Aleksander Poesjkin, Jevgeni Onegin. Vertaling Michel Lambrecht. Benerus, Antwerpen 2004. 271 blz.
[Volledig herziene editie]
In 1995 verscheen de eerste druk van Jevgeni Onegin
in de vertaling van Michel Lambrecht bij Benerus.
Hij was daarmee na Elsa Catz (Kroonder, Bussum
1949), Jonker (Van Oorschot, Amsterdam 1989) en
Van Stekelenburg/Van Agt (Atlas, Amsterdam-Antwerpen 1994) de vierde die een complete Nederlandse vertaling van Poesjkins onovertroffen ‘roman in
verzen’ het licht deed zien (zie ook mijn essay ‘Jevgeni Onegin. Het beroemdste gedicht uit de Russische literatuur’ in Willem G. Weststeijn, Russische
literatuur. Meulenhoff, Amsterdam 2004, 47-54).
De tweede druk als ‘volledig herziene editie’
betekent een duidelijke verbetering ten opzichte van
de eerste. Die bevatte uitsluitend de tekst van de acht
door Poesjkin voltooide hoofdstukken van zijn belangrijkste werk en hier en daar een noot in de kantlijn. De nieuwe druk is aanzienlijk uitgebreid. In de
eerste plaats zijn alle door Poesjkin zelf aangebrachte noten, waaronder een aantal gedichtfragmenten,
vertaald, zoals die zijn opgenomen in de uitgave van
Poesjkins volledige verzamelde werken van de Russische Akademie van Wetenschappen (Moskou
1964). Vervolgens zijn ook de fragmenten uit het
negende boek, over Onegins reis door Rusland, opgenomen. Ze bevatten onder meer enkele fraaie strofen over Odessa, een stad die pas in 1794 is gesticht,
nadat een vesting op die plek op de Turken was veroverd. Het plan van de stad, ontworpen door de Brabander Frans de Wollant, is heel ‘modern’: kaarsrechte straten die elkaar onder een hoek van negentig
graden kruisen. In Poesjkins tijd was de stad al enorm
gegroeid en een centrum van handel geworden. De
‘jonge boompjes’ in de hier geciteerde strofe zijn
inmiddels uitgegroeid tot grote bomen die (nog) niet
aan het verkeer ten offer zijn gevallen en ’s zomers
volop schaduw geven.
Odessa werd sonoor beschreven
door vriend Toemanski, hoewel wat
vooringenomen, overdreven:
zijn hart sloeg sneller voor die stad.
Hij kwam daar aan en zonder dralen
– de ware dichter! – ging hij dwalen
de zee langs, met zijn knijpbril op,
droeg zijn verrukte pen dan op
Odessa’s tuinen te bezingen.
Zeer goed, lag daar dan niet in ’t rond
alleen maar naakte steppegrond.
Nu hoopt men schaduw af te dwingen,
wanneer de zomerzon weer brandt,
van jonge boompjes, pas geplant.
Een derde, zeer waardevolle, aanvulling wordt gevormd door de toelichtingen op Jevgeni Onegin van
de uitgever van het boek, Emmanuel Waegemans. In
zijn versroman refereert Poesjkin aan talloze gebeurtenissen en personen uit zijn tijd. Zijn werk is natuurlijk goed te lezen en te waarderen zonder die toelichtingen, maar het is heel bevredigend dat er bij alle
namen, bekende zowel als onbekende, titels van
boeken, vreemde woorden en uitdrukkingen et cetera enig verhelderend commentaar wordt gegeven.
Het biedt de lezer de mogelijkheid alles beter te begrijpen en laat tevens zien hoe geraffineerd Poesjkin
zijn tijd heeft opgenomen in een kunstwerk dat die
eigen tijd verre ontstijgt. Een laatste aanvulling ten
slotte zijn de illustraties van Nikolaj Koezmin. Ze
horen zo bij de tekst dat ze daarmee een bijna onafscheidelijke eenheid vormen.
In de nieuwe druk heeft de vertaler zijn tekst ook
enigszins aangepast. Door recensenten is hem gewezen op het archaïsche en Zuid-Nederlandse karakter
van zijn vertaling. Omdat hij daar volledig achter
staat heeft hij wat dat betreft weinig veranderingen
ingevoerd, afgezien van een enkel vlamisme dat in
een meer gebruikelijk Nederlands woord is gewijzigd (bijvoorbeeld in 1-LIII is ‘koer’ ‘erf’ geworden). Wel zijn er enkele stilistische onvolkomenheden verwijderd. In 2-IV luidt de slotregel in de eerste druk ‘dat een gevaarlijk dwaas hij is’. Dit is terecht veranderd in ‘dat hij een dwaas, gevaarlijk is’. In 2-XII is een door een samentrekking en bezittelijke genitivus nogal lelijk uitgevallen constructie aanzienlijk versoepeld: ‘en allen zien z’al dochters hand / naar deze halve Rus zich strekken’ is geworden: ‘ze zien hun dochter al de hand / naar deze halve Rus uitstrekken. Een echt verbeterde uitgave dus, deze volledig herziene editie van Jevgeni Onegin. Op één punt is er echter sprake van achteruitgang. In de Russische en oorspronkelijke editie van Jevgeni Onegin heeft Poesjkin sommige strofen ‘leeg’ gelaten, dat wil zeggen alleen puntjes geplaatst en geen letters. In het eerste hoofdstuk betreft dat onder meer de negende strofe, de dertiende en de veertiende en de negenendertigste tot en met de eenenveertigste. In de eerste druk van Lambrechts vertaling wordt het origineel trouw gevolgd en worden bij een ‘lege’ strofe eveneens puntjes geplaatst. In de nieuwe druk worden strofe negen en tien als IX-X aan elkaar geplakt, strofe dertien, veertien en vijftien idem dito. Dat is een miskenning van Poesjkins bedoeling en van de uitgave-traditie van Jevgeni Onegin. Als dit in een volgende druk kan worden hersteld en daar eveneens de fragmenten van het tiende hoofdstuk in worden opgenomen hebben we een werkelijk helemaal complete, ‘volmaakte’ Nederlandse uitgave van dit, nogmaals, ‘beroemdste gedicht uit de Russische literatuur’.
Willem G. Weststeijn
Werner Scheltjens, Bibliografie van de Nederlandse literatuur in Russische vertaling (Bibliografija niderlandskoj literatury na russkom jazyke). Aleteja, Sankt-Peterburg 2003. 304 blz.
In 1991 verscheen bij de Universitaire Pers Leuven de Bibliografie van Russische literatuur in Nederlandse vertaling 1789-1985, samengesteld door Emmanuel Waegemans en Cees Willemsen. Deze zeer complete bibliografie (zie TSL 10) bevat de gegevens van alle Russische literatuur die tot aan 1985 in een Nederlandse vertaling is verschenen.
Een leerling van Waegemans, Werner Scheltjens, nam het op zich iets soortgelijks te doen voor de Nederlandstalige literatuur die in het Russisch is verschenen. Het kostte hem net zoveel zweetdruppels
als zijn voorgangers en vergde net zoveel inspanning
en doorzettingsvermogen, maar het resultaat is ook
net zo goed: een verrassend complete bibliografie,
waarin niet alleen de vertaalde romans, maar ook
ieder vertaald gedicht en verhaal is opgenomen en
heel gemakkelijk via het titelregister is terug te vinden.
Scheltjens heeft de structuur van de Waegemans/
Willemsen bibliografie als uitgangspunt genomen,
wat betekent dat de gegevens over elke vertaling zo
compleet mogelijk zijn: niet alleen de Russische titel
en plaats en jaar van uitgave, maar ook de oorspronkelijke Nederlandse titel en het jaar van de eerste
publicatie in het Nederlands, de samensteller (als het
gaat om een bundel), de vertaler, paginering et cetera. En net als zijn voorgangers maakt ook Scheltjens
een onderscheid tussen a) bundels met het werk van
verschillende auteurs; deze zijn terechtgekomen in
het eerste deel van zijn bibliografie en b) auteurs en
hun werken, het tweede deel. De auteurs zijn opgenomen in alfabetische volgorde volgens de Nederlandse spelling, maar ook is er een alfabetische lijst
van namen volgens de Russische spelling, een lijst
van vertalers, een lijst waarin per jaar wordt aangegeven welke vertalingen er verschenen zijn en, zoals
reeds gezegd, een lijst van alle originele titels. Kortom, behalve een bijzonder volledig ook een buitengewoon handzaam boek – een feest om erin te bladeren.
Juist voor wie naar volledigheid streeft is het
samenstellen van een bibliografie vaak frusterend. In
zijn inleiding licht Scheltjens een tipje van de sluier
op van de problemen waarvoor hij kwam te staan. Zo
was het een heidens werk de datum van de eerste
publicatie in het Nederlands vast te stellen en vaak
ook onmogelijk, zeker in het geval van de zeventiende-eeuwse poëzie. Hinderlijker nog was dat in een
flink aantal gevallen (Scheltjens meldt er 181, 6.66%
van het totaal) de oorspronkelijke Nederlandse titel
helemaal niet te vinden was. Verder speurwerk zal
misschien nog wel wat oplossingen opleveren, maar
niet alles zal worden achterhaald. Dat is de schuld
van de Russische vertalers die soms wel heel vrij met
de te vertalen tekst omspringen en niet schromen die
met hun eigen vondsten te verfraaien of geheel onherkenbaar te maken. Berucht zijn ook de Lucebert-vertalingen van Viktor Toporov. Wat Lucebert kan
kan ik ook, moet hij hebben gedacht. De ‘vertalingen’
zijn buitengewoon vrij en in een aantal gevallen, waar
Scheltjens zelfs niet een ook maar enigszins gelijkend Nederlands origineel heeft kunnen vinden,
zonder twijfel pennevruchten van de hand van de
vertaler zelf.
In Scheltjens bibliografie is ook een uitvoerig
essay opgenomen (in het Russisch) van de vertaalster
van moderne Nederlandse literatuur Irina Michajlova. In haar essay schetst ze de geschiedenis van de
in het Russisch vertaalde Nederlandse en Vlaamse
literatuur. Ze onderscheidt daarin vier ‘bloei’perioden: de eerste helft van de negentiende eeuw, de
eeuwwiseling van de negentiende naar de twintigste
eeuw, de jaren zestig tot het begin van de jaren negentig in de twintigste eeuw en de postsovjettijd aan
het einde van de twintigste eeuw.
De eerste periode staat in het teken van de pionier
van de Russische neerlandistiek, de tijdgenoot van
Poesjkin Pjotr Korsakov (1790-1844), die drie jaar
verbonden was aan de Russische ambassade te Den
Haag en met een Nederlandse vrouw trouwde (zie
ook TSL 17 en 22). Korsakov vertaalde een flink aantal werken uit de Nederlandse literatuur en schreef
daar ook drie studies over: een overzicht over de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde en monografieën over Vondel en Jacob Cats. Vooral van de
didactische en gemakkelijk te vertalen poëzie van de
laatste was hij erg gecharmeerd.
De tweede periode valt samen met de opkomst
en bloeitijd van het Russische symbolisme dat zeer
internationaal gericht was – vooral het Franse symbolisme was een inspirerende invloed – en openstond
voor de nieuwste ontwikkelingen in de West-Europese literaturen. Drie Nederlandse auteurs werden in
deze tijd uitvoerig vertaald: Multatuli, Herman Heijermans en Louis Couperus. Van Heijermans’ Op
hoop van zegen verschenen niet minder dan zeven
uitgaven in drie verschillende vertalingen. Toch
moesten al deze sterren van de Nederlandse literatuur
het afleggen tegen de nu geheel vergeten, maar toen
mateloos populaire schrijver van avonturenromans
Maarten Maartens (1858-1915), van wie rond de
vijfentwintig werken werden vertaald. Helaas
schreef Maartens in het Engels, hij is dus ook niet in
de bibliografie opgenomen. Datzelfde geldt voor
Charles de Coster, wiens eveneens in Rusland zeer
populaire Tijl Uilenspiegel oorspronkelijk immers in
het Frans is geschreven.
De derde en vierde periode sluiten op elkaar aan:
de derde periode bestrijkt de laatste decennia van de
sovjettijd, de vierde de periode na de val van de muur.
Net als de politieke situatie gedurende deze perioden
is ook de vertaalproductie geheel verschillend. In de
sovjettijd, met de staat als dikwijls ruimhartige sponsor van de cultuur – het sovjetsysteem had ook zijn
goede kanten – was het mogelijk dat er, in grote oplagen zelfs, een editie verscheen van vertaalde Nederlandse zeventiende-eeuwse poëzie en, in de prestigieuze reeks Literaire Gedenktekens, een fraaie
uitgave van Vondel in de uitstekende vertaling van
Jevgeni Vitkovski. Ook verscheen er veel vertaalde
poëzie van hedendaagse dichters. In de vierde periode ligt het accent sterk op het vertalen van moderne
romans. De oplagen zijn veel geringer dan in de sovjettijd – ook Rusland is een markteconomie geworden – en veel komt tot stand met behulp van het
Nederlandse Fonds voor de Letteren. Wat om ideologische of morele (Gerard Reve) redenen in de sovjettijd niet kon levert nu geen problemen meer op.
In haar essay gaat Michajlova ook in op de kwaliteit van de vertalingen. Ik heb hierboven al aangestipt dat de Russische vertalers het niet altijd even
nauw nemen met het origineel. Ook maken ze, vanwege onvoldoende kennis van het Nederlands, nog
al eens fouten. Michajlova bespreekt er een aantal.
Een hele mooie is de Russische vertaling van het gedicht van Gerrit Kouwenaar ‘Omdat de bomen
geen vlees eten’. De vertaler wist klaarblijkelijk niet
dat het enkelvoud van bomen ‘boom’ en niet ‘bom
‘is en vertaalde dus «Poskol;ku bomby ne edat masa»
(‘Waarom de bommen geen vlees eten), een alleszins
acceptabele versregel overigens.
Behalve vertaalfouten signaleert Michajlova nog
een ander interessant fenomeen: de populairste uit
het Nederlands in het Russisch vertaalde boeken zijn
boeken die op de grens van de literatuur liggen: het
dagboek van Anne Frank, de brieven van Vincent van
Gogh en het werk van Johan Huizinga. Dat is in andere landen waarschijnlijk niet anders. Wel signaleert
Michajlova dat Huizinga voor de Russen in de chaotische jaren negentig een bijzondere steun betekende.
Het is jammer dat Michajlova’s essay niet, zoals
dat wel met Scheltjens inleiding het geval is, ook in
het Nederlands is opgenomen, want juist voor neerlandici biedt dit veel interessant materiaal. En ik
noem één omissie: de door Zinaida Bal vertaalde
gedichten van Annie M.G. Schmidt in TSL 32. Dat
doet echter nauwelijks iets af aan dit unieke standaard- en naslagwerk.
Willem G. Weststeijn
Guido Snel (red), Alter Ego. Twenty confronting
views on the European experience, Salomé, Amsterdam University Press, Amsterdam 2004. 160 blz.
De grootmoeder van Damir Šodan woont in een huisje in Split aan de Adriatische Zee en is haar hele leven
lang nooit buiten vijftig vierkante kilometer rond
haar woonplaats geweest. Tijdens haar leven veranderde haar land officieel acht keer van naam en elke
keer betekende dat de vestiging van weer een ander
politiek systeem waarbij zij persoonlijk van alles
meemaakte: van concentratiekampen en genocide tot
de karavanen van broederschap en eenheid uit de tijd
van de spectaculaire verjaardagsfeesten van Tito.
Eén ding bleef al die tijd hetzelfde: haar strudel, naar
een recept van haar moeder en waaraan een heldhaftige oorsprong en een spectaculaire geschiedenis
wordt toegedicht, waar haar kleinzoon vervolgens
nog meer spectaculaire en fantastische anekdotes aan
toevoegt en vervolgens – genereus – het recept met
ons, de lezer, deelt.
Wat, waar en wie is Europa? Dat zijn vragen die op
verschillende manieren door de schrijvers van de twintig essays uit Alter Ego worden gesteld. De meesten van hen komen uit landen die dit jaar aansluiting vonden bij de Europese Unie. Bestaat er eigenlijk één Europa? Nee, er bestaan er honderden (en in dit boek dus twintig); de oude en nieuwe grenzen hebben een ontelbare hoeveelheid denkbeeldige nieuwe Europa’s opgeleverd. De opgeheven grenzen worden soms gemist, die gaven tenminste duidelijkheid, een identiteit en de illusie van het bestaan van een andere wereld, een plaats om van te dromen en bang voor te zijn. Europa heeft een traditie van het maken en breken van grenzen, van het ophangen van gordijnen van verschillende snit. Vroeger waren ze van ijzer, nu van fluweel. En net buiten het décor is een nieuw cordon sanitaire gevallen dat weer andere landen buitensluit. Zo voelt Joeri Androechovitsj uit Oekraïne zich opeens volkomen afgesneden van zichzelf, van zíjn Oost-Centraal Europa: van Praag, Boedapest, Krakau, en sinds mei 2004 ook nog eens van de Balkan, de Donau en Transsylvanië, alsof hij uit zijn eigen huis is geschopt. En niet alleen dat, er is er ook een andere politieke wind gaan waaien: ‘Ik heb begrepen dat we op een zeer serieuze manier zijn geïnfecteerd met een desastreus politiek en technologisch systeem, met armoede, domheid, passiviteit en desillusies en ik heb begrepen dat er maar twee benaderingen tot dit soort organismes bestaan: ze beter te maken (maar dat is duur en arbeidsintensief) of ze te isoleren van de gezonde organismen.’ Ook David Albahari uit Servië is cynisch over de nieuwe demarcatie: ‘Wie geeft jullie eigenlijk het recht om jezelf
Europeaan te noemen en te beslissen wie wel of niet
deel uitmaakt van Europa’, waarbij hij zich verder
afvraagt of hij, om de status van échte Europeaan te
krijgen, eerst getemd moet worden en in quarantaine
moeten worden gesteld.
Veel van de verhalen die in Alter ego voorkomen
gaan over de veranderde (nationale) identiteit, over
wat voor levens men leidde en hoe en of deze veranderden; over de houding ten opzichte van dat andere
Europa en over de vooroordelen die men heeft of
ondervindt. Wat betekende dat eens, dat andere Europa? Een flesje cola dat lepeltje voor lepeltje uitgedeeld werd op school zodat iedereen de smaak ervan
kon proeven? Of was het dat Europa waar je niet
voortdurend te maken had met kapotte machines,
waar de auto’s en de kerncentrales wel functioneerden? Of bestond Europa slechts tussen 1920 en 1930
en werd het ongevraagd tijdens en na de oorlog beëindigd en kan het dus nooit meer terugkomen? Of
levert Europa slechts spraakverwarring op? In het
Roemeens bijvoorbeeld betekent ‘Eu’ ‘ik’ en ‘Ro’ is
een afkorting voor Roemenië en dat levert het gedicht
‘Euro-tics’ op.
Identiteit is nauw verbonden met herinnering, memorie, zowel collectief als persoonlijk: ‘Er is een
geheime connectie tussen de prijs van vlees en het
nationale geheugen, becommentarieert de Hongaar
István Eörsi zijn landgenoten. De verhalen die vooral de persoonlijke herinnering als zijn samengebracht onder het hoofdstukje ‘Intimate
geographies.’ Zo vertelt Eva Hoffman hoe zij na de
oorlog als jonge Poolse naar Canada emigreerde en
aanvankelijk het gemis dat ze in haar nieuwe woonplaats voelde weet aan het ontbreken van een gemeenschappelijk gevoeld verdriet, een collectief
gevoeld verlies, veroorzaakt door dood en rouw. Ook
kon ze haar gevoel van volheid, die de herinneringen
uit haar jeugd haar gaven, niet uitleggen. Het werd
niet begrepen dat ze die bagage uit Polen kon meenemen. Nelly Bekus Goncharova uit Wit-Rusland
daarentegen beseft dat ze helemaal, maar dan ook
helemaal niets persoonlijks van zichzelf herkent bij
het lezen van haar eigen herinneringen opgeschreven
in een sovjetjeugdkamp. De les van Oost-Europa die
de Hongaarse Péter Zilahy zegt te hebben geleerd
over mensen, tijd en ruimte maakt hem sterker, niet
kwetsbaarder. ‘Repressie heeft mij eerder bevrijd dan
onderworpen en daarom voel ik mij vrijer dan mensen die het verschil niet kennen’. De herinneringen
van Adamir Arapović aan zijn geboorteplaats Serajevo zijn verdrongen door de vele beelden die hij
later zag op de televisie.
Goran Stefanovski uit Macedonië herinnert zich
hoe tijdens de burgeroorlog de CNN zijn volk als
volksstammen met gecompliceerde namen en
vreemde politieke gewoonten presenteerde. De reporters waren gekleed in nette shirts, spraken in nette Engelse zinnen en legden de chaos in enkele coherente zinnen uit. De boodschap die volgens hem
overkwam was: doe maar geen moeite dat onbegrijpelijke, irrationele volkje daar te begrijpen.
Stefanovski woont sinds 1991 in Engeland. Voor
zijn vertrek was hij een bekende toneelschrijver, een
van zijn vrienden een beroemd acteur, dé Hamlet. Nu
acteert de laatste in Hollywood films als een verdachte Oost-Europese maffioso, een onbetrouwbaar type,
een halve psychopaat. Stefanovski neemt hem een
keer mee om te kijken naar de levensgrote, staande
foto voor een plaatselijke bioscoop. Daarop poseert
een vriendin, eens in het voormalige Joegoslavië een
beroemd actrice, als buitenaards wezen voor de televisieserie Babylon-5. Gezamelijk drinken ze wijn en
bedenken ze dat ze hun verhaal zijn kwijt geraakt.
Hun verhalen worden in ieder geval niet meer
‘sexy’ gevonden. Stefanovski heeft vaak genoeg
meegemaakt dat er vanuit de postmoderne hoek werd
gegaapt: ‘Jullie Oost-Europeanen zijn altijd zo somber en pathetisch en paranoïde. Trek het je toch allemaal niet zo aan, wordt toch eens wakker, de wereld
is een postmodern spel.’ Ondertussen vullen kunstenaars in Amsterdam, waar Adamir Arapović zich
heeft gevestigd, formulieren in. ‘Niet dat het zoveel
werk is, maar het geeft de contractuele kwaliteit van
het kunstsysteem aan’. Hij vindt dat de kunstwereld
in Nederland zich teveel richt op het zakelijke in
plaats van op de inhoud en hij komt tot de conclusie
dat de kunstwereld hier nog kunstmatiger is dan de
echte wereld.
Het gevangen zitten tussen etnische cultuur, voormalige ideologieën en de mondiale markt en media
verhoogt de spanning bij met name individuen en
groepen die klem komen te zitten tussen verschillende werelden. Dit boek stelt een belangrijke vraag:
wat is je verhaal? En hoe kan dat verhaal worden
overgebracht in een Europa waarin het culturele landschap zo sterk is veranderd en tegelijkertijd de amnesie zo ondoorzichtig is toegenomen? Het lijkt me
dat het belang om persoonlijke herinnering uit te
drukken toeneemt, om vast te stellen wie we zijn en
hoe we anders zijn dan de ander en daarmee bijdragen
aan de culturele diversiteit van Europa. Alter ego,
een boek vol scherpe, persoonlijke en humoristische
analyses laat een deel van die bijdrage zien.
Eveline Citron-Schlatmann