Het literaire bestel in Rusland heeft tijdens de
perestrojka en met name na de val van de Sovjetunie
door de introductie van de markteconomie
een ware metamorfose doorgemaakt. De perestrojka
kan misschien wel beschouwd worden
als een soort voorbereidende fase, waarin door
de gepropageerde ‘glasnost’ (openheid) en het
tolerantere beleid zowel de schrijver als de lezer
zich kon gaan instellen op de geheel nieuwe ontwikkelingen
die zich na 1991 zouden voordoen.
Al in het begin van de perestrojka tekenden
zich allerlei nieuwe tendensen af. Voor het eerst
in de Sovjetgeschiedenis werd een schrijver,
Sergej Zalygin, hoofdredacteur van het meest
gerenommeerde literaire tijdschrift Novy mir
(De nieuwe wereld), terwijl hij geen partijlid
was, een unicum. Vele tijdschriften volgden
dit voorbeeld. Langzamerhand werden in deze
periode veel schrijvers gerehabiliteerd, zoals
Goemiljov, Platonov, Achmatova, Charms, en
nog vele anderen. Ook het werk van emigrantenschrijvers
uit de eerste emigratiegolf (de
twee eerste decennia van de twintigste eeuw),
Zamjatin, Nabokov en uit de derde emigratiegolf
(van dissidente auteurs tijdens het bewind
van Brezjnev, onder wie Brodsky) verscheen
nu, naast werk van (verboden) buitenlandse
schrijvers en postmodernistische hedendaagse
Russische schrijvers, zoals Prigov en Sorokin.
Vooral de drie laatste jaren van de perestrojka
worden beschouwd als een grote literaire
informatie ‘boom’. Met name na de jaren vijftig
waren er naast de officiële (on)mogelijkheid om als lid van de Schrijversbond te publiceren
(gosizdat) ook nog twee onofficiële manieren
om dit te doen als het om werk ging dat
de autoriteiten niet welgevallig was, namelijk
sam- en tamizdat. Dat wil zeggen het zelf (sam)
uitgeven, door middel van kopieën en het via
via verspreiden van werk en het uitgeven in het
buitenland (tam), waarmee Boris Pasternak met
zijn Italiaanse uitgave van Dokter Zjivago de
toon had gezet. Beide laatste mogelijkheden
hadden onder Breznjev steevast geleid tot arrestatie,
opsluiting in een psychiatrische inrichting,
monddood maken, en tot gedwongen
emigratie. Door het opheffen van steeds meer
verboden tijdens het bewind van Gorbatsjov,
culminerend in de officiële afschaffing van de
censuur op 1 augustus 1990, en helemaal na het
uiteenvallen van de Sovjetunie in 1991, werd
dit allemaal snel historie.
Veel werk van al deze ooit verguisde schrijvers
werd in de ‘dikke tijdschriften’ gedrukt,
de oplages stegen in de perestrojkajaren spectaculair.
Sommige als zeer conventioneel te
boek staande tijdschriften, zoals Znamja (Het
vaandel), ooit een orgaan van het Rode Leger,
en Ogonjok (De waakvlam), die vroeger minder
gelezen werden, werden nu gretig afgenomen
omdat ze bijzonder en nooit gepubliceerd werk
toegankelijk maakten. Het publiek had een buitengewone
leeshonger en wilde nu een grote
inhaalslag maken, wetend dat in Rusland op
elk moment van de dag zaken zomaar teruggedraaid
kunnen worden. Tezamen met de grote
publicatiedrang resulteerde dit eind jaren tachtig
en vooral begin jaren negentig in een enorm tekort aan papier. Elke redactie reageerde op
haar eigen manier: sommige tijdschriften verminderden
hun oplages of zelfs hun aantal nummers
per jaar, andere combineerden meerdere
nummers om papier te sparen. Dit stuitte op een
storm van verontwaardiging en achterdocht.
Men was ervan overtuigd dat de ‘glasnost’ zo
weer monddood werd gemaakt. Uiteindelijk
konden deze maatregelen worden weer teruggedraaid.
Sommige literaire tijdschriften verklaarden
zich in deze periode onafhankelijk
en werden nu ook een platform voor allerlei
politieke discussies.
Het grote bastion van de Centrale Schrijversbond
dat alle aspecten van het literaire
bestel decennialang domineerde, beleefde zijn
laatste bijeenkomst in 1986. De Russische
Schrijversbond werd in 1991 ontbonden. In de
loop van de perestrojka werden steeds meer discussies
gevoerd over de partij en de schrijver,
over de rol van de schrijver, over de thema’s,
over rehabilitaties, over de literaire canon, over
de rol van de literaire kritiek et cetera. Viktor
Jerofejevs Pominki po sovetskoj literature (Het
begrafenismaal van de Sovjetliteratuur) opende
de discussie over de erfenis van het socialistisch
realisme en wat er in de toekomst op dit gebied
van de literatuur te verwachten was. Al deze
discussies gingen niet zonder slag of stoot, er
waren altijd nog genoeg oudgedienden die hun
kant van de zaak met vuur verdedigden.
Er hadden zich inmiddels twee grote partijen
afgetekend die elkaar bestreden, de patriotten
en de democraten. Daarnaast ontstonden
andere, vaak tijdelijke, groeperingen van
schrijvers, zoals ‘Aprel’ (April), die de perestrojka
steunde en ‘De Club van onafhankelijke
schrijvers’, die bij geen van de partijen wilde
horen. Het zich verenigen in bonden of andere
groepsvormen zat er goed in, vaak wilde men de
faciliteiten (zoals een salaris en een pensioen)
die de Schrijversbond had geboden niet echt
loslaten.
Na 1991 verenigden de twee vijandelijke
kampen zich in groeperingen die een bijna eensluidende
naam hadden. De patriotten richtten
‘De Bond van schrijvers van Rusland’ op en
de democraten ‘De Bond van Russische schrijvers’.
Vanaf dat moment ontstond er een niet
aflatende strijd om de ‘rechtmatige erfenis’ van
deze Schrijversbond. Hierbij ging het niet zozeer
om prestige en autoriteit, maar vooral om
de materiële nalatenschap. De Schrijversbond
had behalve veel geld ook heel veel onroerend
goed. Hij bezat speciale ziekenhuizen, instituten,
sanatoria, huizen, grond, schrijversdorpen,
waarvan Peredelkino het meest bekend is. Kortom,
de Schrijversbond was rijk, maar in de loop
van de jaren negentig bleek dat de Bond veel
verkocht had en de rest op mysterieuze wijze
was ‘kwijtgeraakt’. De strijd om de erfenis liep
door tot het einde van de jaren negentig, daarna
verloren de groepen de energie om zich voor
deze ‘fantasie’ nog in te zetten. Gek genoeg had
de Schrijversbond juridisch gezien in 2002 nog
steeds bestaansrecht.
Na 1992, toen de markt werd opengegooid
en het principe van de geleide economie verlaten
werd, was het ieder voor zich. De schrijver
moest nu zorg dragen voor zijn inkomen, het
uitgeven van zijn werk, en zichzelf leren profileren,
of, beter, verkopen; de literaire kritiek
moest leren op de markt te reageren en een werk
op andere dan ideologische waarden te beoordelen.
De staatsuitgeverijen bleven bestaan,
soms met slecht management, of werden verkocht
of hervormd. Daarnaast verschenen veel
nieuwe privé-uitgeverijen en boekwinkels. In
de jaren 1993/1994 werd de Russische boekenmarkt
letterlijk overstroomd met vertalingen
van sciencefiction, detectives, strips, occulte
en religieuze literatuur uit het buitenland. Het
lezerspubliek stortte zich op al deze boeken, die
vroeger nooit voorhanden waren. Literaire werken
van eigen bodem waren onverwacht minder
in trek. De dikke tijdschriften hadden nu het
nakijken. Ook zij moesten zichzelf nu financieren,
maar hun oplagen zakten nog vele malen
erger dan ze in het begin van de perestrojka
gestegen waren. Alleen door flinke financiële
injecties van een particulier fonds (het Soros
Fonds), dat hiervoor speciaal was opgezet, konden
niet alleen de tijdschriften het redden, maar
ook de eveneens noodlijdende bibliotheken. Al
gauw werd begrepen dat het zo niet langer kon,
de tijdschriften moesten zich ook inhoudelijk
meer aan de vraag aanpassen. Bovendien wordt
er nu ook door Russische schrijvers snel gereageerd
op de enorme vraag naar deze genres:
Boris Akoenin kwam met zijn Fandorin-reeks,
de detectiveschrijfsters Marinina en Dasjkova,
zijn inmiddels razend populair geworden.
Nieuwe tijdschriften, kranten en uitgeverijen
groeiden als paddestoelen uit de grond,
sommige bleken eendagsvliegen, andere, zoals
de uitgeverij Vagrius, hebben een solide bestaan
opgebouwd. Moskou en St. Petersburg waren
altijd de grote culturele centra, hier speelden
de belangrijkste literaire gebeurtenissen zich
altijd af, maar ook dit veranderde. Steden in
de provincie ontwikkelden zich nu ook tot belangrijke
centra en eigenden zich een grotere rol
toe op het gebied van cultuur. Zo is Jekaterinburg
vanaf de jaren negentig meer dan de twee
hoofdsteden een platform voor modern theater,
waar talentvolle theatermakers de kans krijgen
zich te bewijzen.
Om dit korte en zeker niet volledige overzicht
van veranderingen in het literaire veld
te besluiten, kan nog toegevoegd worden dat
het internet in 1994 in Rusland is geïnstalleerd
en sinds 1996 enorm populair is en veel wordt
gebruikt. Niet alleen zijn hier bijna alle academische
uitgaven van de gehele klassieke Russische
literatuur te vinden, een waar paradijs
voor de Russofiel, maar ook heel veel werken
van hedendaagse schrijvers. Meer dan elders
in de wereld maken Russen gebruik van het net
om hun eigen werk te publiceren, dat in veel
gevallen kosteloos te downloaden of te raadplegen
is. Nu het met de vrije meningsuiting sinds
Poetin weer wat minder gesteld is, kunnen we
wel stellen dat RoeNet (het Russische internet)
de functie van de samizdat heeft overgenomen.
Op het gebied van de literaire prijzen is
natuurlijk ook het een en ander veranderd.
Chroesjstjov had ten tijde van de Dooi de Stalinprijs
omgezet in de Leninprijs, maar meer
dan een naamsverandering betekende dit niet.
Een van de laatsten aan wie de Leninprijs (postuum)
werd toegekend was de regisseur Andrej
Tarkovski, in 1991. Nog altijd werden de literaire
prijzen alleen van staatswege toegekend,
waarbij een speciale commissie van de partij
bepaalde wie, of beter gezegd welk lid van
de Schrijversbond, daarvoor in aanmerking
kwam. Nog altijd werd het criterium van het
socialistisch realisme gehandhaafd. Tijdens de
perestrojka begon de verschuiving en werden
de staatsprijzen voor literatuur ook aan steeds
meer politiek ‘controversiële’ schrijvers uitgereikt.
In 1986 werd naast de twee officiële
staatsprijzen voor literatuur (de staatsprijs van de USSR en die van de RSFSR) de eerste onafhankelijke,
maar toen nog niet echt erkende
Andrej Bjelyprijs uitgereikt aan de schrijver
Andrej Bitov. De prijs was al in 1978 ingesteld
door het samizdat-tijdschrift Tsjasy (De klok)
in Leningrad. Hij was bedoeld als een grappig
alternatief voor de gewichtige staatsprijzen.
Deze prijs werd in 1987 officieel erkend en in
dat jaar aan de dichter Gennadi Ajgi uitgereikt.
Hij wordt inmiddels toegekend voor proza, poëzie
en voor een belangrijke verdienste voor de
literatuur. De prijs bestond en bestaat nog steeds
uit één roebel, één fles wodka, en één appel. Hij
wordt jaarlijks in december uitgereikt.
In 1992 werd op initiatief van het Engelse
Booker-comité de jaarlijkse Bookerprijs in Rusland
geïntroduceerd voor de beste Russische
roman, en deze afficheert zich tegenwoordig
als de oudste onafhankelijke literaire prijs. Een
eer die eigenlijk de Andrej Bjelyprijs toevalt.
In 1994 verscheen een aantal nieuwe literaire
prijzen; sommige prijzen gelden alleen voor
een bepaalde regio en voor een bepaald genre,
andere voor meerdere categorieën. De meeste
prijzen worden aan het eind van het jaar uitgereikt.
Ik noem er een paar. De Anti-Bookerprijs
profileert zich als ‘de echte Russische’ literaire
prijs en wil een tegenwicht vormen tegen de
buitenlandse Bookerprijs. De laatste kiest een
boek dat uitgegeven is in het afgelopen jaar, de
Anti-Bookerprijs wordt gegeven voor een werk
van het lopende jaar. De prijs is ingesteld door de
Nezavisimaja gazeta (De onafhankelijke krant).
De winnaar wordt altijd bekendgemaakt op 21
december, de dag van de oprichting van de krant.
De eerste prijs ging in 1995 naar de jonge prozaschrijver
Aleksej Varlamov voor zijn verhaal
Rozjdenie (De geboorte). In de loop der jaren
kwamen er steeds meer categorieën bij: proza,
drama, poëzie, beste literaire kritiek, de beste
non-fictie (zoals essays en memoires). In 2000
werd de prijs voor het laatst uitgereikt.
Nog een variant op de Bookerprijs is de Maly
Booker (de Kleine Booker), die ook maar een
vijftal jaren heeft bestaan, van 1996 tot 2001.
Deze prijs (drieduizend dollar) werd niet uitsluitend
voor een literair werk gegeven, maar
telkens uitgereikt voor een andere categorie,
bijvoorbeeld een essay of een literair-wetenschappelijke
bundel. De Narodny Booker, de
Nationale Booker, is een publieksprijs die alleen werd uitgereikt toen de Russische Booker
tien jaar bestond en het publiek via internet zijn
stem kon uitbrengen.
Novaja Paljmira (de Nieuwe Palmira) is
een prijs die alleen aan werken wordt toegekend
die in St. Petersburg zijn gepubliceerd.
De uitreiking vindt elk jaar plaats op zes juni,
de geboortedag van Aleksander Poesjkin. Naast
de ‘gewone’ Gospremija po literatoere (Staatsprijs
voor Literatuur) is de Poesjkin Staatsprijs
ingesteld door de president van Rusland op de
tweehonderdste geboortedag van Poesjkin in
1999; deze is uitsluitend bestemd voor poëzie.
Het tijdschrift Novy mir kent vanaf 1996 jaarlijks
prijzen toe voor de beste werken die in dat
jaar in het tijdschrift zelf gepubliceerd zijn.
In 1998 werd de eerste Aleksander Solzjenitsynprijs
uitgereikt aan de filoloog Vladimir
Toporov. De prijs wordt jaarlijks toegekend aan
degene die een belangrijke bijdrage levert aan
de Russische cultuur, bij uitzondering kan de
prijs ook aan twee winnaars uitgereikt worden.
Dit was het geval in 2003 toen de twee dichters
Olga Sedakova en Joeri Koeblanovski de
prijs kregen. In het algemeen zijn de kandidaten
gelijkgestemde denkers, iemand als Vladimir
Sorokin zal nooit in aanmerking kunnen en misschien
ook niet willen komen voor deze prijs.
De prijs wordt gefinancierd vanuit het Solzjenitsyn
Fonds, dat Solzjenitsyn direct na zijn verbanning
in 1974 heeft opgericht. Alle royalties
van zijn De Goelag Archipel vormen de basis
van dit fonds. Het fonds wordt ook gebruikt
om slachtoffers van de kampen te helpen. In de
eerste week van maart wordt de winnaar bekend
gemaakt, in 2008 kreeg de prozaschrijver Boris
Jekimov de prijs, die zelfs die van de Booker
overtreft: vijfentwintigduizend dollar.
Vanaf 2000 hebben we nog de Natsionalny
bestseller (de Nationale bestseller), de Boris
Pasternakprijs, de prijs voor het beste debuut
(Debjoet), en Bolsjaja kniga (Het grote boek),
dit is echt alleen het topje van de ijsberg. Ieder
jaar komen er ongelooflijk veel nieuwe prijzen
voor literatuur bij. Ook steeds meer steden in de
provincie hebben hun eigen prijzen, want elke
burgemeester wil tegenwoordig zijn bijdrage
aan de cultuur leveren.
Ondanks het feit dat de Aleksander Solzjenitsynprijs
qua bedrag hoger is dan dat van de
Russische Booker, wordt de laatste toch als de meest prestigieuze literaire prijs beschouwd.
De eerste Russische Booker werd in 1992 uitgereikt
aan Mark Charitonov voor zijn roman Linija
soedby, ili Soendoetsjok Milasjevitsja. (De
lijn van het lot of het koffertje van Milasjevitsj).
Tot de andere finalisten behoorden Ljoedmila
Petroesjevskaja en Vladimir Sorokin. Net zoals
in Engeland ging de prijsuitreiking met veel
glamour gepaard, iets waaraan de Russen toen
nog niet gewend waren. De toen vijfenvijftigjarige
winnaar voelde zich wat onwennig en
zei droogjes dat hij de prijs van zestienduizend
dollar ging gebruiken om nu eindelijk zijn werk
te kunnen publiceren. Zijn roman was tot dan
toe alleen in tijdschriftvorm verschenen, ander
werk van hem was nooit gepubliceerd. Daarna
is de prijs elk jaar uitgereikt aan onder anderen
Vladimir Makanin, Ljoedmila Petroesjevskaja,
Vasili Aksjonov en Ljoedmila Oelitskaja, om
alleen die schrijvers te noemen van wie ook
werk in Nederlandse vertaling verschenen is. In
2002 behoorde Vladimir Sorokin opnieuw tot
de zes finalisten met zijn roman Ljod (IJs), maar
won de prijs niet. Hij weigerde de geldprijs van
1000 dollar, die aan alle finalisten traditiegetrouw
wordt toegekend.
Vanaf 1992 werd de Bookerprijs gesponsord
door United Distillers & Vintners tezamen
met Smirnoff. Na 1997 nam alleen het
Smirnoff Fonds de sponsoring op zich. Vanaf
2002 ging deze over naar de maatschappelijke
organisatie Otkrytaja Rossija (Open Rusland).
De naam werd meteen veranderd in Booker-
Otkrytaja Rossija. De bekende oliemagnaat
van het YUKOS concern, M. Chodorkovski,
was de voorzitter van deze organisatie. Na de
aantijgingen tegen de oliemaatschappij en de
geruchtmakende arrestatie van Chodorkovski
in 2005, kreeg de prijs een nieuwe sponsor,
de oliemaatschappij BP. Deze verhoogde de
hoofdprijs naar twintigduizend dollar, de duizend
dollar voor de andere vijf finalisten bleef
onveranderd. Vanaf dit moment heet de prijs
officieel Russki Boeker, de Russische Booker.
Tot 2003 was het de gewoonte een commissie
te benoemen die ongeveer vijfentwintig
schrijvers en critici uitnodigde, die ieder twee
voordrachten konden doen. Daarna werden de
regels veranderd, nu kregen, net als in Engeland,
uitgeverijen, redacties van tijdschriften,
de grootste universiteiten en bibliotheken het recht om te nomineren. De jury bestaat uit vijf
mensen die jaarlijks door het Booker-comité
uit bekende schrijvers en cultuurdragers voor
maar één termijn worden gekozen.
In 2007 werd een record aantal werken
ingediend, namelijk achtenzeventig, slechts
drieëndertig werden doorgelaten. Zevenendertig
uitgeverijen, tien tijdschriften, zes universiteiten
en dertien bibliotheken namen deel
aan de nominatie. Het jaar 2008 overschrijdt dit
aantal nog eens, nu zijn eenennegentig werken
ingebracht en zesentachtig doorgelaten. Het
principe van de longlist en de shortlist is ook
hier van kracht. Aangezien de Russische Bookerprijs
altijd in december wordt uitgereikt, en
de winnaar voor dit jaar nog even op zich laat
wachten, zal nu kort ingegaan worden op de
schrijver Aleksander Ilitsjevski die hem vorig
jaar kreeg voor zijn roman Matiss (Matisse).
Deze roman was niet unaniem gekozen, er
was nog een favoriet, Het einde van de naald (Konets igly), geschreven door Joeri Maletski.
Dit verhaal beschrijft de laatste dagen van een
oude vrouw. Een andere finalist die ook hoge
ogen gooide was Aleks Tarn (pseudoniem van Aleksej Tarnovitski), die op komische en nogal
ironische wijze ingaat op een probleem dat de
Russen al jarenlang bezighoudt. Wat moet een
dode Lenin nog steeds in het centrum van Moskou?
Moet het mausoleum op het Rode Plein
blijven staan of afgebroken worden, en moet
Lenin nu niet eens een keer in de grond begraven
worden? In zijn Oekrast Lenina (Lenin stelen)
gaan vier oudere personages dit probleem ‘oplossen’.
Net als in Matisse, speelt de handeling
zich voornamelijk in Moskou af.
Aleksander Ilitsjevski is geboren in 1970 in
Sumgajt in Azerbajdzjan. Hij studeerde wis- en
natuurkunde in Moskou en werkte zeven jaar
in wetenschappelijke instituten in het buitenland,
eerst in Israël en daarna in Californië. In
1998 keerde hij terug naar Rusland en woont
sindsdien in Moskou. Nogal onverwacht voor
zichzelf, begon hij op zijn eenentwintigste met
schrijven, zowel proza als poëzie. Hij schreef
drie bundels gedichten en een aantal romans
en verhalen. Alleen zijn prozawerk werd meermaals
genomineerd. Hij kreeg in 2005 de Novy
mirprijs voor zijn verhaal Vorobej (De mus).
Zijn roman Aj-Petri werd in 2006 genomineerd. Matisse kwam voor het eerst in Novy mir uit en
verscheen in hetzelfde jaar in boekvorm bij de
uitgeverij Vremja (De tijd). Bij dezelfde uitgeverij
werd Aj-Petri, dat alleen op het net stond,
in 2007 gepubliceerd.
In alle romans van Ilitsjevski staat de reis
van de held centraal. In de novelle Boetylka (De fles), volgen we de held, een mathematicus,
op zijn reis door Cyprus vlak na de val van de
Sovjetunie. In Aj-Petri reist een jonge en depressieve
man uit Moskou nogal doelloos door
de Krim. Hij is weggegaan om zelfmoord te
plegen, maar eigenlijk overpeinst hij zijn verleden.
Dit verleden komt steeds meer in het teken
te staan van een nogal bizarre dood van zijn
vriend, die in het bijzijn van de held door een
witte herdershond is gedood. De herinnering
hieraan plaagt de hoofdpersoon steeds meer,
uiteindelijk overkomt hem bijna precies hetzelfde.
Een herdershond van een vriendin vliegt
hem naar de keel, het meisje redt hem echter. De
roman eindigt met haar nogal onverklaarbare
zelfmoord op de Aj-Petri berg.
Ondanks de toekenning van de Bookerprijs
was niet iedereen gecharmeerd van de roman.
Sommigen zeggen dat ze hem geeuwend hebben
uitgelezen, en dat een gedegen plot ontbreekt.
Andere roemen Ilitsjevski voor het feit
dat hij met zijn ‘heftig realisme’ de metafysische
vragen weer in de Russische literatuur
brengt en daarmee het postmodernisme duidelijk
afsluit. Bijna iedereen is het erover eens dat
zijn roman niet gemakkelijk leesbaar is en dat
zijn taalgebruik en zijn compacte manier van
schrijven met dat van Andrej Platonov en Isaak
Babel te vergelijken is.
Matisse is een nogal raadselachtige titel, de schilder zelf komt niet voor in het boek. Een aantal recensenten doet zijn uiterste best cryptische passages met de titel te verbinden. Zo zou het begin van de roman zich afspelen in een huis waar de schilder in 1911 een bezoek had gebracht. De auteur zelf geeft verschillende verklaringen, die elkaar overigens niet uitsluiten. In een interview zegt hij dat eigenlijk alle hoofdpersonages van het boek op zoek zijn naar het licht en de scheppende kleur van Matisses schilderijen, en dat dit een metafoor is voor alles wat ontbreekt. In een ander interview zegt hij dat de Matisse in zijn boek een ‘verzwijging is, die door zijn veelbetekenende afwezigheid de architectuur van het werk formeert’. De hoofdpersoon is een jonge man, een gewezen mathematicus, die volgens zijn omgeving en zichzelf een mislukkeling is. Toch heeft hij het voor de Russische standaard niet slecht gedaan: hij bezit een appartement en een auto. Op zijn vijfendertigste, als hij ‘het aardse leven al voor de helft doorlopen heeft’, besluit hij eindelijk aan een voortdurend knagend gevoel in zichzelf toe te geven en verkoopt hij huis en haard. Vervolgens sluit hij zich bij zijn volle verstand bij de daklozen aan, die hij vlak daarvoor nog geen blik waardig had gekeurd. De reis van de hoofdpersoon en de andere personages heeft duidelijk een mythische en ook metafysische component. Hij speelt zich voornamelijk in het onbekende ondergrondse van Moskou af, maar soms ook in andere delen van Rusland. Tegelijkertijd gaat die reis ook over Rusland, over het Russische landschap en in het bijzonder over de generatie van de jaren zeventig, waartoe Ilitsjevski zelf ook behoort. Zoals hij zelf zegt is hij slecht in het verzinnen van verhalen en alleen in staat die dingen te gebruiken die hij zelf heeft meegemaakt. Zijn personages zijn gebaseerd op mensen die hij kent. De roman is een symfonisch geheel, zo zegt hij, en is een poging om vast te stellen wat er met zijn generatie gebeurd is. De held, Koroljov (waarin we het Russische woord voor koning herkennen), is niet een gewone dakloze, die zonder onderkomen op de grens van het bestaan balanceert. Hij is vooral een zwerver die bewust kiest en allerlei grenzen opzoekt. Volgens de auteur is de dakloze/zwerver niet goed of slecht, maar gewoon zoals hij is: in feite een metafoor voor het Rusland na de perestrojka, dat zich in een voortdurende metafysische zoektocht bevindt.