Ik ben alleen geïnteresseerd in ‘onzin’, alleen in dat wat geen enkele praktische
betekenis heeft. Ik ben alleen geïnteresseerd in het leven in zijn absurde
verschijningsvorm. Heldendom, pathos, vermetelheid, moraal, hygiëne, normen,
vertedering en hartstocht zijn woorden die ik verafschuw.
Daniil Charms
No 1
Dostojevski ging bij Gogol op bezoek. Hij belde aan. Er werd open gedaan. ‘Maar
Fjodor Michajlovitsj toch, zeiden ze, Nikolaj Vasiljevitsj is al vijftien jaar dood.’
‘Vooruit dan maar, dacht Dostojevski, God hebbe zijn ziel, ik ga toch ook ooit eens
dood.’
No. 2
Lermontov was verliefd op Natalja Nikolajevna Poesjkin, maar had nog nooit met
haar gesproken. Op een keer ging hij met zijn honden wandelen over de Tverskoj
boulevard. Maar zij jankten natuurlijk en beten hem. Ze maakten alles smerig. En
toen kwam zij hem tegemoet met haar zuster Aleksandra. ‘Kijk’, zei ze, ‘ma chère,
niemand heeft zin om zijn leven ingewikkelder te maken. Je kunt kinderen beter
wat langer vasthouden.’ Lermontov spuwde bij zichzelf. ‘Wat een dom mens’, dacht
hij, ‘zo eentje wil ik nog niet gratis.’ Vanaf dat moment droomde hij er niet langer
van dat hij haar meevoerde naar de Kaukasus.
No. 3
Op een keer verkleedde Gogol zich als Poesjkin, hij gooide er een leeuwenhuid
overheen en ging naar een gemaskerd bal. F.M. Dostojevski, God hebbe zijn ziel,
zag hem en riep: ‘Wedden dat dat Lev Tolstoj is! Wedden dat dat Lev Tolstoj is!’
No. 4
Poesjkin kwam vaak bij Vjazemski op bezoek, bleef dan lang bij het raam zitten,
hij zag alles en wist alles. Hij wist dat Lermontov van zijn vrouw hield. Daarom
achtte hij het niet helemaal passend om hem zijn lier te geven. Hij bedacht de vrouw
van Tjoettsjev naar het buitenland te sturen, maar ze lieten haar niet door, zeiden
dat daar geen sprake van was: ze heeft artistieke waarde. En Nekrasov stond hem
tegen als mens. Hij zuchtte en hield zijn lier bij zich.
No. 5
Lev Tolstoj was dol op kinderen, maar volwassenen kon hij niet uitstaan, vooral
Herzen niet. Zodra hij hem ziet, gooit hij een stok en richt op de ogen. Maar die doet
net of hij niets merkt. Hij zegt: ‘O, Tolstoj, o!’
No. 6
Op een keer vroeg Lev Tolstoj aan Dostojevski, God hebbe zijn ziel: ‘Is het waar
dat Poesjkin een slecht dichter is?’ ‘Dat is niet waar’ wilde Fjodor Michajlovitsj
antwoorden, maar hij herinnerde zich dat hij zijn mond niet meer kon openen sinds
hij zijn gebarsten schedel vastgebonden had en zweeg. ‘Wie zwijgt stemt toe,’ zei
Lev Tolstoj en liep weg. Toen herinnerde Fjodor Michajlovitsj, God hebbe zijn ziel,
zich dat hij dit alles droomde in de sneeuw. Maar het was al te laat.
No. 7
Lev Tolstoj was dol op kinderen. Soms haalde hij er een stuk of vijf op in zijn cabriolet
en tracteerde hij alle gasten. Maar altijd was het Herzen weer die niet werd
opgehaald: dan weer zat hij onder de luizen dan weer was hij te bijterig. En als je
probeert de wenkbrauwen te fronsen, grijpt hij je en geeft hij je een dreun op je harses.
No. 8
Op een keer verkleedde Gogol zich als Poesjkin, hij ging naar Poesjkin en belde
aan. Poesjkin deed open en riep uit: ‘Kijk eens, Arina Rodionovna, daar heb je mij!’
Omslag van Uit het leven van beroemde schrijvers, uitgegeven in 1991.
No. 9
Op een keer verkleedde Gogol zich als Poesjkin en ging op bezoek bij Derzjavin.
Bij Gavril Romanytsj. De oude man, die ervan overtuigd was dat Poesjkin voor hem
stond, gaf hem de zegen terwijl hij ten grave daalde.
No. 10
Poesjkin vond het leuk om met stenen te gooien. Zodra hij een steen zag, begon hij
ermee te gooien. Soms was hij zo goed op dreef dat hij helemaal rood werd, met zijn
armen zwaaide en met stenen gooide, vreselijk gewoon!
No. 11
Lev Tolstoj was dol op kinderen, maar hij had er nooit genoeg. In een volle kamer
waarin je geen stap meer kon verzetten, bleef hij maar roepen: ‘Nog meer, nog meer!’
No. 12
Op een keer kwam Poesjkin Gogol tegen. Poesjkin zegt:
‘Jij schiet als eerste.’
‘Hoezo ik? Nee, jij!’
‘Waarom, ik? Nee, jij!’
En zo begonnen ze niet te schieten.
No. 13
Op een keer verkleedde Gogol zich als Poesjkin... Potverdriedubbeltjes nog aan toe!
No. 14
Op een keer greep Dostojevski, God hebbe zijn ziel, op straat een kat. Hij had een
levende kat nodig voor zijn roman. Het arme dier piepte, krijste, reutelde en rolde
met zijn ogen, daarna deed het of het dood was. Toen liet hij hem vrij. De bedrieger
beet de arme, op zijn beurt, schrijver in zijn been en sloop weg. Zo bleef de beste
roman van F.M. Dostojevski, God hebbe zijn ziel, ‘Arme dieren’, zonder personificatie.
Over katten.
No. 15
Op een keer kreeg Gogol een kandelaber. Hij hing er meteen bakkenbaarden in en
begon te pesten: ‘Hé jij daar, zei hij, jij onafgemaakte lier.’
No. 16
Lermontov wilde de vrouw van Poesjkin ontvoeren. Naar de Kaukasus. Hij keek
de hele tijd naar haar. Hij keek vanachter een pilaar...
Plotseling schaamde hij zich voor zijn verlangen: ‘Poesjkin,’ dacht hij, ‘is de spiegel
van de Russische revolutie, maar ik ben een zwijn.’ Hij ging naar hem toe, viel
voor hem op de knieën en zei: ‘Poesjkin,’zei hij, ‘waar is je dolk? Hier is mijn borst!’
Poesjkin was ten einde raad.
No. 17
Op een keer schreef Gogol een roman. Een satirische roman. Het ging over een goed
mens die in Kolyma in een kamp was beland. De kampdirecteur heette Nikolaj Pavlovitsj
(een verwijzing naar de tsaar). Deze wist met behulp van misdadigers die
goede mens te verdelgen en hem de dood in te drijven. Gogol noemde de roman
‘Een held van onze tijd’. Poesjkin schreef erop in. Toergenjev werd overgehaald de
roman in een tijdschrift te laten verschijnen. Toergenjev was een schuchter mens.
Hij las de roman en raakte helemaal bedekt door koud zweet. Hij besloot de roman
te redigeren. En hij redigeerde de roman.
De plaats van handeling werd overgebracht naar de Kaukasus. De gevangene werd
een officier. In plaats van misdadigers kwamen er mooie meisjes en zij beledigden
hem en hij hen. Nikolaj Pavlovitsj hernoemde hij Maksim Maksimovitsj. Hij streepte
‘Poesjkin’ door en zette daar ‘Lermontov’. Hij stuurde het manuscript zo snel
mogelijk naar de redactie, veegde het koude zweet af en ging slapen...
Plotseling rukte een nachtmerrieachtige gedachte hem uit zijn zoete slaap: ‘De titel!
De titel!’ Hij had de titel niet veranderd. Toen reisde hij nauwelijks gekleed af
naar Baden Baden.
No. 18
Lev Tolstoj woonde aan het Poesjkinplein, en Herzen bij de Nikitskipoort. Allebei
moesten ze vanwege hun literaire activiteiten vaak op de Tverskoj boulevard zijn.
En als ze elkaar tegenkwamen was het een ramp: ze joegen elkaar achterna en gaven
een dreun met een kruk op elkaars harses. Het kwam voor dat ze hem met zijn
vijven wegsleepten en Herzen weer met het water uit een fontein bij bewustzijn
brachten. Daarom ging Poesjkin bij Vjazemski op bezoek en ging aan het raam zitten.
Dat is de reden dat dat huis later het huis van Herzen werd genoemd.
No. 19
Lev Tolstoj was dol op kinderen. Tijdens de lunch vertelde hij ze sprookjes, verhalen
met een moraal ter lering. Soms aten ze paté, cakejes, oesters, blanc-manger,
plombière en hij houdt steeds maar de eerste lepel soep voor zijn baard en vertelt.
En de moraal werd pats boem met de lepel van tafel geveegd.
No. 20
Op een keer waren de neusgaten van Dostojevski verstopt. Toen ze doorgeblazen
werden, sprongen zijn trommelvliezen. Hij stopte ze dicht met een kurk, die bleek
te groot en zijn schedel barstte. Hij bond er een touwtje omheen en zie, zijn mond
kon niet meer open. En toen werd hij verbijsterd wakker, God hebbe zijn ziel.
No. 21
Lev Tolstoj was dol op kinderen. Soms werd hij ’s ochtends wakker, greep er eentje
en aaide het over zijn bolletje, totdat ze geroepen werden om te komen ontbijten.
No. 22
Op een keer werd F.M. Dostojevski, God hebbe zijn ziel, honderdvijftig jaar. Daar
was hij blij om en hij gaf een verjaarsfeestje. Alle schrijvers kwamen langs, op een
of andere manier allemaal kaal geschoren alsof ze het afgesproken hadden. Ene
Gogol had een snor getekend. Maar goed, ze dronken veel, aten een hapje, feliciteerde
de pasgeborene, God hebbe zijn ziel, en gingen whist spelen. Lev Tolstoj gaf
iedereen vijf azen. Bliksems nog aan toe. Dat kan echt niet. ‘Geef jij, broeder Poesjkin,
maar iets beters!’ ‘Ik,’ zei deze, ‘geef, alsjeblieft!’ En hij gaf iedereen zes azen
en twee schoppenvrouwen. Dat is een mooie boel! ‘Geef jij dan, broeder Gogol!’En
Gogol gaf... Maar weet je... Het liep zelfs niet goed af. Nee echt, beter is niet nodig.
No. 23
Op een keer verkleedde Gogol zich als Poesjkin, hij maakte er nog meer van door een
masker op te zetten en reed naar een gemaskerd bal. Daar fladderde een bekoorlijke
dame op hem af, gekleed als buikdanseres, en zij stopte hem een briefje toe: ‘....’
Gogol las het en dacht: ‘Als het voor mij als Gogol bestemd is, dan vraag ik af wat
ik moet doen? Is het voor mij als Poesjkin bestemd, dan mag ik er als fatsoenlijk mens
geen misbruik van maken. En wat als het alleen maar een grap van een jeugdige kunstenaar
is, verwend door algehele aanbidding? Weg ermee!’ En hij gooide het briefje
in de vuilnisbak.
No. 24
Op een keer verkleedde Gogol zich als Poesjkin en dacht na over de ziel. Wat hij
toen uitdacht, zal niemand ooit weten. De volgende dag kwam F.M. Dostojevski,
God hebbe zijn ziel, Gogol tegen op straat en deinsde terug. ‘Wat is er met u aan de
hand, Nikolaj Vasiljevitsj!’ riep hij uit. ‘U bent helemaal grijs!’
No. 25
Lermontov was dol op honden. Nog doller was hij op Natalja Nikolajevna Poesjkin.
Maar nog doller was hij op Poesjkin zelf. Hij las zijn gedichten en moest altijd
huilen. Hij huilde een poosje, pakte daarna zijn sabel en begon op een kussen in te
hakken. Zijn lievelingshond moest hem niet voor de voeten lopen, hij stak er een
stuk of veertig dood! Maar Poesjkin huilde nooit om gedichten. Voor geen goud.
No. 26
De ramen van het huis van Vjazemski keken uit op de Tverskoj boulevard. Poesjkin
ging heel graag bij hem op bezoek. Dan kwam hij binnen, sprong meteen op de
vensterbank, hing naar buiten en keek. Zijn thee werd hem daar bij het raam gebracht.
Soms overnachtte hij er ook. Ze hadden zelfs speciaal een matras voor hem
gekocht, maar daar was hij niet van gediend. ‘Waarom,’ zei hij, ‘dat soort luxe!’ Hij
wierp het matras van de vensterbank naar beneden. Maar daarna draaide hij de hele
nacht van zijn ene zij op de ander en kon hij de slaap niet vatten.
No. 27
Lermontov had veel honden, maar een was de beste. Hij wilde haar allerlei kunstjes
leren en aan Poesjkin cadeau doen. De hele dag klonk geschreeuw in huis: ‘Koest!
Pak ze! Apport!’ De hond blaft, vreselijk is het! Hij keek uit het raam en daar ziet
hij een heel gezelschap: Gogol en Tolstoj, en Dostojevski, en Toergenjev. Ze staan
te kijken. Er komt een diender aan. ‘Wat,’ vraagt deze, ‘komt daar voor lawaai uit
dat huis?’ ‘Dat,’ antwoorden ze hem, ‘dat is, zoals u ziet, Lermontov die zijn hond
kunstjes leert, die wil hij aan Poesjkin cadeau doen.’
Lermontov was ontstemd en liet de honden op ze los.
No. 28
Op een keer zag Tsjernysjevski uit zijn zolderraam hoe Lermontov op een paard
sprong en gilde: ‘Naar de Passage!’ ‘Wel ja,’ dacht Tsjernysjevski, ‘als God het wil,
komt er een revolutie en dan gil ik ook zo!’ En hij begon voor een spiegel te oefenen
en herhaalde op verschillende manieren: ‘Naar de Passage! Naar de Passage!
Naar de Passage! Naar de Passage!’
Vertaling Gertruud Alleman