In 2002 verscheen Sorokins IJs (Ljod; in 2003 in het Nederlands vertaald), in 2004 de ‘prequel’ daarbij, Bro’s weg (Poet’ Bro), en nu, in 2006, is net het derde deel verschenen: 23.000.
Het verhaal van de trilogie is verrassend drakerig voor een werk van Sorokin: bij vergissing hebben de Broeders van het Licht, de hoeders van kosmische Harmonie, een planeet met water gemaakt, de aarde, waar ze vervolgens hun leven moeten slijten tussen de gewone mensen, de ‘machines van vlees’, van wie ze uiterlijk niet te onderscheiden zijn, behalve dat ze allemaal blond en blauwogig zijn. Een van hen beseft op zeker moment zijn oorsprong en besluit alle 22.999 andere broeders en zusters wakker te maken. Dat kan door ze hard op hun borst te slaan met hamers van ijs van de meteoriet die in 1908 in het gebied bij de Toengoezka-rivier is neergestort. Echte broeders beginnen daardoor ‘met hun hart te spreken’ en voelen elkaar zo ten diepste aan, gewone machines van vlees bezwijken er in de regel aan en worden achtergelaten als ‘lege notedoppen’. De broeders trekken zich hun lot niet het minste aan en werken als vanzelfsprekend samen met zowel de nazi’s als met Beria’s geheime dienst.
Het als eerste verschenen deel, IJs, begint met een aantal van die ontwakings-gevallen en vertelt vervolgens het verhaal van de belangrijkste zuster Chram, die opgroeit in Oekraïne, meegenomen wordt door de nazi’s naar een kamp, en daar wakker gemaakt wordt door een groep broeders. Ze gaat vervolgens naar hun centrum in de bergen en neemt deel aan het uitbreiden van hun organisatie in Moskou. Ze infiltreren de KGB en gaan naar broeders zoeken in kampen in onder andere Magadan. Later richten ze een firma op die ijshamers verkoopt – gewone vleesmachines wordt wijsgemaakt dat je er een soort trip mee kan maken, echte broeders maken zichzelf er wakker mee.
In Bro’s weg staat Bro centraal, de als eerste wakker geworden broeder, die bij toeval tijdens een geologische expeditie het ijs van de meteoriet vindt. Hij vat het plan op om alle 23.000 broeders bij elkaar te brengen, en infiltreert daartoe de geheime politie. Ook hier weer zoektochten naar broeders in goelag- en nazikampen. Er wordt een firma opgericht die het ijs uit Siberië naar overal in de wereld gaat transporteren. Als iedere broeder gevonden is zullen ze samenkomen en allemaal tegelijk met hun hart spreken, en dan zal de oorspronkelijke eenheid weer hersteld worden en zullen de broeders weer kunnen samensmelten tot het oorspronkelijke licht. De aarde zal daardoor wel vernietigd worden, maar dat is niet belangrijk – de vleesmachines zijn toch waardeloos, het gaat om het herstellen van de licht-harmonie.
In het laatste deel, 23.000, wordt beschreven hoe dat gebeurt. Voor wat betreft het leven van de broederschap wordt meer verteld over de IJs-organisatie, en een jongetje met wie we op de laatste pagina’s van IJs hebben kennisgemaakt wordt Gorn, een van de hoofdbroeders. Verder lezen we hoofdstukken uit een soort dagboek van de oude Chram over de oude Bro en over Gorn, en zien we hoe langzamerhand het getal 23.000 wordt volgemaakt. Een Nederlandse huurmoordenaar, Hugo van Baar, blijkt een van de laatst gevonden broeders. Ondertussen hebben een aantal mensen die de klappen met de ijshamer tegen verwachting overleefd de bedoelingen van de broeders door te krijgen. We volgen twee van hen, de Russische Olga en de Zweed Bjorn, die een poging willen doen om de plannen van de broeders te verijdelen. Ze worden echter in een hinderlaag gelokt en in een onderaardse fabriek tewerkgesteld, waar van hondehuid (honden zijn vijanden van de broeders omdat ze hen kunnen aanvoelen) riemen worden gemaakt om de brokken ijs aan de hamerstelen te bevestigen. Ze proberen te ontsnappen, maar op het laatste moment worden ze gegrepen en verdoofd. Wanneer ze bijkomen zitten ze op een van de schepen die alle 23.000 broeders naar een eiland honderdzestig mijl van Hongkong brengen, waar de vereniging zal moeten plaatsvinden. Ze worden bijgepraat en te verstaan gegeven dat ze moeten helpen om twee broeders die nog maar één respectievelijk twee maanden oud zijn vast te houden tijdens het grote ritueel. Op slag begrijpen ze dat het doel van de broeders goed is en ze besluiten vol overtuiging te helpen, zodat de ceremonie inderdaad lukt: de schepen stromen leeg op het eiland, de broeders vormen een grote cirkel en Bjorn en Olga houden de kleintjes vast. Op de laatste pagina’s worden de twee dan wakker: alle 23.000 broeders en zusters liggen dood om hen heen op het eiland; wat er is gebeurd wordt in het midden gelaten, maar het lijkt dat de lichtbroeders in plaats van de aarde te hebben vernietigd, vertrokken zijn. Dan begrijpt Bjorn alles:
Vervolgens vertrekken Bjorn en Olga naar de mensen, om te weten te komen hoe ze tot God moeten bidden. Einde. Het is moeilijk om hier niet in lachen uit te barsten, en ik denk dat zelfs diegenen die de trilogie als een echte queeste, als het stichten van een Nieuwe Mythe of het beschrijven van een nieuwe Utopie hebben gelezen hier toch hun twijfels moeten hebben gekregen. Dat is dan ook wat lezers van Sorokins trilogie voornamelijk bezig houdt: hebben we hier nu te maken met een ommekeer in Sorokins werk naar een type teksten waarin serieus wereldproblemen worden besproken? Of gaat het hier om weer een volgend spel met literaire, culturele en maatschappelijke conventies?
De stijl van het boek is wisselend: in grote stukken wordt op een traditionele en zelfs spannende manier verteld, en in een paar korte gedeelten is Sorokin weer op dreef in stilisaties van allerlei soorten spraak (een van de broeders is bijvoorbeeld een onbegrijpelijke, merkwaardig elliptisch sprekende, mol-etende aanbidder van Moedertje Vochtige Aarde). Wat het meest opvalt is de mierzoete pathetiek van vooral de dagboek-achtige gedeelten van al wakker geworden broeders. Korte zinnen en herhalingen van woorden, die emotionele geladenheid moeten suggereren, overheersen wanneer de belangrijkste broeders over zichzelf vertellen; sentimentele rimram wanneer verteld wordt over hun ontwaken of over de holheid van het machine-bestaan. Lukraak worden woorden schuin gedrukt, wat een indruk van zelf-overtuigde belangrijkheid teweegbrengt. Hier is zo’n klein fragment; Chram schrijft:
Juist deze gedrevenheid, de diepte suggererende hang naar verbondenheid is nogal verwelkomd in de pers als een bewijs van Sorokins bekering tot ‘humanisme’, vooral bij degenen die er moe van waren dat hij steeds maar weer de illusie van werkelijkheids-representatie in zijn teksten afbreekt. Sorokin zelf versterkt dat beeld ijverig in interviews waarin hij zijn bezorgde mening uit over allerlei wereldproblemen (terwijl hij zich altijd heeft afgezet tegen de traditionele rol van de Russische schrijver als wereldverbeteraar) en zich laat fotograferen met schattige hondjes. Anderen (de minderheid), die de deconstructie van de mimetische illusie bij Sorokin juist waarderen, vroegen zich af wat de auteur nu weer in zijn schild voert. Dat hij werkelijk een ‘epos’ of een ‘nieuwe mythe’ (zijn eigen woorden) zou willen scheppen, een of andere boodschap zou willen overbrengen met zijn trilogie, afstand zou willen nemen van zijn postmodernistische ‘kilheid’, vinden ze moeilijk te geloven.
Ook de publicatiegeschiedenis van de trilogie is interessant. Verscheen IJs nog bij de kleine intellectuele uitgeverij Ad Marginem, waar Sorokin tot dan toe veel had gepubliceerd en waar in hetzelfde jaar ook zijn driedelig Verzameld Werk uitkwam, Bro’s weg werd uitgegeven bij Zacharov, een uitgever met een veel populairder profiel – onder andere de bestsellende serie detectiveromans van Boris Akoenin (en trouwens ook Russische vertalingen van Toon Tellegen en Saskia Noort). Maar de klap op de commerciële vuurpijl was toch het derde deel, 23.000: dat is alleen verkrijgbaar in één kaft met IJs en Bro’s weg samen, onder de titel Trilogie. Dat betekent dat als je het wilt lezen, je deel een en twee nogmaals moet aanschaffen. Is Sorokin een inhalige koppelverkoper geworden? Laat hij zich het winststreven van zijn uitgever graag aanleunen? Of is er nog iets anders aan de hand? Ik denk het laatste.
Inderdaad ziet de Trilogie eruit als een meeslepend ‘epos’ met kosmische dimensies, waarin ‘diepe vragen’ worden gesteld en ‘grootse gevoelens’ worden getoond. Hij doet daardoor denken aan andere beroemde trilogieën (Star Wars, de trilogie in het kwadraat; of The Matrix, The Lord of the Rings), met een heuse prequel ook nog. Dat alles wordt handig in de markt gepositioneerd – populaire uitgever, goeie verkooptruc – en zo doet Sorokin datgene wat van een schrijver als hij nu juist niet verwacht wordt: hij schrijft een bestseller, een blockbuster, met een plot die wordt ontwikkeld tot aan het einde en die niet, zoals bij de auteur gebruikelijk, plotseling inzakt of onbegrijpelijke bochten maakt; en met een stijl die meeslepend wil zijn (soms iets té meeslepend, zoals we zagen). Maar wanneer de lezer zich, zoals het hoort bij dat genre, wil laten meeslepen, boeien, partij wil kiezen voor de protagonisten, loopt hij toch aan tegen het feit dat die protagonisten de wezens van zijn soort toch eigenlijk maar machines van vlees vinden, die achteloos mogen worden afgeslacht. De utopie is tegelijk anti-utopie, de mooie nieuwe mythe is massale terreur. Het lijkt er dan ook op dat het Sorokin niet te doen is om de inhoud van de nieuwe mythe, die ‘de auteur’ aan ons lezer wil ‘overbrengen’, maar om het construeren van een mythisch bewustzijn (waar personages, auteur en lezer deel van zijn). Zijn bestseller-truc en alle marketing daaromheen in de vorm van auteursgedrag-buiten-de-tekst zijn daar onderdeel van.
Sorokin komt uit de groep beeldende kunstenaars die zichzelf conceptualisten noemden, kunstenaars, die juist wat buiten het werk ligt, de mogelijke receptie bijvoorbeeld (professionele kritiek, bijvoorbeeld de manier waarop de kijker zijn blik richt) binnen het werk wilden halen, en die mee willen laten spelen in het tot stand komen van de betekenis van de tekst. In plaats van iets te verbeelden voor een passieve recipiënt confronteren ze die recipiënt met zijn eigen concepten over wat gerecipieerd wordt / nog moet worden. Dat is iets anders dan het doorbreken van lezersverwachtingen: in Sorokins romans wordt niet één bepaalde lezersverwachting doorbroken en een ‘onverwachte’ bedoeling opgebouwd, het zijn teksten waarin de lezersverwachting een deel van het door de auteur gemanipuleerde universum wordt. Net als Duchamps pissoirs halen ze de aandacht weg van de intrinsieke kwaliteiten van het beschrevene (tentoongestelde) en verschuiven ze de aandacht naar kwesties als ‘wat kun je eigenlijk weten over de bedoeling van de kunstenaar?’, ‘op grond waarvan beslist de lezer over de betekenis van de tekst?’ et cetera. Ik denk dat het met de Trilogie niet wezenlijk anders is gesteld: het zijn romans waarbij het auteursgedrag buiten de tekst, zoals uitspraken in interviews waardoor de verwachting gewekt wordt dat de auteur zich bezig houdt met Belangrijke Vragen, één geheel vormt met de tekst zelf, je neemt eraan deel als aan een performance. Uiteindelijk blijkt dat je eigen geïntrigeerdheid deel van het spel was.
Sorokins trilogie geeft misschien een nieuwe etappe aan in het Russisch postmodernisme: het vroege postmodernisme was vooral gericht op het debunken van de sovjetstijl door eindeloze herhaling van de centrale leuzen en symbolen daaruit, of het plaatsen ervan in een ontoepasselijke context. De postmodernisten zetten daar geen ‘eigen’ stijl tegenover: ze citeerden een stijl tot in het oneindige, of plaatsten hem zonder commentaar naast een andere stijl, en lieten zo als vanzelf de eindigheid van die stijl zien, en tenslotte de eindigheid van elke stijl – een stijl kan immers worden beschouwd als een toeëigening van een waarheidspretentie, als een sacraal woord. Deze truc heeft zichzelf, het is vaak geconstateerd, uitgeput: enerzijds omdat de belangrijkste grote stijl, het sovjet-idioom, zijn sacrale status heeft verloren, anderzijds omdat postmoderne lezers de boodschap nu zo langzamerhand wel hadden begrepen. Sorokin keert zich nu ten eerste tot ander materiaal: de in de moderne literatuur (zie Houellebecq) zo populaire utopie (in Blauw spek had hij al het houellebecqse thema van het klonen opgepakt), en het verschijnsel van de bewust commerciële massa-literatuur. Dat laatste is niet alleen een hot item in het Rusland van tegenwoordig omdat het door velen gezien wordt als een van de verderfelijke gevolgen van de import van marktmechanismen – waardoor de goede oude hoogstaande intelligentsia-literatuur wegkwijnt – maar ook staat het thema van literatuur, en cultuur in het algemeen, als iets met marktwaarde (symbolisch kapitaal) tegenwoordig zeer in de belangstelling in de literatuurwetenschap. Twee vliegen in één klap dus.
Maar ten tweede voltrekt Sorokin ook een nieuwe beweging in zijn auteurs-strategie: in plaats van utopisch discours en bestseller-jargon alleen maar te citeren en zelf overal buiten te blijven, wordt de utopische illusie in zijn trilogie niet doorbroken en doet hij ook steeds alsof hij een serieuze probleem-roman schrijft; en gedraagt hij zich ook in de manier waarop de trilogie wordt uitgegeven als een bestseller-auteur. De principiële ‘nul-positie’ van de auteur wordt opgegeven, als een soort ontkenning van de ontkenning. Maar dat levert niet, zoals in de wiskunde, een bevestiging op; de utopie werkt niet als een utopie, de bestseller werkt niet meeslepend. De ironie zit niet meer in de positie van de auteur, maar heeft zich in onze hoofden geplant.