‘Hoewel ik in mijn eentje ben, denk ik toch
vloeiend’. Met deze stelling besluit Daniil
Charms zijn korte raadselachtige traktaat ‘Elf
stellingen van Daniil Ivanovitsj Charms’.1 De
tekst lijkt in al zijn tegenstrijdigheid en fragmentatie
een zoveelste poging van Charms om
ons bij de neus te nemen en ons denken te ontregelen
met absurditeiten. Charms’ andere aantekeningen
laten zien dat vloeiend denken leidt
tot het zien van de zuivere werkelijkheid. Dat
klinkt erg aantrekkelijk: de wereld kunnen zien
zoals hij is. Dus is het de moeite waard eens wat
dieper te zoeken in de broekzakken van deze
profeet, of hij daar ergens een recept heeft achtergelaten.
De snippers die we vonden, lijken
direct afkomstig uit de keuken van zijn tijdgenoot
Henri Bergson.
Wie Charms leest moet lachen. Glimlachen,
grimlachen, of net iets te hard lachen. Maar na
een paar verhalen ontstaat een onbestemd gevoel,
lichte irritatie en soms zelfs misselijkheid.
Zijn goede vriend Jakov Droeskin schrijft dit
bijvoorbeeld. De verhalen van Charms brengen
hem tot fysieke walging. Droeskin zoekt naar
de oorzaak en concludeert dat Charms’ ervaring van de werkelijkheid een andere was dan
bij de meeste mensen. Charms kon een naaktslak
op zijn mond zetten. Het slijmerige gekruip
op de intieme vlakte van zijn lippen was voor
Charms gewoon een werkelijkheid die hij waarnam
zonder afkeer. In zijn verhalen gaat hij net
zo tot de grens. Een kale, oordeelloze beschrijving
van of verwijzing naar bruutheden, wreedheden,
maar ook schoonheden. Of juist een omkering
van de gebruikelijke waardering die precies
door zijn omkering licht werpt op de werkelijkheid.
Bijvoorbeeld in zijn dagboek: ‘Wat
zijn bloemen? Bij vrouwen tussen de benen
ruikt het beduidend lekkerder. Het is allebei natuur
en daarom durft niemand in opstand te komen
tegen mijn woorden.’2 Daniil Charms stelt
ons denken, ons oordeel, onze logica en ons fatsoen
voortdurend op de proef en rammelt eraan
om ‘de deuren van onze waarneming’ open te
zetten. En dat voel je lijfelijk.
Te midden van Charms’ bonte verzameling
ontregelende (anti)verhalen en zijn muzikale
poëzie vinden we een handjevol teksten dat
meer programmatisch en beschouwend van
aard is. Minder smeuïg om te lezen en soms zelfs
duister en ontoegankelijk. De tekst over vloeiend
denken uit de opening is één ervan. In deze
programmatische teksten geeft Charms
openlijk blijk van zijn effectgerichtheid. Het
gaat hem niet om de inhoud van zijn personages of de plot van zijn verhalen, maar hij wil iets
teweeg brengen bij zijn publiek. De meest bekende
van deze teksten is het Oberioe-manifest
uit 1928. Hierin stellen de Oberioeten dat ze niet
alleen scheppers zijn van een nieuwe taal, maar
ook grondleggers van een nieuwe perceptie van
het leven. Ze zetten zich af tegen hun avant-gardistische
voorgangers, zoals Chlebnikov, die
zich puur richtten op de vernietiging van de oude
taal. De kunstmatige taal die ze maakten had
in de ogen van Charms en de zijnen geen relatie
meer met de echte wereld. De Oberioeten
willen met hun creaties terug naar de realiteit.
Ze willen de betekenissen van woorden en objecten
verdiepen en verbreden. Ze willen het
voorwerp leren kennen door het te ontdoen van
literaire en alledaagse betekenissen. Met andere
woorden: door het voorwerp te bevrijden uit
de context van vastgeroeste betekenissen,
wordt zijn werkelijke aard kenbaar.
Het vloeiend denken is hier nauw mee verbonden.
Vloeiend denken is – zoals alles bij Charms – hoogst ingewikkeld en tegelijk kinderlijk
eenvoudig. Als je naar de samenstellende
delen kijkt, dan zit daar de paradox al ingebakken.
Vloeien is bewegen, net als de werkelijkheid
nooit stilstaand, alles aan elkaar
vast. Dat is moeilijk te verenigen met denken,
dat in de regel te maken heeft met vastpakken,
onder controle brengen, uiteenrafelen. Charms
plaatst het vloeiend denken dan ook tegenover
het logisch denken. ‘Stelling X: een mens
denkt logisch; veel mensen tezamen denken
vloeiend.’ Als we in ons dagelijks leven de wereld
bekijken, zien we niet de wereld maar onze
ordening van de wereld. Wat we zien, is een
voorstelling die door onze logica geordend is.
Ons logisch denken onderscheidt de objecten
van elkaar zodat we ze waarnemen. Het laat
echter niet de voorwerpen zelf zien, maar alleen
die eigenschappen waarin het voorwerp
zich onderscheidt van de overige werkelijkheid.
Als we naar de kast in onze kamer kijken,
zien we dus niet de kast zelf, maar we zien
iets waar onze boeken in staan, dat zich door
zijn roodheid onderscheidt van het blauwe tapijt
en de lichtgele muren.
Maar de werkelijkheid – ook die in onze opgeruimde
kamer – is ongeordend en alles is met
alles verbonden. Volgens de filosoof Kant (en
velen met hem) blijft het ‘ding op zich’, de werkelijkheid,
voor ons kennen verborgen. Charms
kan deze werkelijkheid wel zien, omdat hij niet
logisch maar vloeiend denkt. Het vloeiend denken
is een manier om ons denken in overeenstemming
te brengen met de chaotische, ongeordende
werkelijkheid in al zijn onzinnigheid.
We moeten pogen onze kast te zien als eenheid
van eindeloos veel eigenschappen en in verbondenheid
met de al-eenheid van de wereld.
Maar dat kan alleen als we beseffen dat die eenheid
geen eenheid is.
Charms stelt dat de meeste mensen logisch
denken. De logica staat hun in de weg om tot een
zuivere waarneming te komen. Hijzelf denkt
vloeiend. Het is dan ook niet verbazingwekkend
als hij voor zichzelf en voor de kunst de taak ziet
om die werkelijkheid zichtbaar te maken. Om
mensen tot zien te brengen. Deze verbondenheid
tussen kunst en zien beschrijft hij in ongeveer
dezelfde periode aan zijn vriendin Klavdia Poegatsjova.
Hij zegt: ‘Wanneer ik gedichten
schrijf, dan is voor mij niet de idee het allerbelangrijkste, niet de inhoud en niet de vorm, en
evenmin het vage begrip “kwaliteit”, maar iets
dat nog veel vager en nog onbegrijpelijker is voor
een rationele geest, [...] en dat is de zuiverheid
van de orde. Deze zuiverheid is één en dezelfde
in de zon, in het gras, in de mens en in gedichten.
Waarachtige kunst staat op één lijn met de
eerste werkelijkheid, zij schept de wereld en is
daarvan zelf de eerste weerspiegeling. Zij is beslist
reëel.’3 Het kunstwerk, het gedicht of het
verhaal moet dus niet alleen de lezers de ogen
openen voor de werkelijkheid van de zuivere orde,
maar bovendien moet het in zichzelf een zelfde
zuiverheid bezitten.
Al een paar jaar eerder schreef de jonge
Charms een aantal teksten waarin hij een
procédé uitwerkt over hoe een dichtwerk te
maken dat de voorwerpen in hun zuiverheid
laat zien. De al genoemde tekst over het vloeiend
denken is een van deze teksten. Maar het
esthetisch procédé komt het scherpst naar voren
in de tekst ‘Objecten en figuren ontdekt
door Daniil Ivanovitsj Charms’.4 Kortweg
komt dit procédé neer op de vernietiging van
alle vaste betekenissen en logische verbanden.
Op die manier worden de objecten vrijgemaakt
en daardoor beter waarneembaar. Dit procédé
kent vier stappen.
1. onderscheiden van de zuivere betekenis
Charms stelt dat de betekenis van elk voorwerp
veelvoudig is. Hij onderscheidt vijf betekenissen:
5 1. descriptieve betekenis, 2. doelbetekenis,
3. emotionele betekenis, 4. esthetische betekenis,
5. zuivere betekenis. De eerste vier betekenissen
zijn de functionele betekenissen. Zij
worden bepaald door de relatie van een mens
met dat voorwerp. De vijfde betekenis is niet
van de mens afhankelijk. Zij wordt louter bepaald
door het bestaan van het voorwerp zelf.
Hij stelt dat de vijfde betekenis slechts bestaat
buiten de mens. Charms omschrijft de vijfde betekenis ook wel als de ‘vrije wil van het voorwerp’.
2. onderscheiden van begrippen en voorwerpen
Vervolgens onderscheidt Charms het concrete
systeem van voorwerpen en het systeem van begrippen.
Een ‘kast’ bestaat als voorwerp en als
begrip. Het systeem van begrippen bestaat alleen
in ons bewustzijn. Een voorwerp, bijvoorbeeld
een kast, heeft in het bewustzijn vier functionele
betekenissen en een betekenis als
woord. Charms laat zien dat de concrete ‘kast’
en het begrip ‘kast’ allebei een eigen vijfde betekenis
hebben. Zo heeft elk object een ‘vrije
wil van het voorwerp’ en elk woord een ‘vrije
wil van het woord.’
3. vernietiging van de functionele betekenissen
Het zichtbaar maken van de vijfde betekenis
valt vervolgens samen met de bevrijding van de
vrije wil van het woord en het voorwerp. Dit gebeurt
door van een reeks willekeurige voorwerpen
de verbinding van functionele betekenissen
te vernietigen. De zuivere betekenissen
van deze voorwerpen blijven verbonden. Zo'n
reeks kunnen we volgens Charms zien als een
nieuw ontstaan synthetisch voorwerp.
4. creatie van de absurde reeks
Ten slotte zal hij zo’n reeks, zo’n synthetisch
voorwerp, overbrengen naar een ander systeem.
Daarmee wordt ze uit menselijk oogpunt zinloos.
Hier zien we het voorwerp, of de reeks van
voorwerpen die uit de context zijn gehaald. Omdat
alle functionele betekenissen ontbreken,
krijgen we zicht op de zuivere betekenis van de
voorwerpen. Daarmee is voor Charms het zinloze
en absurde dat hij schrijft een nieuw gemaakt
systeem met een esthetische betekenis.
Het is een kunstwerk dat licht werpt op de vijfde
betekenis, de zuivere betekenis van de voorwerpen.
Als Charms dit procédé werkelijk zo
serieus heeft genomen als hij het beschreven
heeft, heeft elk absurd verhaal of gedicht dus
steeds als doel onze ogen te openen voor (een
deel van) de realiteit.
De tekst over het vloeiend denken, ‘Elf stellingen
van Daniil Ivanovitsj Charms’ sluit hier direct op aan. Hij begint met de duistere stelling:
‘De objecten zijn verdwenen’. De andere tien
stellingen zijn ieder voor zich minstens zo raadselachtig.
De sleutel ligt in de laatste stellingen
waar Charms zegt dat hij niet logisch maar
vloeiend denkt. Als het ons lukt dit ook te doen,
zien we dat de stellingen allemaal over en weer
met elkaar verbonden zijn en hetzelfde beschrijven.
Er ontstaat helderheid. In stelling
VIII zegt hij ‘Mens, woord en getal gehoorzamen
één enkele wet.’ Deze wet noemt Charms
de Wet van de Massa’s. Deze komt er op neer
dat er geen afgeronde eenheid is. Iets bestaat
maar in zoverre het onderdeel is van een hoeveelheid,
een massa, een hoop. Na dat besef stelt
hij: ‘Een nieuw menselijk denken heeft zich in
beweging gezet en vloeit. Het is vloeiend geworden.’
Het vloeiende denken begint dus met
het besef, dat alles alleen maar bestaat als vormloze
massa, als magma. En met onze logica maken we hier objecten van. Maar de logica van
vele mensen samen is ook weer massa.
Het moment en de ervaring van het zien beschrijft
Charms in de tekst Wijreld van mei
1930. Wijreld (Myr) is een samentrekking van
wij (my) en wereld (mir). Deze begint met het
besef van het niet-zien. ‘Ik zei tegen mezelf dat
ik de wereld zag. Maar de wereld als geheel
was ontoegankelijk voor mijn blik en ik zag
slechts delen van de wereld.’ De logica komt
op gang en leidt tot het onderscheiden en opdelen
van de wereld, totdat deze bestaat uit
kleine punten. Die punten voeren een gesprek
met de hoofdpersoon. Ineens ziet hij die punten
niet meer. ‘En ik werd bang dat de wereld
uiteen zou vallen. Maar daar realiseerde ik me,
dat ik niet de verdeeldheid zag, maar dat ik alles
besmet zag. Eerst dacht ik, dat dit het
NIETS was. Maar toen begreep ik dat dit de
wereld was, maar dat hetgeen ik eerder zag, niet de wereld was.’ Dit moment van zien valt
samen met een enorme angst dat de wereld uiteen
zal vallen en dat de hoofdpersoon vervolgens
oog in oog met het niets staat, de wereld
niet meer ziet en concludeert dat hij de wereld
is. Het is een moment waarin de grens tussen
het ik en de wereld is verdwenen. Charms eindigt
met:
Maar ik ben de wereld.
Maar de wereld is niet ik.
Maar ik ben de wereld.
Maar de wereld is niet ik.
Maar ik ben de wereld.
En verder dacht ik niets meer.6
De vraag rijst hoe exotisch dit ‘vloeiend denken’
is. Veel van Charms’ helden zijn minstens
zulke literaire of filosofische eenlingen als hij
zelf was. Hun invloed is in Charms teksten duidelijk
terug te vinden. Of het nu om de gnostische
William Blake, de esoterische en later
boeddhistische Gustav Meyrink of de wijze
‘hofnar’ Kozma Proetkov gaat, het zijn veelal
schrijvers die buiten de grote literaire traditie
staan en zich juist bewegen in het grote niemandsland
tussen poëzie, literatuur en filosofie.
Dat geldt ook voor Henri Bergson. Bergson
was in de jaren tien en twintig van de vorige
eeuw een van de belangrijke filosofen van dat
moment. De populariteit van Bergson gold
vooral in kunstenaarskringen en vooral ook in
Rusland. Later is zijn denken sterk bekritiseerd
en pas recent weer uit het verdomhoekje gehaald
door de postmodernist Gilles Deleuze.
Charms heeft Bergson zeker gelezen.7 Tussen
het vloeiende denken van Daniil Charms en
de theses van Henri Bergson in hoofdwerken
als L'évolution créatrice (1907) en Le rire
(1899) bestaan opvallende overeenkomsten.
De vooronderstelling van Bergson is, dat er
één wereld is die in principe toegankelijk is voor
onze zintuigen. Maar er zijn twee problemen
die de deuren van de perceptie gesloten houden.
Door de dominantie van de functionele blik zien
we de dingen steeds vanuit hun praktische betekenis.
We zien de dingen dus vanuit het oogpunt
van hun nut en niet vanuit zichzelf. De
tweede moeilijkheid noemt Bergson de ‘cinematografische
illusie’: terwijl de wereld voortdurend
beweegt en verandert, proberen filosofie
en wetenschap de wereld te denken vanuit
het stilstaande, het vaste, het zijn. De beweging
wordt daar vervolgens aan toegevoegd als een
eigenschap. Daarmee ontstaat per definitie een
gemankeerd beeld van de eeuwig bewegende
werkelijkheid en het leven.
Bergson zoekt in zijn filosofie naar een
denkwijze die ontkomt aan deze problemen.
Deze nieuwe denkwijze zoekt hij zowel in de
metafysica als in de kunst. Beide zijn bedoeld
om te komen tot zuivere kennis. De methode
van zijn nieuwe metafysica noemde hij ‘intuïtie’,
waarmee hij doelde op het zuivere zien, het
zien zonder denken. Ten aanzien van de kunst
en de kunstenaar schreef Bergson: ‘Tussen de
natuur en ons, wat zeg ik, tussen onszelf en ons
eigen bewustzijn hangt een sluier, één die ondoordringbaar
is voor de gewone mens en één
die dun, bijna doorzichtig is voor de kunstenaar
en de dichter.’ Die sluier ontstaat doordat we in
het dagelijks leven de dingen vanuit hun functionaliteit
beschouwen. ‘De dingen zijn geordend
met het oog op het voordeel dat ik ervan
zal kunnen hebben. En ik zie juist deze ordening.
Eerder dan de vorm en de kleur van de
dingen. (...) De individualiteit van de dingen en
de levende wezens ontgaat ons telkens als het
voor ons geen materieel nut heeft om die waar
te nemen. (...) Zo heeft de kunst (...) geen ander
doel dan om symbolen met praktisch nut, maatschappelijke
en bij afspraak aanvaarde algemeenheden,
alles wat de werkelijkheid verhult
aan de kant te schuiven om ons oog in oog te
stellen met de werkelijkheid zelf.’8
De parallellen zijn duidelijk. Het blijft gissen
of Bergson Charms inspireerde tot deze programmatische
aanpak van de ontregeling van het logisch denken, of dat Charms in Bergsons
beschrijving de kunstenaar herkende die hij zelf
al was. Bergson stelt dat de kunstenaar een natuurlijke
onthechting heeft. ‘Als deze onthechting
totaal zou zijn, en de ziel in geen van haar
percepties meer solidair was met het handelen,
zouden we te maken hebben met de ziel van een
kunstenaar zoals de wereld er nog nooit een gekend
heeft.’ Hoe het ook zij, deze verbinding
met Bergson plaatst die unieke en verwarrende
Charms in een belangrijke stroming in de westerse
filosofie.
Daniil Charms was een entertainer, een grappenmaker,
een kinderlijke carnavalist. Maar tussen al die grappen en onzin gaapt de leegte,
het niets, dat bij nader inzien de wereld blijkt te
tonen in zijn slakke-naaktheid. En hoe meer
Charms we lezen, hoe meer we zien. Waarom
zouden we dit willen zien? Omdat in die werkelijkheid
de schoonheid van de zuivere orde
zomaar voor het oprapen ligt.
Meer over André Schreuders is te zien op zijn site