Het zal weinigen ontgaan zijn dat er de laatste tijd een hausse is aan nieuwe vertalingen van beroemde werken uit de Russische literatuur van de negentiende eeuw. Uitgeverij Van Oorschot zette de toon met een compleet nieuwe editie van het volledige verhalende werk van Tsjechov voor haar Russische Bibliotheek. In diezelfde reeks verscheen eind vorig jaar Dostojevski’s volumineuze roman De broers Karamazov in de vertaling van Arthur Langeveld, winnaar – mede dankzij deze vertaling – van de Martinus Nijhoffprijs 2006. Het nog volumineuzere – twee delen in de Russische Bibliotheek – Oorlog en vrede van Tolstoj in de vertaling van Marja Wiebes en Yolanda Bloemen kwam kort geleden uit, net een jaar na de vertaling van de (verkorte) oerversie1. Een andere uitgeverij die zich niet onbetuigd laat op het gebied van de klassieke Russische literatuur is Hoogland & Van Klaveren. Deze kiest voor teksten van wat kleinere omvang, zoals De neus en De mantel van Gogol en Witte nachten van Dostojevski, maar ziet blijkbaar ook brood in het uitbrengen van nieuwe vertalingen van werk dat reeds beschikbaar is. Ten slotte kwam, ook zeer onlangs, uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep met een literatuurnieuwe uitgave van Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse. Dit werd vertaald door Monse Weijers die voor de Gouden Reeks van dezelfde uitgeverij had gezorgd voor de, in dit geval allereerste, Nederlandse vertaling van Ivan Gontsjarovs grote roman Het ravijn.
De Russische Bibliotheek is en blijft een uniek uitgeversproject dat zijn weerga in Nederland en misschien zelfs in de wereld niet heeft. Er zijn natuurlijk andere fraaie reeksen, zoals de Franse Bibliothèque de la Pléiade en de Amerikaanse The Library of America, maar de eerste heeft zowel Franse als vertaalde literatuur en leest, ondanks de fraaie dundrukuitgaven in kartonnen cassettes, niet echt lekker, terwijl de tweede gericht is op de eigen, Amerikaanse literatuur. Bovendien halen ze typografisch niet bij wat Helmut Salden met de Russische Bibliotheek heeft gedaan. Zijn vormgeving, tegenwoordig voortgezet door Gerrit Noordzij, is al ruim vijftig jaar de basisvormgeving van de reeks, en maakt nog steeds een buitengewoon fraaie, verzorgde en absoluut niet verouderde indruk. Het blijft iets bijzonders: een reeks luxe uitgaven, inmiddels meer dan vijftig delen, uitsluitend gewijd aan de vertaalde literatuur van één land. Die literatuur is dan wel niet te evenaren, maar toch, in geen ander land bestaat er zo’n reeks. Misschien hebben wij hem wel in Nederland omdat we met de eigen literatuur toch wat minder voor de dag kunnen komen. Van Oorschot heeft ook mooie edities gemaakt van het verzameld werk van, bijvoorbeeld, Multatuli en Menno ter Braak, maar een dundrukreeks klassieke literatuur of zelfs klassieke Nederlandse literatuur en Vlaamse literatuur zie ik nog niet zo snel van de grond komen.
Het is dus terecht dat Het Kruidvat, dat eerder dit jaar een cassette uitbracht met acht kloeke delen Russische literatuur (gebonden uitgaven met leeslint) onder de titel Russische Bibliotheek, bakzeil heeft moeten halen en deze cassette niet meer mag uitbrengen, althans niet onder deze titel. De rechter oordeelde dat dit een inbreuk was op een allerwege bekend staande merknaam die niet zomaar overgenomen mocht worden. De cassette, met veelal oude vertalingen die ooit bij uitgeverij Het Spectrum waren verschenen, was overigens ongeveer even duur als één boek in de ‘echte’ Russische Bibliotheek en geldt nu natuurlijk als een collector’s item.
Wat alle activiteit, inclusief die van Het Kruidvat, op het gebied van de klassieke Russische literatuur laat zien, is dat er op dit moment veel belangstelling voor deze literatuur moet zijn. De vraag of die belangstelling is ontstaan door de vele uitgaven of dat de vele uitgaven er zijn vanwege de belangstelling zal wel nooit beantwoord kunnen worden. Maar dat van een prijzige uitgave als de nieuwe vertaling van De broers Karamazov in één jaar ruim vierduizend exemplaren zijn verkocht, terwijl de roman tweedehands in diverse uitgaven gemakkelijk verkrijgbaar is, zegt toch heel veel. Het is niet alles televisie wat er blinkt en men blijkt bepaald niet blind voor echt grote literatuur. Misschien bestaat daar zelfs behoefte aan.
Dostojevski’s Aantekeningen uit het ondergrondse staat in deel IV van de verzamelde werken van Dostojevski in de Russische Bibliotheek. De vertaling is van Hans Leerink en de eerste druk van dit deel kwam uit in 1957. Aantekeningen was toen al eerder vertaald door Siegfried van Praag, die er de titel Herinneringen uit het ondergrondsche aan gaf2 en in 1950 door Piet Dekker met als titel Mémoires uit het souterain.3
Aantekeningen uit het ondergrondse (1864) behoort tot de sterkste teksten van de wereldliteratuur, ook al zijn er mensen die hem nauwelijks kunnen lezen omdat ze bijna onpasselijk worden van de hoofdpersoon die tegelijkertijd optreedt als verteller. Deze hoofdpersoon is een niet nader genoemde ambtenaar die zich uit frustratie omdat hij zich niet kon realiseren in het leven heeft teruggetrokken in een souterrain. Vanuit dat souterrain richt hij zich tot een denkbeeldig publiek (‘mijne heren’) in een lange monoloog waarin hij al zijn gal spuwt. Hij kon het ‘normale’ leven weliswaar niet aan, maar meent dat hij veel verstandiger is dan de ‘normale’ mensen, die beperkt zijn en boven wie hij zich verheven voelt. Ondanks het feit dat hij zich heeft teruggetrokken snakt hij naar medeleven en erkenning. Die krijgt hij vanzelfsprekend niet, wat leidt tot verbale agressie, verkniptheid en masochisme: hij denkt dat hij aan een leverkwaal lijdt, maar weigert zich daarvoor te laten behandelen, uit kwaadaardigheid.
Als Dostojevski het hierbij had gelaten, zouden we geconfronteerd zijn geweest met een wat zielig, nogal hinderlijk personage, waarmee je niet veel kunt beginnen. Dostojevski doet echter meer, zoals we van een groot schrijver kunnen verwachten. Hij plaatst zijn hoofdpersoon in de filosofische discussies van zijn tijd en laat hem een standpunt innemen dat indruist tegen de algemeen heersende opvattingen. Die algemeen heersende opvattingen kunnen, heel in het kort, omschreven worden als positivisme en utilitarisme. De mens, zo verkondigde men in het midden van de negentiende eeuw, is gericht op vooruitgang en streeft naar wat goed en nuttig voor hem is. Misdaad ontstaat door slechte materiële omstandigheden. Als die verbeteren is er ook geen reden meer om misdaden te plegen. Tegenover dit positieve mensbeeld, de hoeksteen van zowel socialisme als communisme, waarin een toekomstige heilsstaat werd voorzien, plaatst Dostojevski de keldermens. Van die keldermens maakt hij een extra gestoord en negatief personage om duidelijk te maken dat de mens juist níet een rationeel denkend wezen is die altijd uit is op wat goed voor hem is, maar iemand die soms, heel bewust, uit vrije wil, voor het kwade en verkeerde kiest. In een cruciale passage in zijn, naar mijn smaak schitterende, monoloog zegt hij het volgende:
In de nieuwe vertaling van Weijers valt ‘opsodemieteren’ een beetje uit de toon en ook ‘ignobel’ in plaats van ‘onedel’ is niet echt een verbetering. De synoniemen – je moet toch andere woorden gebruiken – lijken er soms een beetje bijgesleept. Maar het is natuurlijk verklaarbaar waarom Athenaeum – Polak & Van Gennep de nieuwe vertaling van Aantekeningen uit het ondergrondse heeft laten maken. Men wilde deze tekst – terecht – in het eigen fonds en weet dat Van Oorschot haar vertaling niet aan de concurrentie ter beschikking stelt.
Van Dostojevski’s laatste roman, tevens zijn omvangrijkste en door velen beschouwd als zijn hoofdwerk, zijn in de loop van de tijd ook verschillende vertalingen gemaakt. Anna van Gogh-Kaulbach beet de spits af in 1913, maar zij vertaalde de roman uit het Frans. Later verschenen vertalingen van A. Kosloff (1932), Jan van der Eng (1958) en Marko Fondse (1970). Al deze vertalingen zijn heel wat keren herdrukt. Volgens de onvolprezen Bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertaling 1789-1985 van Waegemans en Willemsen (Leuven 1991) zijn er in totaal drieëndertig drukken van De gebroeders Karamazov bij Nederlandse uitgevers uitgekomen.
In zijn nieuwe vertaling van de roman breekt Arthur Langeveld met de traditie door de titel te wijzigen in De broers Karamazov. In het in het vorige nummer (44) van TSL gepubliceerde interview met hem naar aanleiding van het winnen van de Nijhoffprijs gaat hij niet in op de reden van deze titelwijziging, maar bij een andere gelegenheid heeft hij dat nader verklaard. Het woord ‘gebroeders’ doet denken aan een firma, zoals je soms wel ziet op verhuiswagens of winkelpuien, en klinkt bovendien wat ouderwets. In Dostojevski’s roman gaat het uitsluitend om vier broers, dus waarom zou je dat ook niet zo vertalen. Hij kwam op de nieuwe titel overigens pas toen hij zijn vertaling al klaar had en hij zich plotseling realiseerde dat ‘gebroeders’ eigenlijk nogal vreemd klonk. De oude titel was zo ingesleten dat hij daar niet eerder bij had stilgestaan.
De broers Karamazov (1879-1880) is, zoals al Dostojevski’s grote romans, tegelijkertijd een spannend, detective-achtig verhaal met een moordgeschiedenis als het centrale gegeven, als wel een tekst waarin religieuze en filosofische problemen breed worden uitgemeten. Over dit laatste aspect – denk bijvoorbeeld aan het bekende ‘De Groot-inquisiteur’, een van de hoofdstukken uit De broers Karamazov, dat er vaak als aparte tekst wordt uitgelicht – is heel veel geschreven. In de Dostojevski-kritiek, zeker waar het de grote romans betreft, valt de nadruk op het serieuze en dat geldt eigenlijk ook voor de vertalingen, niet alleen de Nederlandse, maar ook de Duitse, Engelse en Franse.
Een belangrijk winstpunt van de nieuwe vertaling van Langeveld is dat deze de serieuze kant van De broers Karamazov wel onderkent, maar tevens laat zien dat Dostojevski ook vaak heel humoristisch en ironisch is. Langeveld heeft duidelijk meer gevoel voor de stilistische gelaagdheid van De broers en schroomt niet Russische spreektaal in een vorm van plat Nederlands om te zetten. In de volgende passage praten twee monniken, na het uitvoerig over de vasten te hebben gehad, over de aanwezigheid van duivels in het klooster.
De meeste vertalers schrikken terug voor een dergelijke ‘verlaging’ van het Nederlandse in een serieuze roman. In de eerdere, overigens bepaald niet slechte vertaling in de Russische Bibliotheek van De broers maakt Jan van der Eng er het volgende van:
Inhoudelijk is hier niets op aan te merken, maar bij Langeveld ontstaat er, de Russische tekst in aanmerking genomen, toch een beter beeld van de niet erg ontwikkelde vader Ferapont.
Aan het slot van het interview in TSL zegt Langeveld dat hij, die Dostojevski nooit zo erg had gewaardeerd, na de voltooing van De broers Karamazov naar de mening was toegegroeid dat hij ‘de grootste roman uit de Russische literatuurgeschiedenis, misschien zelfs wel uit de wereldliteratuur’ had vertaald. Tolstojs Kinderjaren, waaraan hij begon na De broers bracht hem echter aan het twijfelen: ‘Ik zit echt met bewondering te vertalen. Hoe spreekt hij het klaar om met zo weinig woorden zoveel zeggingskracht te bereiken, die subtiliteiten...’
Met Dostojevski en Tolstoj heb je inderdaad te maken met twee, misschien wel de twee grootste romanschrijvers van de wereldliteratuur en het is moeilijk kiezen wie de grootste is. Er bestaan weliswaar notoire Dostojevskihaters (Nabokov, Karel van het Reve) en van een anti-Tolstojclub heb ik nooit gehoord, maar de ervaring van Langeveld, die door zijn vertaling van De broers geheel ‘bekeerd’ is, spreekt boekdelen. Niemand die een boek zo zorgvuldig leest als een vertaler en als die tot de conclusie komt dat het werk dat hij onder handen heeft een absoluut meesterwerk is kun je grote twijfels hebben over de negatieve oordelen van anderen: waarschijnlijk zijn die tot stand gekomen op grond van een onwelwillende en dientengevolge onzorgvuldige lezing. Het vergt gewoon meer inspanning de grootheid van Dostojevski te doorgronden dan die van Tolstoj.
Kinderjaren (1852) is Tolstojs debuut. Hij schreef het op vierentwintigjarige leeftijd en het is opmerkelijk hoe volkomen ‘af’ zijn stijl dan al is. Tolstoj heeft een ongekend vermogen innerlijke roerselen van personages zodanig te beschrijven dat die een volstrekt natuurlijke indruk maken en het personage dat je als ‘levend mens’ voor ogen komt te staan. Van zijn vroege jeugd af aan had Tolstoj zich geoefend in het schrijven via zijn eindeloze dagboeken en die oefening kwam hem zonder twijfel goed van pas bij zijn literaire werk.
In Kinderjaren, autobiografie en fictie tegelijk, gaat Tolstoj terug naar de eerste bewuste jaren van zijn kindertijd en beschrijft hij een aantal episodes uit die periode. Interessant is de vertelsituatie; alles wordt gezien door de ogen van een kind, dat zelf, als ik-verteller, zijn belevenissen en gevoelens vertelt. Maar tegelijkertijd zijn het herinneringen, verteld door de verteller op latere leeftijd. Dit dubbele perspectief: soms het kind-ik, dan weer het ik als verteller op latere leeftijd wordt door Tolstoj heel subtiel gehanteerd; ze gaan vaak nauwelijks merkbaar in elkaar over.
Langevelds fraaie vertaling van Kinderjaren – het eerste deel van het drieluik Kinderjaren, Jongensjaren, Jeugd – werd voorafgegaan door de eveneens mooie, maar wat ouderwetse vertaling van Aleida Schot (1950) en de wat mindere (er zitten enkele rare fouten in) van Hans Leerink in de Russische Bibliotheek (1967).
Als Langeveld na De broers Karamazov de opdracht had gekregen ook Oorlog en vrede van Tolstoj te vertalen had hij ‘de twee misschien grootste romans uit de wereldliteratuur’ op zijn naam kunnen schrijven. Maar Van Oorschot wilde niet zo lang wachten met een nieuwe vertaling van Oorlog en vrede voor de Russische Bibliotheek. Terwijl Langeveld werkte aan De broers Karamazov werd Oorlog en vrede, zo’n zeshonderd bladzijden langer dan Dostojevski’s grootste roman, vertaald door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes.
Van Oorlog en vrede bestaan er talloze uitgaven in het Nederlands, volledige vertalingen, maar ook bewerkte en verkorte edities. De eerste vertaling, uit het Frans en Duits door Titia van der Tuuk, verscheen al in 1887 (in drie delen) en verschilt natuurlijk zeer aanzienlijk van de meest recente uit 2006. Wat de inleider, een zekere Gerard Keller, erover opmerkt zou echter ook wel op die van Bloemen en Wiebes toegepast kunnen worden.
Een zware, maar dankbare taak – zo zullen Yolanda Bloemen en Marja Wiebes hun vertaalarbeid hoogstwaarschijnlijk ook hebben ervaren. Ze waren natuurlijk niet de eersten die dit ‘zeldzaam voortreffelijke werk’ aan de Nederlandse lezer konden presenteren, maar beseften wel dat de eerdere vertaling van Oorlog en vrede in de Russische Bibliotheek, die van René de Vries (1966 en daarvoor reeds verschenen bij Bigot & Van Rossum in 1956) aan vervanging toe was.
De vertaling van De Vries is niet slecht, maar niet altijd even precies. Om de een of andere reden heeft hij ervoor gekozen geen verkleinwoorden te gebruiken bij namen waar Tolstoj dat wel doet. Matrosja wordt dus Matrjona, Fedja Fjodor – hierdoor vallen bepaalde nuances weg. Ook andere nuances van het origineel worden soms wat verdonkeremaand en ook op stijl en woordvolgorde is wel wat aan te merken. Een haast willekeurig voorbeeld:
Bij Bloemen / Wiebes luidt dezelfde passage:
Behalve dat de nieuwe uitgave van Oorlog en vrede in de Russische Bibliotheek een betere vertaling bevat dan de eerdere, is deze nieuwe uitgave ook in andere opzichten superieur aan de vorige en, dat kan met zekerheid gezegd worden, aan alle tot nu toe op de markt gebrachte edities van de roman. Over de vormgeving kunnen we verder zwijgen, daar is al genoeg over opgemerkt en genoeg over bekend. De nieuwe vertaling brengt echter nog een heleboel meer. Er is bijvoorbeeld een lijst van alle personages, wat in zo’n omvangrijke roman, waarin zoveel personages optreden, heel handig is. Verder hebben de vertaalsters, waar nodig, verklarende aantekeningen toegevoegd en alle passages in het Frans wel laten staan, maar er in de noten ook een vertaling van gegeven. Ook zijn een aantal landkaarten opgenomen, onmisbaar om de posities van de Fransen en Russen tijdens de veldslagen goed te kunnen nagaan en is er een alfabetische lijst van historische personen. Kortom, dit is de meest volledige uitgave van Oorlog en vrede die er ooit geweest is in ons taalgebied, een editie die moeilijk verbeterd kan worden en die de toon zet voor, op zijn minst, de komende vijftig jaar.
De Russische Bibliotheek is kort na de Tweede Wereldoorlog begonnen met de vertaling van de Verzamelde werken van Tsjechov, een samenwerkingsproject van Charles B. Timmer en uitgever Geert van Oorschot. Het eerste van de vijf delen verscheen in 1953, het laatste in 1958. Deel VI en VII verschenen al voordat de laatste twee delen verhalen uitkwamen, namelijk in 1956. Deel VI bevatte Tsjechovs toneelstukken, deel VII Notities en brieven. Alle delen, behalve het zevende, waarvoor Tom Eekman tekende, zijn vertaald door Charles B. Timmer.
Het is niet bekend of Tom Eekman in de jaren vijftig niet veel meer betrokken had willen zijn bij het Tsjechov vertaalproject en slechts node genoegen nam met de wat minder interessante restjes, de notities en brieven. Voor de nieuwe uitgave van Tsjechovs verhalen in de Russische Bibliotheek krijgt hij echter zijn kans. De nestor onder de slavisten (al lang met emiraat – hij was hoogleraar in Californië; kreeg de Nijhoffprijs in 1981) heeft twee bekwame vertaalsters uit het Russisch, Aai Prins en Anne Stoffel, aangetrokken om dit grote project – een integrale nieuwe vertaling van het complete verhalende oeuvre van Tsjechov – mede te realiseren. Inmiddels zijn er drie delen verschenen, een in 2005 en twee in 2006, zodat gezegd kan worden dat het project goede voortgang boekt.
Eekman, Prins en Stoffel hebben zich niet beperkt tot een loutere herhaling van het door Timmer vertaalde. In de nieuwe uitgave staan verschillende verhalen die Timmer om de een of andere reden niet had opgenomen. Een duidelijke verrijking is ook Tsjechovs enige roman, de detective-story Drama op jacht, die in deel I een plaats heeft gekregen. De nieuwe editie van Tsjechovs oevre bevat dus meer tekst dan de vorige. Dat merk je als lezer die de beide edities in zijn bezit heeft nauwelijks, want het lijkt wel alsof in de recente uitgave alle verhalen gekrompen zijn. Nadere beschouwing leert dat dit inderdaad zo is. De vertalingen van Timmer zijn goed leesbaar, maar bevatten wel erg veel woorden. Een vertaling van het Russisch naar het Nederlands dijt altijd uit, alleen al omdat het Russisch geen lidwoorden bevat en wij niet zonder kunnen, maar Timmer maakt het soms wel erg bont. ‘Hij strooide graag met de peperbus’, om Karel van het Reve te citeren, die een groot voorstander was van zakelijk ‘vertalen wat er staat’ en het sterk afkeurde wanneer vertalers er zelf allerlei dingen bij bedachten of er voor de variatie aan toevoegden. Als er in het Russisch staat ‘hij zei’ moet je daar niet van maken ‘merkte hij glimlachend op’ of iets dergelijks. Met dat soort aanvullingen had Timmer geen enkel probleem. Bovendien gebruikte hij graag uitdrukkingen in plaats van gewone rechtstreekse vertalingen en had zijn tekst soms iets gezapigs (eerder ‘hij schrok zich een hoedje’ dan ‘hij schrok zich kapot’).
In de nieuwe Tsjechov vertaling is van wijdlopigheid geen sprake, zodat Tsjechov, die zelf ook absoluut niet wijdlopig was, heel goed tot zijn recht komt.
Schitterend om zoveel prachtige literatuur in zoveel mooie en goede vertalingen ter beschikking te hebben.