Pavel Zaltsman (1912-1985) is een tamelijk bekende
graficus en schilder uit de school van Pavel
Filonov. Werk van hem bevindt zich in belangrijke
Russische musea als de Tretjakov Galerij
en het Poesjkin Museum in Moskou en het
Russische Museum in Sint-Petersburg. Dat hij
ook literair werk heeft geproduceerd is pas vrij
kort geleden bekend geworden. In de jaren negentig
publiceerde Zaltsmans dochter Lota enkele
van haar vaders verhalen (met gegevens
over diens biografie) in de Israëlische pers. In
2003 verscheen in Moskou de eerste uitgave
van zijn werk: verhalen, gedichten en een toneelstuk,
onder de titel Madam F. De oplage
was gering, slechts duizend exemplaren, en het
boek trok niet onmiddelijk de aandacht. Inmiddels
wordt Zaltsman echter als een ‘Geheimtip’
beschouwd: een boeiend schrijver die
nog helemaal ontdekt moet worden en ingepast
in de Russische literatuur van de twintigste
eeuw.
N.B. van de redactie: Die welpen is de enige roman in Duitse vertaling1. Al in 1932 begon Zaltsman eraan zijn relaas over de overlevingsstrijd van de Russische bevolking tijdens de revolutie en in de jaren 20 en 30 neer te pennen, de laatste wijzigingen bracht hij in 1982 aan. Het boek werd nooit voltooid en verscheen in Rusland pas in 2012. In 2016 publiceerde Matthes & Seitz de Duitse vertaling van Christiane Körner die de eigenwijze taal van Salzman naar verluidt congeniaal wist over te brengen.
Zaltsman is geboren in de Zuid-Russische
(nu Moldavische) stad Kisjinjov, waar zijn vader,
die van Duitse afkomst was, als officier
diende in het Russische leger. Het regiment
werd spoedig overgeplaatst naar Odessa, waar
Zaltsman zijn kinderjaren doorbracht. Na de revolutie
schaarden Zaltsmans ouders (zijn moeder
was een Poolse jodin) zich aan de kant van
de Roden; de moeilijke tijd van de burgeroorlog
kwamen ze redelijk door.
Zaltsmans aanleg en belangstelling voor
kunst en literatuur was duidelijk overgeërfd of
werd in elk geval sterk gestimuleerd door het
milieu waarin hij opgroeide. Zaltsmans vader
was een niet onverdienstelijk dichter en landschapsschilder
en bezat een goed voorziene bibliotheek
met werk van vooral Duitse romantische
schrijvers als E.T.A. Hoffmann, Heinrich
von Kleist, Achim von Arnim en Clemens van
Brentano en Russische symbolisten. De verhuizing
in 1925 van het gezin naar Leningrad
bood nog meer mogelijkheden voor cultuur. Lezingen,
huisconcerten, museumbezoek: alles
bereidde Zaltsman voor op een artistieke carrière.
Een belangrijk jaartal in Zaltsmans leven
was 1927. Hij was toen leerling aan het Staatsinstituut
voor de kunst en bezocht een tentoonstelling
van de groep MAI (Mastery Analitsjeskogo
Iskoesstva – Meesters van de Analytische
Kunst) die onder leiding stond van de geniale
kunstenaar Pavel Filonov, iemand die,
vermoedelijk omdat zijn werk alleen in Rusland
te zien is en dat nog maar sinds kort, vanaf de
perestrojka, wereldwijd nog veel te weinig
waardering en erkenning heeft gekregen. Zaltsman,
pas vijftien jaar oud, was enorm onder de
indruk van Filonov en sloot zich aan bij diens
groep. Het werk dat hij gedurende zijn leven
zou maken is, hoewel heel herkenbaar, duidelijk
beïnvloed door dat van zijn leermeester,
door wie hij zich, tot aan diens dood in 1941,
gretig liet onderrichtten. Dat onderricht strekte
zich overigens niet alleen uit tot de schilderkunst.
In een dagboekaantekening van 1931 schrijft Filonov dat hij Zaltsman en een andere
leerling Engelse les geeft: in de maanden juli
tot en met oktober ruim dertig sessies van elk
meer dan drie uur.
In Filonovs groep werkte Zaltsman onder
meer aan de buitengewoon fraaie Russische uitgave
van het Finse epos Kalevala (1933), waarvoor
ook hij enkele illustraties leverde. In 1935
had hij zijn eerste eigen tentoonstelling. Zaltsman
werkte toen bij het sovjetfilmbedrijf Lenfilm
en nam actief deel aan het Leningradse culturele
leven. Via een van de leerlingen van Filonov,
Alisa Porjet, leerde hij Charms kennen
en hij bezocht de manifestaties waarbij de Oberioeten
optraden en hun werk voordroegen. In
zijn literaire werk is, naast die van de Duitse romantische
schrijvers, hun invloed duidelijk bespeurbaar.
Dat geldt onder meer voor de, niet
voltooide, roman Sjtsjenki (Jonge honden), met
scènes uit de burgeroorlog en Leningrad tijdens de NEP (Nieuwe Economische Politiek), waarvan
hij de eerste hoofdstukken voorlas in de Filonov-
kring.
Als medewerker van Len-film was Zaltsman
in de jaren dertig nauw betrokken bij een
reeks expedities door de hele Sovjetunie, van
de Poolcirkel tot het Bajkalmeer en de zuidelijke
sovjetstaten Tadzjikistan, Oezbekistan en
Kirgizië. Meer dan voor het landschap interesseerde
hij zich voor de vele verschillende gezichten
die hij tijdens zijn reizen tegenkwam en
waarvan hij de uitdrukkingen probeerde vast te
leggen. Als illustrator werkte hij mee aan tal van
sovjettijdschriften.
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog
werd Zaltsman, samen met zijn vrouw en
dochter geëvacueerd naar Alma-Ata in Kazachstan,
waar hij zijn werk als decorbouwer
kon voortzetten bij de filmstudio Kazachfilm.
Kort na de oorlog werd hij echter als zoon van een Duitser tijdens de ‘strijd tegen het kosmopolitisme’
ontslagen; ook werd het hem niet
toegestaan terug te keren naar Leningrad. De
rest van zijn leven is Zaltsman dan ook in Alma-
Ata blijven wonen. Na zijn ontslag bij Kazachfilm
vond Zaltsman werk als docent kunstgeschiedenis
aan de kunstacademie en de universiteit
van Alma-Ata. Hij schijnt dat buitengewoon
goed te hebben gedaan, ook al was hij
geen gediplomeerd kunsthistoricus – voor zijn
opdrachtgevers verzon hij dat zijn diploma’s
tijdens de blokkade van Leningrad en de evacuatie
waren kwijtgeraakt – en trok met zijn inspirerende
colleges over de Italiaanse renaissance
en andere stromingen onveranderlijk volle
zalen. Het leverde hem een kring van jeugdige
bewonderaars op. Ook sloot hij vriendschap
met andere (ex)geëvacueerden en ballingen,
onder wie de schrijver Joeri Dombrovski
(Bewaarder van oudheden, De faculteit
van de onnodige kennis).
In de jaren zestig werd Zaltsman weer aangenomen
bij Kazachfilm en werd hem zelfs de
onderscheiding ‘verdienstelijk cultureel werker
van Kazachstan’ toegekend. Een uitnodiging
om weer voor Lenfilm te komen werken
sloeg hij af: het vooruitzicht in een Leningradse
communale flat te moeten gaan wonen nadat
hij net een eigen tweekamerwoning in Alma-
Ata had gekregen schrok hem af. Bovendien
wilde hij zijn dochter niet achterlaten en
had hij geen behoefte aan een nieuwe uitdaging
waarbij hij zonder twijfel te maken zou krijgen
met een strenge censuur.
Zaltsman heeft nooit geprobeerd zijn literaire
werk gepubliceerd te krijgen hoewel hij
in besloten kring wel eens voorlas uit zowel zijn
vroege geschriften als zijn latere verhalen, die
voornamelijk uit de jaren zestig stammen. Pas
tegen het einde van zijn leven begon hij zijn literaire
werk te ordenen, dat wil zeggen hij dicteerde
aan zijn dochter de in een soort hiërogliefenschrift
geschreven teksten die hij alleen
zelf kon lezen. Tijdens dit werk overleed hij.
Zijn dochter, die tijdens de perestrojka naar Israel
emigreerde, nam het op zich de teksten verder
te ontcijferen en zijn literaire werk aan de wereld bekend te maken. Ook voor Zaltsman
geldt de bekende uitspraak van Boelgakov:
‘manuscripten branden niet’.
Veel van Zaltsmans verhalen vinden hun
oorsprong in dromen (de auteur heeft er vele
opgetekend), veel hebben ook een duidelijk
autobiografische achtergrond. Het voor dit
nummer van TSL geselecteerde verhaal ‘De
speciale afdeling’, dat Zaltsman voltooide in
1962, is een voor hem typische mengeling van
naturalistische en absurde details. Het gaat terug
op een episode in zijn eigen leven, toen
hem was verzocht orde te scheppen in de stadsbibliotheek
van Alma-Ata en een lijst op te
stellen van de boeken die verwijderd dienden
te worden. In het verhaal wordt alles natuurlijk
vervormd en van allerlei krankzinnige details
voorzien, inclusief een krankzinnige afloop,
maar niet alles is bedacht. Zo wordt er
bijvoorbeeld een zekere Lev genoemd, die een
lijst heeft opgesteld van boeken die in de speciale
afdeling aanwezig zouden zijn en die hij
nodig had voor het schrijven van een dissertatie.
Het is wel interessant om te weten dat
Zaltsman in het ‘echte leven’ een vriend had,
Lev Varsjavski, ex-secretaris van Radek, die
naar Kazachstan was verbannen. Varsjavski,
hoog opgeleid, had geen werk, leed gebrek en
verdiende soms wat geld door dissertaties te
schrijven voor partijbonzen die daar zelf volstrekt
niet toe in staat waren. Deze situatie
wordt door Zaltsman op een prachtige manier
belachelijk gemaakt, zoals hij ook andere absurditeiten
van het sovjetleven op de hak
neemt.
Zaltsmans leven is minder tragisch verlopen
dan dat van de meeste Oberioeten. Madame
F, ofwel Vrouwe Fortuna heeft hem dikwijls
gespaard (zelfs zijn schilderijen die hij in
Leningrad bij de evacuatie moest achterlaten
zijn later toch in Alma-Ata gearriveerd en hij
is nooit gearresteerd of tot kampstraf veroordeeld).
De absurditeit van het bestaan en in ieder
geval de absurditeit van het menselijk bestaan
in de Sovjetunie komt bij hem echter net
zo scherp naar voren als bij zijn beroemde tijdgenoten
en geestverwanten.
In de openbare bibliotheek van de grote stad N vonden de volgende dramatische
gebeurtenissen plaats, die toch een goede afloop kenden. Aan directrice van de
bibliotheek – dit was de mij bekende Vera Stepanovna M., die toen al het Ereteken
droeg – was het voorstel gedaan een gesloten afdeling te creëren en daar de
daarbij behorende literatuur in op te bergen. Ze formeerde een hele brigade voor
de selectie van de literatuur, leidde die zelf en draaide de hele zaak stevig op slot.
Er moest echter een beheerder worden benoemd, aangezien het een opbergplaats
was, maar het spreekt vanzelf dat je er niet zomaar een medewerkster kon
neerzetten, want er ontstond daar niet slechts een ongezonde atmosfeer, maar gewoon
een die gevaarlijk was voor het verstand van ieder ontwikkeld mens. Alsof
daar op de planken expres naast elkaar stonden Spengler, Schnitzler, Schopenhauer
en de daar tegenaan leunende Sjoetilov enzovoorts enzovoorts.
Er werd daarom besloten een medewerker te vinden die ongeletterd was, zodat
die daar geen last van zou hebben, maar dat was het hem nu juist: het was onwaarschijnlijk
dat je bij de algemene geletterdheid een ongeletterde zou kunnen
vinden. Na lange beraadslagingen met de huishoudster van de Minister van Cultuur
L. werd de kwiekste medewerkster van de bibliotheek naar de periferie gestuurd.
En kijk aan, ze voerde haar opdracht uit en kwam terug met een oude
vrouw die ze ergens had opgeduikeld bij een imkerij in het verre Altaj gebergte.
Het oudje dat was grootgebracht en opgekweekt met uitsluitend bijenhoning, had
alle zuiverheid en ongereptheid van een eenvoudige natuur bewaard, en na een
gesprek van een half uur met haar was Vera Stepanovna tot de positieve overtuiging
gekomen dat geen van de smerigheden en verleidingen van de gesloten
afdeling haar angst inboezemden, of het nu Schnitzler was of Spengler of wie
dan ook. Vervolgens kreeg de oude vrouw een werkplek toegewezen en bracht
ze haar tijd door in de ruimte van de gesloten afdeling, zonder door iemand te
worden gestoord; ’s winters maakte ze daar wanten waarvoor ze eigenhandig de
verkoop regelde op de zondagse rommelmarkt en ’s zomers zat ze of te dutten
of, wie weet, te dromen over de honinggeur van de Altaj weiden.
Overigens, helemaal zeker was dat niet, aangezien niemand natuurlijk toegang
had tot de gesloten afdeling en zelfs geen vertrouwelijke omgang mocht
hebben met dit toch in zekere mate met de pest besmette vrouwtje. Alleen de directrice
zelf was dat toegestaan, maar ook zij kwam de drempel niet over een
voerde als dat nodig was zakelijke gesprekken met het vrouwtje, terwijl ze aan
deze kant van de drempel bleef. Zo was alles duidelijk geregeld en had alles precieze
omtrekken, vormen en contouren gekregen.
En plotseling vond er een gebeurtenis plaats, of eerder een hele serie van gebeurtenissen,
die alles verstoorde en alles omverwierp. Overigens bleek, zoals
in het begin al is aangegeven, de afloop over het geheel genomen gunstig. Onverwacht,
maar gunstig.
Op een keer reed een auto van het merk Ob naar het gebouw van de bibliotheek
toe en er stapte een man uit. Eenmaal aangeland in de kamer van de directrice
bleek hij een belangrijk en van ver gekomen wetenschappelijk medewerker
te zijn die zich voorbereidde op de verdediging van zijn dissertatie over
zo’n ingewikkeld thema betreffende de methodologie van het sociaal typische
in de structuren van coöperatieve organisaties of iets dergelijks, dat de directrice,
een gedecideerde vrouw die in die tijd al dagelijks het Ereteken droeg, hem
toch niets bemoedigends over zijn werk kon zeggen, en alleen maar zwijgend
haar hoofd schudde, waarmee ze haar instemming en meegevoel betuigde.
De wetenschappelijk medewerker legde daarbij een uitdrukkelijke aanbevelingsbrief
over om hem toe te laten tot de gesloten afdeling van de bibliotheek
en hem al het daar bewaard wordende studiemateriaal te verschaffen. De wetenschappelijk
medewerker haalde daarbij een lijst tevoorschijn waarop de publicaties
die hij nodig had vermeld stonden en reikte die de directrice aan met
de bedoeling dat ze hem die publicaties zou verschaffen om er thuis mee aan het
werk te kunnen gaan.
De directrice wist niet hoe ze het had. Zelf wilde ze absoluut niet de gesloten
afdeling in, laat staan haar medewerkers die daar helemaal niets te maken
hadden erin toelaten. Het vrouwtje was, zoals bekend, in haar onschuld absoluut
niet in staat het aangegeven studiemateriaal te vinden of zelfs maar de titels te
lezen die met grote letters stonden geschreven op de lijst die aan de directrice
was overhandigd. De directrice haastte zich natuurlijk in de richting van de gesloten
afdeling, haar bereidheid tonende de vaderlandse wetenschap te dienen,
maar ze wist niet wat ze moest doen.
Toen, terwijl ze langs het toilet liep in de half onder de grond gelegen verdieping,
waarachter, helemaal aan het einde van de gang die volstond met stellages
zich de gesloten afdeling bevond, kwam plotseling een gedachte bij haar
op of liever gezegd een plan, dat zij, een vrouw, die zoals al gezegd, gedecideerd
was, onmiddellijk tijdens het lopen begon uit te voeren. Ze riep haar voor deze
gelegenheid toevallig opduikende medewerksters, drie meisjes van wie de namen
in het nu volgende chaotische gedoe vergeten zijn, en een dame die onlangs
ergens vandaan was gekomen, uit Monaco of Marokko, en die de leiding had
over de buitenlandse afdeling die zich hier direct naast bevond op deze halfondergrondse
verdieping.
De medewerksters kwamen onmiddellijk aangesneld. Gezamenlijk liepen
ze naar de deur waarachter het vrouwtje zich verborgen hield en begonnen te
kloppen. Het verbaasde vrouwtje verscheen achter de drempel.
‘Grijp haar’, beval de directrice.
Ze grepen het vrouwtje... Het moet gezegd worden dat de verdere gebeurtenissen
een enigszins psychologisch karakter hebben en nauwelijks begrepen
kunnen worden door de vrijetijdslezers als er geen rekening gehouden wordt met
de persoonlijke eigenaardigheden en het bestuurlijke temperament van de directrice,
Klavdia Stepanovna. Aangezien ze de harde lijn als het belangrijkste
beschouwde bij bestuurlijke kwesties, eiste ze voor alles stipte uitvoering van
haar bevelen. In de tweede plaats, als een mens die in de volste zin verantwoordelijk was, gaf ze aan alles dat niet werd uitgevoerd een natuurlijke, theoretische
basis. In de derde plaats hield ze, net als elke strijdlustige bureaucraat, niet van
overbodige explicaties.
‘Verberg haar’, zei de directrice en rende naar boven naar haar gast. Het
vrouwtje dat was vastgegrepen liet ze achter in handen van de drie medewerksters
en de halfondergrondse dame uit de Benelux. De meisjes, die helemaal de
kluts kwijt waren, hielden het vrouwtje dat ze gevangen hadden stevig vast en
de toch al dodelijk verschrikte dame die de naam Varvara Lvovna droeg
schreeuwde hen toe:
‘Verberg haar dan toch, verberg haar!’
‘Waar?’ vroegen de meisjes.
Varvara Lvovna, verpletterd door de op haar neergekomen verantwoordelijkheid
en niet gewend aan drastisch optreden daar bij haar in de Benefix, keek
hulpeloos om zich heen en zei:
‘Hier.’
Aan de rechterkant, in een van de stellages, was een lege plaats waar je zo te
zien wel, bij de heersende duisternis in de halfondergrondse gang, een niet al te
groot uitgevallen mens zou kunnen wegstoppen. Het vrouwtje, weliswaar grootgebracht
met Altajse honing, onderscheidde zich door een drogige en broze lichaamsbouw.
De meisjes pakten het vrouwtje vast en duwden haar in de stellage.
Vervolgens wees een van hen op de verzamelde werken van Henri Saragon,
die wat hoger stonden. Alle drie de meisjes schermden het vrouwtje snel af met
de drieënzeventig delen van de werken van deze eminente dichter, zonder zich
iets te bekommeren om het feit dat ze verplaatst werden, aangezien er in de bibliotheek
vijf edities van de volledige werken van deze Henri Saragon aanwezig waren. Twee in de leeszaal, een in de tussenbibliotheek, een in de handbibliotheek
en een in de kamer van de directrice. Deze, de zesde, zwierf hier rond omdat
er elders geen plaats was en werd nu heel functioneel gebruikt.
Aldus werd het vrouwtje inderdaad heel goed verborgen, ook al begreep ze
niet waarom dat gebeurde.
Intussen verscheen de directrice met de belangrijke gast. Ze voerde hem mee,
was er al in geslaagd zijn voor- en vadersnaam te weten te komen en zei:
‘Neemt u me niet kwalijk, Loeka Fomitsj, maar u moet alles zelf maar proberen
te vinden, aangezien onze medewerkster die de leiding heeft over deze afdeling
zich zonet, wellicht vanwege de migraine, niet goed voelde en voor onderzoek
naar de polikliniek van de wetenschappelijke medewerkers is gestuurd.
En, dat spreekt vanzelf, niemand van de andere medewerkers heeft toegang tot
deze afdeling. Gaat uw gang’, – en de directrice opende de deur van de gesloten
afdeling, liet haar gast erdoor naar binnen en overhandigde hem daarbij zijn spiekbriefje.
De gast stapte de drempel over met het spiekbriefje in zijn hand en bleef nadenkend
staan, waarbij hij om zich heen keek door een bril die gevat was in een
fijn en buitengewoon kostbaar metalen montuur. De directrice, die aan de andere
kant van de drempel stond, maakte bemoedigende gebaren naar hem. Hij deed
nog twee stappen en bleef opnieuw stilstaan.
Op dat ogenblik werd de directrice achter haar rug een gerucht waar dat haar
oren deed spitsen, een wanordelijke beweging of, wellicht, het van het ene been
op het andere been gaan staan. Ze keek om. De vier medewerksters stonden bij
de plank met Henri Saragon en keken met wijd opengesperde ogen naar de banden
van de volledige werken van deze grote prozaïst.
Drie of vier delen, die, tussen twee haakjes, in volstrekte wanorde waren neergezet,
– zo te zien het vierde, zeventiende, tweeëntwintigste en zesendertigste
deel – bewogen op een onnatuurlijke manier heen en weer. Nu is iedere zelfstandige
beweging van literatuur op de plank van een bibliotheek een nogal abnormaal
iets. Maar deze vier delen bewogen bijzonder vreemd en onnatuurlijk.
De directrice gaf toe aan een gebruikelijke impuls en wilde losbarsten in luid
administratief gegil, maar keek om naar de gesloten afdeling en zweeg.
‘Wat is dat?’ vroeg ze sissend fluisterend.
Plotseling hielden de boekjes op met bewegen. Er trad volledige stilte in. De
medewerksters schrokken en stormden op de plank van de stellage af. Alle drieënzeventig
delen van de volledige verzamelde poëtische werken van Henri Saragon
in roodkunstlederen banden stonden geheel onbeweeglijk.
Je zou zeggen dat er in de toestand waarin ze verkeerden er niets was dat bij
ervaren bibliotheekmedewerkers ook maar enige onaangename bevreemding zou
kunnen oproepen. In feite was dit echter anders. De volstrekte onbeweeglijkheid
van de boeken gaf niet alleen de vier uitstekend geïnformeerde medewerksters
de beverd, maar ook de directrice die slechts vaag een voorgevoel had dat er iets
naars stond te gebeuren.
De meest zenuwachtige van de drie meisjes stortte zich op Saragon en begon
hem weg te rukken. Helaas, achter hem heerste een dreigende stilte.
Om deze trieste scène snel te beëindigen melden we dat het vrouwtje tijdens
de korte periode van haar verblijf op de stellage erin was geslaagd onverwachts
en volledig te sterven. Waarom dit gebeurde is niet bekend. Misschien gewoon
van ouderdom. Of door de bedompte atmosfeer. Of vanwege de op het werk ongebruikelijke
horizontale ligging die, om zo te zeggen, uit zich zelf in zekere mate
leidde tot het hierboven aangegevene.
Maar hoe dan ook – het feit vond plaats. De directrice klapte in haar handen
zonder iets te kunnen zeggen. Toen ze een blik wierp op de verweesde gesloten
afdeling dag ze dat de hoge gast nog steeds in dezelfde nadenkende houding stond
en als het ware iets verwachtte. Ze wilde zich al naar de drempel haasten, maar
toen drong het hele verschrikkelijke van het gebeurde tot haar door.
‘Wat een ramp’, zei de directrice. ‘Ze is neergemaaid’.
En ze begon haar handen te wringen. In haar gedachten begreep ze uitstekend
dat het vinden van een tweede ongeletterd oudje bij de reeds vermelde hoofdstedelijke
liquidatie van het analfabetisme gelijk zou staan aan een wonder.
En nu breekt dan het moment aan voor de onverwachte, maar gunstige afloop,
die overigens volstrekt duidelijk van te voren was aangekondigd met al
die natuurlijke vereisten die terecht worden gesteld aan zowel de literatuur als
de andere kunsten, de toegepaste en dergelijke daarbij ingegrepen. Deze afloop
geeft het onderhavige verhaal precies die klank die harmonieert met de algemene
verhevenheid van de tendens ervan, waarbij scherp de beperkte, pessimistische
en tevens aarzelende platforms worden gemarkeerd die de progressieve
stappen vreemd zijn, enzovoorts, enzovoorts. Bovendien is het van belang
op te merken dat dit gunstige slot niet tot stand kwam dankzij bepaalde
mystieke wendingen zoals, bijvoorbeeld, wanneer het oudje plotseling weer levend
zou zijn geworden. Het oudje bleef, volgens de wetten van de levende materie,
dood, en werd spoedig afgevoerd naar de kliniek van de wetenschappelijk
medewerkers voor toepasselijk onderzoek. De gebeurtenissen ontrolden
zich bliksemsnel als volgt.
Tijdens de opschudding stond de geleerde gast net als tevoren midden in de
gesloten afdeling, waarbij hij van tijd tot tijd anders ging staan en ongeïnteresseerd
op zijn spiekbriefje keek dat volstond met op allerlei manieren geschreven
titels van literatuur die hij voor zijn werk nodig had. Twee keer probeerde hij de
aandacht te trekken van de directrice, maar zij, buiten zichzelf van verdriet vanwege
het verlies van een bijna onvervangbare medewerker, trok zich niets van
hem aan. Tenslotte stapte hij, de wenkbrauwen enigszins gefronst, de drempel
over, legde zijn hand op haar schouder en leidde haar met zachte drang naar de
kant. De directrice maakte zich los van de beslommeringen aangaande het op een
speciale baar leggen van het oudje en stapte boos met hem opzij.
‘Kijk eens hier, liefje, de tijd dringt. Dit, weet je’, hij tikte met zijn vinger tegen
het spiekbriefje, ‘heeft die Lev van me precies zoals het hoort opgeschreven.
Ga er dus maar es mee aan de slag.’
‘Wat voor Lev?’ zei de verblufte directrice terwijl ze de gast vragend bekeek.
Maar deze stak haar met een nonchalant handgebaar de papiertjes om en voegde
er slechts aan toe: ‘Vooruit, aan de slag ermee!’
De directrice keek naar het papiertje dat geheel bedekt was met een handschrift
in grote letters. Daarna keek ze verrast naar de hoge gast. De gast glimlachte
goedmoedig. De directrice keek steeds onderzoekender, steeds aandachtiger
naar hem... Hun ogen ontmoetten elkaar en de gast bromde opnieuw toegeeflijk.
De blik van de directrice verhelderde en werd steeds stralender.
‘Dus u, Loeka Fomitsj, houdt zich hiermee’... – met bevende hand bewoog
ze het papiertje heen en weer – ‘niet bezig?’
‘Ik heb hier sowieso al genoeg om handen’, zei Loeka Fomitsj vrolijk. ‘Hou
jezelf daar maar mee bezig, liefje.’
De directrice bloosde, stortte zich op de gast en omhelsde hem.
‘Wat houdt dat in, helemaal?’ vroeg ze, terwijl ze het bijna bestierf. ‘Helemaal
niet?’
‘Wat een draaitol,’ zei de gast welwillend. ‘Dat zeg ik je toch! Zou ik hier anders
met je staan rond te teuten?’
‘Dus je komt bij ons!’ riep de directrice uit terwijl ze zich stevig tegen de gast
aangedrukt hield. ‘En je krijgt dus de kaarten... En als docent... En bovendien...
Kom maar, kom maar!’ En ze omhelsde de hoge gast steeds steviger.
‘Waarom zou ik niet komen,’ glimlachte Loeka Fomitsj. ‘We zien wel...’
‘Kom dan maar naar mijn kamer,’ zei de directrice met heldere, plechtig klinkende
stem, ‘ik zal hier alles zelf in orde maken.’
En ze maakte zich al op om, tegen de gebruikelijke regels in, over de drempel
van de gesloten afdeling te stappen. Maar de wetenschappelijk medewerker
liep door de gang, bekeek met een geïnteresseerde blik de stellages en de deuren
met de opschriften ‘Heren’ en ‘Dames’. De directrice verlustigde zich nog een
minuut lang in zijn aanblik, maar toen draaide hij zich om en vroeg haar fluisterend:
‘Excuseer, waar bevindt zich hier bij jullie het herentoilet?’
De directrice, bij wie het laatste spoortje twijfel was verdwenen, begon opnieuw
volop te stralen, pakte hem bij zijn hand en bracht hem naar de aangewezen
plaats.
‘Hier, mijn beste!’ zei ze, terwijl ze de deur wijd opengooide.
Vertaling Willem G. Weststeijn
Bron: nieuwsbrief tijdschrift Terras: 'Begin van de maand publiceerden we op de blog van Terras voor het eerst signalementen van boeken uit binnen- en buitenland die naar het idee van de redactie onderbelicht zijn gebleven of nóg meer aandacht verdienen. Onder meer stelden we de enige roman voor van de Russische schrijver Pavel Zaltsman, via de Duitse vertaling Die Welpen. Inmiddels bleek dat het Tijdschrift voor Slavische Literatuur al in 2005 een stuk over Zaltsman publiceerde met een kort verhaal van hem, vertaald door Willem G. Weststeijn'.