in de loop der jaren gestegen tot 50.000
Tsjechische kronen (circa 2.100 euro).
De Karel Čapekprijs wordt sinds 1994 elk
even jaar toegekend door de Tsjechische sectie
van de PEN-club. Deze prijs richt zich niet alleen
op proza, maar ook op drama, essays of het
gehele oeuvre. Hij is bestemd voor schrijvers
die een belangrijke bijdrage hebben geleverd
aan de verdediging van humanistische en democratische
waarden. Het prijzengeld bedraagt
150.000 Tsjechische kroon (circa 6.300 euro).
De langste traditie heeft de Staatsprijs voor
Literatuur, in 1920 ingesteld, die jaarlijks wordt
uitgereikt door de minister van Cultuur op 28
oktober, de dag waarop in 1918 het zelfstandige
Tsjechoslowakije werd gesticht. In 2002 werd
Kvĕta Legátová met deze prijs onderscheiden
(van haar verscheen in 2007 bij de uitgeverij
Wereldbibliotheek Mensen van Želary en De
man uit Želary). In 2007 werd deze prijs aan
Milan Kundera toegekend voor zijn boek De
ondraaglijke lichtheid van het bestaan dat door
omstandigheden pas in 2006 in Tsjechië is verschenen.
De prijs bedraagt 300.000 Tsjechische
kroon (circa 13.000 euro).
Hebben deze prijzen maatschappelijk prestige?
Hoe belangrijk is het financiële effect ervan
voor de schrijver? Vliegen na de toekenning
van een literaire prijs de verkoopcijfers
omhoog? De houding tegenover literaire prijzen
lijkt enigszins dubbel: Vaculík noemt op
zijn website geen enkele literaire prijs die hij
heeft ontvangen, en ook in zijn biografieën op
het internet is geen overzicht daarvan te vinden.
Jammer genoeg staat hij niet vermeld tussen de
laureaten van de Egon Hostovskýprijs. Maar
om welke prijs het dan in zijn anekdote over het
per ongeluk weggegeven geld wel zou moeten
gaan, is niet te achterhalen. De Staatsprijs voor
Literatuur, die op het eerste gezicht het grootste
gewicht zou moeten hebben, krijgt volgens Vladimír Karfík, criticus en lid van verschillende
jury’s, te weinig aandacht in de media en
wordt ook grotendeels door politici genegeerd:
behalve de minister van Cultuur die de prijs op
de Praagse Burcht aan de winnaar uitreikt, is bij
de ceremonie doorgaans niemand anders uit de
politieke wereld aanwezig, alsof de literatuur
in de ogen van volksvertegenwoordigers geen
maatschappelijk belang heeft. Het is in Tsjechië
ook niet zoals in Nederland gebruikelijk dat de
juryvoorzitter iemand uit de politiek is. Het gevoel
van erkenning en morele steun blijft voor
de winnaar beperkt tot het eigen literaire circuit.
De financiële kant is over het algemeen voor
iedereen meegenomen, gezien de lage honoraria
die in Tsjechië voor schrijvers, publicisten,
vertalers et cetera gelden. De bandjes om de
boeken van de winnaars van Magnesia Litera
zijn een uitzondering – aan andere literaire prijzen
wordt bij de promotie van een bepaalde
auteur of een bepaald boek zelden gerefereerd.
Volgens de uitgevers heeft de toekenning van
een prijs ook nauwelijks of geen invloed op de
verkoop.
Een schrijver die in zijn biografie wel zijn
literaire prijzen noemt, is Jiří Kratochvil (1949). Hij heeft bijna alle genoemde prijzen
ontvangen: Tom Stoppardprijs (1991), Egon
Hostovskýprijs (1996), Karel Čapekprijs
(1998), Jaroslav Seifertprijs (1999) en nog enkele
andere. Hij behoort tot de schrijvers die in
de jaren zestig debuteerden, maar voor ze zich
goed konden ontwikkelen werd het voor hen
onmogelijk om onder het totalitaire regime hun
werk te publiceren. Kratochvil bleef schrijven,
‘voor in de la’ zoals dat in het Tsjechisch heet,
en enkele manuscripten van hem zijn meteen
na de omwenteling van 1989 bij buitenlandse
uitgevers beland – ook in Nederland. Om onduidelijke
redenen, want aan de kwaliteit van
zijn boeken ligt het niet, is het tot nu toe niet
gelukt om iets van zijn werk in Nederlandse
vertaling gepubliceerd te krijgen. Enkele van
zijn boeken zijn beschikbaar in onder andere
Duitse vertaling (zie http://www.dbagency.cz/index.php?s=author&pid=8&name=jirikratochvil ). Hierna volgt een fragment uit zijn
roman Lehni, bestie (Liggen, kreng!) uit 2002,
een ijzingwekkende visie geschreven onder de
indruk van ‘nine eleven’, maar gesitueerd in
Tsjechoslowakije in de totalitaire jaren vijftig
van de vorige eeuw.
BRONNEN:
Ludvík Vaculík: ingezonden brief in A2 (2008/21).
Magdaléna Platzová: ‘Objevy, objevy!’ (‘Ontdekkingen!’) in Respekt (2008/13).
Miroslav Balaštík: ‘Na shledanou v Míčovnĕ...’ (‘Tot ziens in de M.-zaal, waar de prijs wordt
toegekend’) in Host (2003/8).
Miroslav Balaštík: ‘Politické elity se nechovají kulturnĕ…’(‘De politieke elites gedragen zich
niet cultureel’; gesprek met de juryvoorzitter van de Staatsprijs voor de Literatuur, Vladimír
Karfík) in Host (2003/8).