Karol Lesman



De Nikeprijs



De meest prestigieuze en belangrijkste Poolse literaire prijs is de Nike, een prijs die sinds 1997 elk jaar wordt toegekend aan het beste Poolse boek dat in het daaraan voorafgaande jaar is verschenen. Uitsluitend werken van levende auteurs worden bekroond en de prijs mag niet worden gedeeld. Verzamelwerken en bewerkingen zijn uitgesloten van deelname. Alle literaire genres mogen meedingen, dus in aanmerking komen zowel essays en autobiografieën als memoires en humanistische werken die van groot literair belang zijn. De procedure die moet leiden tot het aanwijzen van de laureaat verloopt in drie etappes. De eerste etappe is de bekendmaking van de long list met twintig genomineerden in mei, gewoonlijk tijdens de jaarlijkse boekenbeurs van Warschau. Vervolgens maakt de jury in september de short list met de zeven finalisten openbaar. En traditiegetrouw wordt een maand later, in oktober, bekend wie de prijs krijgt, dan rond de Krakówse boekenbeurs. Dat laatste gebeurt op de dag waarop de prijs ook daadwerkelijk wordt overhandigd, zodat de in de zaal waar de uitreiking plaatsvindt aanwezige laatste zeven niet weten wie van hen uiteindelijk is uitverkoren. De auteur van het bekroonde boek ontvangt een beeldje van de kunstenaar Gustaw Zemła alsmede een cheque ter waarde van 100.000 złoty, wat neerkomt op zo’n kleine 30.000 euro. De laatste drie jaar is de hoogte van de cheque gelijk gebleven, terwijl daarvoor het bedrag van de prijs elk jaar met 10.000 złoty omhoogging. Tegelijk met de toekenning van de Nikeprijs maakt de krant Gazeta Wyborcza, medeoprichter van deze prijs, bekend wie van de genomineerden de zogenaamde publieksprijs heeft gewonnen. De uitkomst van deze wedstrijd wordt bepaald door de lezers van genoemde krant, die in een enquête hun voorkeur voor een van de genomineerde werken kenbaar kunnen maken.

Stichters van de Nikeprijs zijn de Fundacja Agora, een liefdadigheidsinstelling, en Gazeta Wyborcza, het grootste dagblad van Polen. Bij sommigen wil de naam Nike nog weleens voor verwarring zorgen. In elk geval heeft de naam van deze prijs niets te maken met een bepaalde fabrikant van sportartikelen. Dus als Andrzej Stasiuk in zijn Jadąc na Babadag (Onderweg naar Babadag, 2004) op zeker moment met naam en toenaam schrijft over bepaalde lichtgekleurde, snelle sportschoenen van een bekend merk, is dat beslist geen knipoog naar een vermeende hoofdsponsor van de overigens aan hem in 2005 voor dit boek toegekende prijs.


De naam dankt de prijs namelijk aan Nike, de gevleugelde godin van de overwinning, en het beeldje dat de prijswinnaar naast de geldprijs ontvangt is duidelijk geïnspireerd op haar klassieke voorstelling en bijvoorbeeld ook niet op het eveneens naar de Griekse godin verwijzende beeld van Nike, dat in Warschau staat en de helden van 1939-1944 van de hoofdstad symboliseert. De belangrijkste taak en doelstelling van het toekennen van de Nikeprijs is volgens de oprichters de promotie van de Poolse literatuur en dan met name de roman. Dat laatste zal mogelijk enige verbazing wekken, omdat zoals gezegd ook andere genres tot de prijs worden toegelaten, maar in de praktijk zijn tot nog toe zes keer een roman, vier maal een dichtbundel en één keer memoires bekroond. Een enkele keer wint de winnaar van de Nikeprijs ook de publieksprijs; dat is in de geschiedenis van de prijs tot nog toe drie keer gebeurd: in 2004 met de roman Beerput van Wojciech Kuczok, in 2001 met de roman In De Sterke Engel van Jerzy Pilch en in 2000 met de dichtbundel Moeder gaat heen van Tadeusz Różewicz. De jury bestaat uit literaire critici, wetenschappers, mensen uit de kunstwereld en publicisten van de Gazeta Wyborcza.

Interessant voor de Nederlandse lezer is dat redelijk wat van de met de Nike bekroonde werken ook in het Nederlands zijn vertaald. Om precies te zijn drie van de elf: de roman In De Sterke Engel van Jerzy Pilch, de memoires In de tuin van het geheugen van Joanna Olczak-Ronikier en de roman Beerput van Wojciech Kuczok. Andere worden nog vertaald zoals de reisverhalen Onderweg naar Babadag van Andrzej Stasiuk en de roman Een verhandeling over het doppen van bonen van Wiesław Myśliwski. Ook boeken die de publieksprijs wonnen vonden hun weg naar de Nederlandse lezer, zelfs zeven van de elf: de reeds genoemde romans Beerput en In De Sterke Engel, de dichtbundel Dubbele punt van Wisława Szymborska, de bundel essays Reizen met Herodotus van Ryszard Kapuściński, de roman Sneeuwwit en Russisch rood van Dorota Masłowska, de romans Huis voor de dag en huis voor de nacht en Oer en andere tijden van Olga Tokarczuk.

Opmerkelijk is dat Olga Tokarczuk totnogtoe drie keer werd genomineerd en ook drie keer de publieksprijs won, maar nog niet één keer de Nikeprijs heeft mogen ontvangen. Vorig jaar bleek dat het mogelijk is om de prijs twee keer te winnen, want in dat jaar kreeg Wiesław Myśliwski voor zijn schitterende laatste roman, net als tien jaar geleden voor zijn vorige roman, getiteld De horizon, de belangrijkste Poolse literaire onderscheiding. Niemand trok de keuze van de jury overigens in twijfel. Over Myśliwski en zijn vorig jaar bekroonde roman Verhandeling over het doppen van bonen zal in een van de volgende TSL’s meer worden geschreven. Hieronder volgt een fragment uit Onderweg naar Babadag van Andrzej Stasiuk, een verzameling reisverhalen die in het voorjaar van 2009 zullen verschijnen bij uitgeverij De Geus.

In het juryrapport schreef Henryk Bereza, een van Polens belangrijkste literaire critici en in 2005 tevens voorzitter van de Nikejury: ‘Ik noem Babadag een roman, ofschoon men er ook een verzameling vrijwel autonome verhalen over reizen naar Slowakije, Roemenië en andere landen van het zogenaamde slechtere Europa in kan zien. De totale ‘reizigheid’ van de roman van Andrzej Stasiuk hoeft allerminst te verbazen, want zij past geheel in het klassieke oermodel van de reisliteratuur en radicaliseert haar volledig doordat zij in haar eindfase verandert in iets dat men eigenlijk een metaforische roadnovel zou moeten noemen.’ Stasiuk, wars van spotlights en salonachtige literaire ontmoetingen zoals de uitreiking van de Nikeprijs, was kort en bondig in zijn dankwoord: ‘Als jullie denken dat ik nog iets ga zeggen, dan vergissen jullie je. Ik ben gelukkig!’ zei hij en hij verdween van het podium. Na zich eerst nog even in de garderobe te hebben verschanst, viel hij toch ten prooi aan de schrijvende pers die op de valreep uit zijn mond kon optekenen: ‘Een prijs? Als schrijver ben ik van mening dat die er niet zo toe doet. Je schrijft niet om een prijs te winnen. Even sta je in de spotlights, maar ik ga ervan uit dat over een tijdje alles weer normaal zal zijn. Dat gedoe rond de laureaat mag dan bijzonder aangenaam zijn, maar het is ook erg vermoeiend. In feite voel ik me net als een boer die geconfronteerd wordt met een landbouwhervorming: zogenaamd geweldig, maar ontzettend veel gedoe’, zei de laureaat. Stasiuk werd het jaar daarop opnieuw genomineerd voor de Nike met het voor het Düsseldorfer Schaspielhaus geschreven toneelstuk Noc (De nacht) en was daarvoor al drie keer eerder voorgedragen met Zima (Winter, in 2002), Tekturowy samolot (Het kartonnen vliegtuigje in 2001) en het ook in het Nederlands vertaalde Dukla (in 1998). Zoals Henryk Bereza in zijn juryrapport schreef kun je Onderweg naar Babadag inderdaad beschouwen als een bundel reisverhalen, maar door de sterk autothematische elementen zou je het boek ook bijna tot de bekentenisliteratuur willen rekenen. Zo geeft Stasiuk in alle eerlijkheid toe: ‘Tja, het valt niet te ontkennen dat ik me interesseer voor de teloorgang, voor het verval en voor alles wat niet is zoals het zou kunnen of moeten zijn. Alles wat halverwege is blijven steken en geen kracht, zin of idee heeft, alles wat in de steek is gelaten, alles wat een paar toontjes lager zingt en het heeft opgegeven, alles wat niet duurzaam is, geen sporen achterlaat, wat zelfvervullend is en geen spijt, rouw of herinneringen wekt. De voltooid tegenwoordige tijd. Geschiedenissen die niet langer duren dan het duurt om ze te vertellen en dingen die bestaan zolang er iemand naar kijkt. Ja, dat achtervolgt mij, die hele rest, dat bestaan zonder welk iedereen het redt, die overtolligheid, die overdaad die geen rijkdom is, het verborgene dat niemand wil leren kennen en de geheimen die in vergetelheid creperen en het geheugen dat zichzelf opvreet.’ Om even later te concluderen: ‘Daarom maak ik zo’n haast met die tochten, met die honger naar het concrete dat onmiddellijk in het niets zal veranderen en met woorden zal moeten worden herschapen. Ik weet niet waarom het allemaal bestaat en ik heb al lang de hoop opgegeven ooit nog een antwoord te zullen vinden, daarom schrijf ik voor alle zekerheid alles maar op, zoals het zich voordoet, om rechtvaardigheid en zin te vervangen door gelijkheid.’ En steden als Wenen, Boedapest, Praag, ja zelfs Kraków interesseren hem niet. Het gaat hem om wat komt na de stad, na periferie: de onveranderlijkheid van het leven in de dorpen en op het platteland van dit vergeten deel van Europa, en vooral om de zigeuners, naar wie hij voortdurend op zoek is en met wie hij een soort verwantschap voelt.





   <

TSL 50

   >