Opvallend veel Russische websites zijn gewijd
aan de vraag wat de plaats van Rusland in de
wereld is na de val van het sovjetblok. Ze reflecteren de behoefte aan het verwerken van het
verlies van de status van grootmacht in de jaren
negentig. Op deze sites wordt regelmatig gerefereerd aan het begrip ‘eurazisme’ en valt vaak
de naam van Lev Goemiljov (1912-1992), een
historicus die een model heeft gepresenteerd
voor de opkomst en het verval van culturen. Wie
waren de eurazisten, wie was Goemiljov, wat
hebben ze met elkaar te maken, in hoeverre
speelt hun gedachtegoed een rol in het huidige
Russische politieke denken?
In de jaren na de burgeroorlog van 1918-1920
bevonden zich meer dan twee miljoen gevluchte
of verdreven Russen in Europese steden als Berlijn, Praag, Sofia en Parijs. De vlucht voor de
nieuwe sovjetrealiteit vond echter niet alleen
plaats in geografische zin, maar ook in psychologische. De ontwikkelingen in het moederland
noopten velen om voor zichzelf te verklaren hoe
dit mogelijk was geweest in een land waarvan
zij altijd gemeend hadden dat het een bijzondere
morele en religieuze zuiverheid had bewaard. Zo
kon het gebeuren dat een aantal leidende intellectuelen het zegevierende bolsjevisme ging
beschouwen als de zoveelste incarnatie – sinds
Peter de Grote het raam naar het Westen had
opengezet – van de verderfelijke westerse invloed. Tegelijk moest worden geprobeerd te bewijzen dat Rusland deze ramp kon overleven,
dat het groter was dan de westerse invloed waaraan het tijdelijk was bezweken. Zo ging men de
gebeurtenissen in Rusland in een perspectief
plaatsen van een verleden dan wel van een toekomst, geconstrueerd om het heden een andere
zin te geven dan de nieuwe machthebbers zelf
deden. In dit soort vluchten ontstaan historische
utopieën en speculatieve geschiedfilosofische
systemen.
Een groepje ontheemde Russische intellectuelen ging in de emigratie deze identiteitscrisis
te lijf en formuleerde een nieuwe cultuurfilosofie, waarin het oude, oorspronkelijke van de
Russische cultuur in ere werd hersteld en waarin Rusland op het punt stond een bloeiende toekomst te betreden. Tot de groep behoorden
onder anderen Nikita Sergejevitsj Troebetskoj,
Pjotr Nikolajevitsj Savitski, Lev Platonovitsj
Karsavin en Georgi Vladimirovitsj Vernadski.
Zij noemden zich ‘eurazisten’. Een halve eeuw
later zou Lev Nikolajevitsj Goemiljov, zoon van
de beroemde dichters Nikolaj Goemiljov en
Anna Achmatova, na jaren lang in kampen te
hebben gezeten voor vermeende anti-sovjetactiviteiten, het eurazistische roer gaan overnemen en op zijn eigen manier de cultuurfilosofische ideeën van de eurazisten onderbouwen. In
1921, toen de eurazisten in Sofia hun ideeën
uiteenzetten in hun eerste werk, Exodus naar
het Oosten, was Lev nog maar negen jaar en kon
hij nog niet vermoeden dat hij als een autoriteit
zou gelden toen zeventig jaar later om heel andere redenen het identiteitsvraagstuk opnieuw
prominent zou worden.
De eerste oplossing voor het identiteitsprobleem die de eurazisten aandragen, borduurt
voort op een vondst van diegenen die al in de
negentiende eeuw ontevreden waren over de
Russische eerbied voor ‘het Westen’. De eurazisten menen, net als eerder de slavofielen, dat
Rusland niet bij het Westen hoort, maar zijn
eigen oorspronkelijke cultuur heeft. In hun
geëmotioneerdheid en hun haatdragendheid
tegenover het Westen, die misschien nog wel
extra werd aangewakkerd door het optimisme
in West-Europa, dat in de jaren twintig een
nieuwe bloei meemaakte, werd aanvankelijk
alles uit de kast gehaald. In de eerste plaats is
er de revival van het panslavische ideaal, waarin de Slavische volkeren worden samengevoegd tot één grootmacht om tegenwicht te
bieden tegen de ‘koloniserende’, ‘expanderende’, ‘imperialistische’ en ‘gewelddadige’ Europese cultuur. Ook wordt het oude idee van
potsjvennost (verknochtheid aan de ‘bodem’)
weer aangedragen, waarbij alleen die culturele en technische verworvenheden worden geaccepteerd die op eigen bodem zijn ontwikkeld. West-Europese technische producten
zijn in dit denken ongewenst. Duidelijk is ook
dat de eurazisten de slavofielen volgen in hun
overtuiging dat de orthodoxie het ware christelijke geloof is. Ook de eurazisten onderschrijven de waarde van de orthodoxie, de
sobornost, als levende, ondeelbare geloofsgemeenschap (tegenover het ‘atomistische individualistische’ protestantisme) waarvan de
leden samenleven in soglasie, overeenstemming, die tegenover het ‘onevenwichtige, op
macht gebaseerde’ katholicisme wordt gesteld.
Het eurazistische cultuurideaal zet zich af
tegen het europacentrisme – het negentiende-eeuwse Europese idee dat de vaart der volkeren verloopt volgens een vast patroon, waarin de West-Europese culturen de meest ontwikkelde zijn, en waarin een grote waardering is
voor het toekomstgerichte individu, dat zich
met zijn ratio probeert te ontworstelen aan de
beklemming van de irrationele natuur. Gedeeltelijk in reactie op het europacentrisme komt
tegelijk met het eurazisme in West-Europa de
cultuurfilosofische stroming van het cultuurrelativisme op, die het eurazisme tegemoetkomt op een drietal punten. In de eerste plaats is dit
het idee van de ‘gelijkwaardigheid van alle
culturen’: de Europese cultuur is niet wezenlijk
beter dan een andere, bijvoorbeeld de Russische. Het ‘geografisch determinisme’, vervolgens, verkondigt dat cultuur in wisselwerking
staat met geografische en biologische omstandigheden. Ten slotte geeft het ‘historisch particularisme’ elke cultuur recht op haar eigen
historische lot.
Al met al moet worden gezegd, dat de eurazisten een anti-europacentrisch en zelfs anti-Europees gedachtegoed uitdragen, waarbij ze
niet schromen de Europese cultuur met harde
bewoordingen te veroordelen. Zo schrijft Troebetskoj:
Toch verschilt het eurazisme van de eerdere
Russische anti-westerse stromingen. Het verschil is de verheerlijking van de nomadenculturen die volgens de eurazisten de Russische
cultuur fundamenteel en positief hebben beïnvloed. De waardering voor deze oostelijke culturen was al aanwezig aan het einde van de
negentiende eeuw. De fascinatie voor thema’s
als panmongolisme en Scythendom kwam toen
al veelvuldig tot uitdrukking in de poëzie van
de Russische symbolisten:
Met de stelling dat de Tataarse overheersing
tussen de dertiende en vijftiende eeuw niet
moest worden gezien als ‘juk’, maar een constructief cultureel contact heeft opgeleverd, dat
Rusland juist heeft geholpen op haar historische
pad, onderscheiden de eurazisten zich definitief
van andere anti-Europese stromingen, zoals het
eerdere slavofilisme en panslavisme.
Rusland, dat volgens de eurazisten juist
vóór de Tataarse overheersing een achtergesteld
land was geweest, werd dóór het Russisch-Tataarse culturele contact een bloeiende
cultuur. Troebetskoj legt uit dat de Tataren een
etnopsychologische invloed hebben gehad op
de Russische cultuur, daarbij gebruikmakend
van het geografisch deterministisch argument
dat steppeculturen (waartoe hij ook de Russische cultuur rekent) elkaar makkelijk beïnvloeden. Bij de Russische cultuur en de Europese
culturen was er geen sprake van wederzijdse
beïnvloeding.
Tijdens het ‘Europese juk’, zoals Troebetskoj de op Europa gerichte periode van de achttiende en negentiende eeuw bestempelt, is de
culturele beïnvloeding van West naar Oost een
ongewenst proces geweest. Die westerse culturele invloed moet ongedaan worden gemaakt.
Dit in tegenstelling tot de Tataarse invloed, die
de Russische cultuur zijn eigenheid heeft gegeven. Troebetskoj verklaart deze etnopsychologische verwantschap tussen de Tataarse en de
Russische cultuur door een overkoepelende
euraziatische ‘Turaanse’ cultuur aan te nemen.
Het Turaanse element is volgens Troebetskoj in
alle steppevolkeren te vinden. Vandaar dat de
eurazisten pleiten voor een vereniging van Turaanse steppevolkeren in één unie: Eurazië,
waarin alle volkeren, geheel volgens de principes van het cultuurrelativisme, recht hebben op hun eigen cultuur en hun eigen historische weg.
Het moet een grootmacht worden om tegenwicht te kunnen bieden aan Europa. Het verschil
met het eerdere panslavische rijk is echter, dat
de West-Slavische volkeren bij het Westen worden gerekend en daarom niet welkom zijn in de
Eurazische volkerenbond. Dit alles betekent,
dat de oost-west grens naar het Oosten verschuift. Het verschil is nu niet meer Slavisch
versus niet-Slavisch, maar Turaans versus
‘Arisch’.
De positieve waarde die Troebetskoj aan het
Turanisme toekent is opmerkelijk, want ‘Turan’
heeft in cultuurtypologieën altijd als de ‘slechte’ pool gediend. Nomadendom, Tatarendom en
Turanisme hebben altijd een nogal negatieve
klank gehad, niet alleen in de Russische, maar
ook in andere geschiedfilosofieën. De Tataren
zijn rovende nomaden, ze zijn gevaarlijk en
niet-christelijk en worden daarom ook wel eens
Tartaren genoemd (wat associaties oproept met
het Griekse ‘Tartaros’). De Russen, volgens de
door sommige slavofielen opgepoetste doctrine
van ‘Moskou als Derde Rome’ de behoeders
van het ware christendom, claimen dat ze Europa hebben bevrijd van de opmars van deze
nomaden.
‘Turan’ is een geschiedfilosofisch concept
dat teruggaat op de situatie in het Perzië van
3500 jaar geleden. Daar had je het zuidelijke
‘Irân’ met de ‘Aryacultuur’ en het noordelijke
‘Tûrân’, een gebied dat het huidige Kazachstan,
Oezbekistan, Kirgizië, Afghanistan, Tadzjikistan en Turkmenistan beslaat. Waar de Aryacultuur overwegend een akkerbouwcultuur
was, leefden in Tûrân voornamelijk nomaden.
De Aryacultuur heeft in de geschiedenis een
positief stempel gekregen en wordt gezien als
de voorloper van een samenleving met ethische
(christelijke) normen en waarden. De Turaanse
cultuur is door de geschiedenis gestigmatiseerd
als losbandig, vijandig, gewelddadig, polytheïstisch, et cetera.
Over het algemeen wordt in de negentiende
eeuw de eigen cultuur tot de Aryaculturen gerekend en de ‘ander’ gebrandmerkt als Turaans.
Zo beweert de Pool Franciszek Duchiński
(1817-1880): ‘De Moskovieten zijn noch Slaven, noch christenen. Tot op vandaag zijn ze
nomaden, en ze zullen eeuwig nomaden blijven’. De eigen cultuur noemt hij Arisch. Rusland, als gewelddadige, Turaanse cultuur, vormt
in zijn ogen een groot gevaar voor heel Europa, en hij pleit daarom voor een grote alliantie tegen het nomadische Russische gevaar. Natuurlijk hebben dergelijke oordelen over andere culturen vaak emotionele gronden. Duchiński laat zich leiden door haat en angst voor de Russen, die gezien worden als de geografische en confessionele vijand van Polen.
De slavofiel Chomjakov (1804-1860) had iets vergelijkbaars als Duchiński gedaan, maar dan met iets andere slogans. Hij ziet juist de Russische cultuur, met haar historische opdracht het ware christelijke geloof te behoeden, als een erfgenaam van de Aryacultuur. De zeevarende westerse culturen, die als nomaden over de wereld zwerven om andere culturen te plunderen en te onderwerpen, ziet hij juist als opvolgers van het Turaanse cultuurtype. Het verschil tussen deze cultuurtypen verklaart hij niet alleen uit culturele overeenkomsten, maar zelfs uit genetische verwantschap.
Ook Troebetskoj probeert de Turaanse elementen in de Russische cultuur genetisch te onderbouwen, hoewel hij uiteindelijk moet toegeven, dat het bewijs daarvoor niet geleverd kan worden. Maar waarom sloeg de Turaanse beïnvloeding tijdens het ‘Tataarse juk’ dan eigenlijk wél aan en de Europese beïnvloeding tijdens het ‘Europese juk’ niet? Zonder genetische verwantschap is deze vraag moeilijk te beantwoorden. Goemiljov zou later een heel ander antwoord op deze vraag formuleren.
Het type geschiedfilosofie van de eurazisten is
duidelijk speculatief. Daarin heeft het veel gemeen met het model van Oswald Spengler, de
cultuurfilosoof die beroemd werd met zijn Der
Untergang des Abendlandes (1918-1923).
Spengler is een vertegenwoordiger van het cultuurpessimisme. De westerse civilisatie is volgens hem aan het eind gekomen. Alles wat er
van over is gebleven zijn ruïnes. Spenglers organische morfologie van civilisaties die in een
tijdsbestek van 1000 jaar ontkiemen, bloeien en
verdorren is ook een speculatief geschiedfilosofisch systeem. Zo’n systeem veronderstelt a)
een bepaald ritme of patroon in de geschiedenis;
b) een motor onder het historische proces; en c)
tekent een duidelijk toekomstbeeld. Een bepaald type historisch proces wordt daarbij geselecteerd als essentieel voor het verloop van
de geschiedenis. Voor minder pessimistisch
gestemden leent dit denken zich bijzonder goed
voor de fabricage van oplossingen voor identiteitscrises. Immers, systemen, die een enkel
criterium verheffen tot beslissend, scheppen
duidelijkheid en orde. En als je het een beetje
handig aanpakt, geven ze ook waarde aan wat
waardeloos lijkt te zijn geworden.
De eurazisten komen met verschillende systemen. Zo stelt Savitski dat machtige civilisaties zich in de geschiedenis verplaatsen naar
steeds koudere gronden. De snelheid van dit
proces is vijf graden Celsius per duizend jaar.
Hij wijst erop dat tijdens de bloei van de klassieke Griekse cultuur de gemiddelde temperatuur in Griekenland twintig graden Celsius was.
Hierna kwamen achtereenvolgens het West-Romeinse rijk (gemiddelde temperatuur vijftien
graden Celsius), de machtige Zuid-Europese
staten (tien graden Celsius) en ten slotte in het
afgelopen millennium de Noord-Europese staten met een gemiddelde temperatuur van vijf
graden Celsius. Savitski concludeert dat in het
aankomende millennium de meest invloedrijke
civilisatie zich zal bevinden in Eurazië, waar
een gemiddelde temperatuur heerst van nul graden Celsius. Dit systeem heeft een duizendjarig
ritme met als motor onder het proces de verplaatsing naar koudere gronden. Het toekomstbeeld is een machtig Eurazië de aankomende
duizend jaar.
Troebetskoj ziet in de Russische geschiedenis een terugkerend patroon van tweehonderd
jaar: het Tataarse juk, het Moskovische Rusland
en de op Europa gerichte tsarenperiode. Elke
periode wordt beëindigd met een revolutie. Zo
beschouwt Troebetskoj de Oktoberrevolutie als
een historisch onvermijdelijke gebeurtenis.
Hiermee keurt hij overigens niet de bolsjevistische beweging goed. De bolsjewieken vormen
een atheïstische beweging, die de eurazisten
even hard afkeuren als het europacentrisme. Het
europacentrisme zelf is trouwens ook een speculatief systeem. De motor onder dit systeem is
de onvermijdelijke evolutie van primitief naar
perfect. Onvermijdelijke historische gebeurtenissen op dit pad zijn de individualisering van
de mens, de rationalisering en de ontworteling
uit de beklemmende natuur met behulp van natuurwetenschappen en industrialisatie. Volgens
deze maatstaf is het makkelijk te zien in welke
historische fase andere culturen zich bevinden.
West-Europa is het meest vergevorderd in dit
perspectief. Dit is niet toevallig. Speculatieve
systemen worden over het algemeen niet ontwikkeld om iemand anders dan jezelf op de
eerste plaats te zetten.
Misschien was het wel historisch onvermijdelijk, dat de jaren dertig voor de eurazisten in het
buitenland even duister waren als voor de Russen in de Sovjetunie zelf. Nog voor de Tweede
Wereldoorlog was de eurazistische beweging
uitgedoofd. Althans, zo leek het. Eind jaren veertig vond een ontmoeting plaats tussen Vernadski, Savitski en Lev Goemiljov op een van
die plaatsen waar kritisch denkenden elkaar in
de geschiedenis van de Sovjetunie vaker zijn
tegengekomen: het kamp. Wellicht heeft dit
Goemiljovs interesse gewekt voor de band tussen de Russische cultuur en de steppeculturen,
hoewel het tot 1974 duurde voordat die ideeën
geformuleerd werden in zijn etnogenesetheorie.
Volgens de etnogenesetheorie ontstaan etnossen (volkeren, culturen) op bepaalde tijden
in de geschiedenis. Ze doorlopen een cyclus van
1200 tot 1500 jaar, waarna ze weer verdwijnen.
Net als Spenglers organische morfologie is de
etnogenese een speculatieve geschiedfilosofie.
Goemiljov formuleert zijn ideeën echter op een
veel drogere, pseudo-natuurwetenschappelijke
manier. Zo stelt hij de etnos voor als een bal die
een stoot krijgt en tijdens het rollen zijn energie
thermodynamisch verliest net zo lang tot hij niet
meer beweegt.
Goemiljov legt een verband tussen de geografische, biologische en energetische omstandigheden en het ontstaan en de ontwikkeling
van een etnos. Hij volgt hiermee het geografisch-deterministische idee van de ‘veeleenheid’ van Lev Karsavin. Deze stelde dat een
mens of volk in een organische wisselwerking
staat met zijn fysieke omgeving. Mens en omgeving vormen een transcendente eenheid.
Hiermee is Karsavin in de jaren twintig feitelijk
een voorloper van het holisme, dat in de jaren
vijftig en zestig zijn hoogtepunt heeft.
Goemiljov kunnen we ook een holist noemen. Het volk en zijn omgeving (biologisch,
geografisch, energetisch, klimatologisch) vormen in hun wederzijdse beïnvloeding een eenheid (de etnos) die meer is dan de som der delen.
Hierbij komt dat Goemiljov, net als de holisten,
de menselijke cultuur door een natuurwetenschappelijke bril tracht te bekijken. Interessant
is dat waar Spengler, die wijselijk zijn vingers
niet wilde branden, het begin van zijn cyclus
aanduidde als ‘kosmisch mysterie’, Goemiljov
de ‘stoot’, die zijn etnos aan het rollen brengt,
uit de kosmos laat komen.
Eens in de zoveel tijd komt als gevolg van
kosmisch geweld een stoot straling op aarde die
in sommige mensen een minuscule genetische
mutatie teweegbrengt. Het is deze genetische
micromutatie (Goemiljov praat bijna krampachtig over micromutatie om zijn theorie maar niet
te laten degenereren tot rassentheorie) die bepaalde individuen in staat stelt extra energie aan
hun omgeving te onttrekken; ze worden daarom
actiever en creatiever (Goemiljov noemt deze
mensen ‘gepassioneerden’). Deze vruchtbare
‘energierijke’ mutatie verspreidt zich via de
voortplanting, en na ongeveer 400 jaar zit de
etnos op zijn energetische top. Meer en meer
mensen zijn creatief en actief en vol van energie.
Dit uit zich in oorlogen, expansiedrift en ander
strijdgeweld. Maar na ongeveer acht eeuwen is
de energie van de etnos dusdanig afgenomen, dat
de bevolking elkaar onderling niet meer de hersens in slaat, maar zich gaat wijden aan kunst,
literatuur, architectuur en andere verheven zaken. Dit is de bloeiperiode van de cultuur, die
drie tot vijf eeuwen duurt, net zolang tot de etnos
tot stilstand is gekomen en er zelfs geen energie
meer is om de gecreëerde structuren te onderhouden. Alles wat er dan nog overblijft zijn ruïnes.
Wat erg bijzonder is in Goemiljovs theorie,
is dat de kosmische straling in rechte lijnen op
aarde een genetische (micro)mutatie veroorzaakt (zie illustratie). Dit betekent, dat alle etnossen op die lijnen gelijktijdig dezelfde energetische cyclus doormaken. Daarom komt het contact tussen die etnossen erg makkelijk tot
stand. Interessant zijn de lijnen VII, VIII en IX.
Op lijn VII liggen de westerse etnossen. Alle
zijn ontstaan in de achtste eeuw en maken gelijktijdig dezelfde cyclus door – daarom worden
de Europese culturen ook als één geheel gezien.
Lijn VIII vertegenwoordigt onder andere de
Tataars-Mongoolse etnos, die ontstaan is in de
elfde eeuw. Ten slotte ligt op lijn IX de Russische etnos, die ontstaan is in de dertiende eeuw,
twee eeuwen na de Tataars-Mongoolse etnos.
Met deze kennis kunnen we nu de vraag beantwoorden die Troebetskoj onbeantwoord achterliet: waarom zou de ‘Turaanse invloed’ van de
Tataren op de Russen, tussen de dertiende en
vijftiende eeuw, wel succesvol zijn en de Europese invloed in de achttiende en negentiende
eeuw niet?
De Tataarse overheersing vond plaats in de dertiende eeuw. De Tataarse etnos bestond toen
volgens Goemiljov al tweehonderd jaar en bevond zich in een hogere energetische fase dan
de Russische etnos. De energie van de Tataren
werd op deze manier overgedragen op de (nog)
energiearme Russische etnos. Tataren konden
dus bijdragen in de vorm van nieuwe structuren
(van belastinginning tot het systeem van herbergen waar paarden ververst konden worden).
Kortom: de Tataren hielpen de Russen een
handje. Maar in de achttiende en negentiende
eeuw bestaat de Russische etnos al vijfhonderd
jaar en heeft hij zijn structuren al ontwikkeld.
De laagenergetische Europese etnossen treffen
dan in de hoogenergetische Russische etnos niet
die vruchtbare bodem, die de Tataren in de dertiende eeuw aantroffen.
Maar dit is nog niet alles. Aangenomen dat
de West-Europese etnossen in de achtste eeuw
zijn ontstaan, dan moeten ze in de twintigste
eeuw aan het eind van hun Latijn zijn. De Russische etnos echter bestaat nog maar acht eeuwen en staat dus aan het begin van een mooie
tijd, een bloeiperiode die West-Europa van de
Renaissance tot de Verlichting al heeft gehad.
Natuurlijk zijn we opgetogen over het feit
dat aan het historische lijden van de Russen op
deze manier dan eindelijk een eind komt. Maar
het is op z’n minst verdacht dat een theorie al
die antwoorden bevat die men zo graag wilde
horen. Niet alleen wordt het vruchtbare contact
met de Tataren bewezen, ook wordt er een fantastisch toekomstbeeld voor Rusland geschapen dat zeer binnenkort werkelijkheid wordt.
Als klap op de vuurpijl wordt er voor eens en
voor altijd bewezen dat Rusland geen deel uitmaakt van het Westen, dat overigens druk bezig
is zijn laatste adem uit te blazen. Ook Savitski
laat met zijn machtige civilisaties-van-de-steeds-koudere-gronden de westerse civilisatie in de twintigste eeuw eindigen
ten bate van de Eurazische. Het lijkt er sterk op
dat Goemiljov en de eurazisten in hun haatdragendheid tegenover het Westen de resultaten op
voorhand al hadden bedacht en daar de ondersteunende bewijzen bij hebben gezocht.
Het is zeer plausibel dat de eurazisten hun
(speculatieve) cultuurfilosofie hebben opgesteld onder invloed van een minderwaardigheidsgevoel dat leeft in de Russische cultuur ten
opzichte van een al dan niet europacentrisch
Europa. Een argument voor de stelling dat de
onderliggende motivatie om Europa in het verderf te filosoferen eigenlijk minderwaardigheidsgevoelens zijn, is de herwaardering van de
negatieve thema’s ‘nomade’, ‘Tataar’ en ‘Turan’. Dat worden geuzennamen, geheel volgens
het mechanisme van het minderwaardigheidscomplex, voor het eerst beschreven door de
Duitse psychoanalyticus Alfred Adler (1870-1937): als een individu blijft hangen in constante vergelijking met anderen kan hij proberen
zijn gevoel van minderwaardigheid te compenseren door als zwak gevoelde punten te presenteren als sterke.
Naast deze compensatietactiek maken de
eurazisten zich toch ook wel schuldig aan overcompensatie. Savitski meent dat ‘onder het aspect van innerlijk ethisch gevoel en vrijheid van
filosofische overtuiging veel van wat nieuw is
in West-Europa niet alleen niet hoger staat, maar
juist lager dan overeenkomstige verworvenheden van bepaalde “oude” of “wilde” en “achterlijke” volkeren’ (waaronder, vanuit een europacentrisch perspectief, ook Rusland valt).
‘Geestesdiepte’ (doechovnost) vindt Savitski
iets waar West-Europa, met al zijn wetenschap,
technologie en economisch succes, in tegenstelling tot Rusland, geen kaas van heeft gegeten.
Het Rusland van de jaren negentig heeft veel
zekerheden moeten inleveren ten opzichte van
het voorgaande decennium: de grootheid van
het imperium werd beknot, sociale zekerheden
verdwenen grotendeels, er ontstond werkloosheid en er stierven meer mensen dan voorheen.
In 1992 stierf ook Lev Goemiljov. De vraag
terzijde of de jaren negentig zijn wat hij zich
heeft voorgesteld bij de bloei van de etnos, blijkt
zijn theorie aan te slaan. Goemiljov is in Rusland een bekendheid en zijn boeken worden
door velen gelezen.
In hoeverre vormt de eurazistische erfenis
een machtsfactor van betekenis in de jaren negentig tot nu? De bezorgdheid in het Westen
voor een eurazistische geopolitiek raakte op
een hoogtepunt toen Jevgeni Primakov in 1999
tot premier werd benoemd. Hij stond bekend
om zijn afkeer van het Westen en zijn jarenlange vriendschap met de leiders van zowel Iran
als Irak. Ook de neo-eurazist Aleksandr Doegin, die duidelijke banden had met het politieke en militaire establishment, liet van zich
spreken. Maar Primakov verdween, Poetin
verscheen. De laatste blinkt uit in het zich op
de vlakte houden en bindt ‘zijn’ partij, Edinaja Rossija (Verenigd Rusland) aan zo weinig
mogelijk programmapunten. Dat dwong de eurazisten zich duidelijker te profileren: in
2001 werd de Evrazijskaja Partija – Sojuz patriotov Rossii (Eurazische partij – Unie van
Russische patriotten) geregistreerd. De partij
vormde met een aantal andere partijen een politiek samenwerkingsverband dat de verkiezingen van december 2003 in ging onder de
naam Velikaja Rossija – Evrazijskij Sojuz
(Groot Rusland – Eurazische Unie). De coalitie haalde met 0,3 procent van de stemmen de
kiesdrempel echter niet. Belangrijker was de
politieke partij van Aleksander Doegin, Evrazija, opgericht in 2002. Ook Evrazija baseert
zich direct op het gedachtegoed van de eerste
generatie eurazisten. Samen met zevenentwintig andere partijen had het zich in september
2003 aangesloten bij het politieke blok Rodina
(Moederland), dat met negen procent als een
van de in totaal vier partijen op 7 december de
kiesdrempel heeft gehaald. Al eerder echter, in
oktober 2003, had het het blok Rodina verlaten
en de zijde van de KPRF gekozen. Doegin zei
hierover: ‘Zjoeganov was altijd al eurazistisch,
maar ouderwets en niet daadkrachtig. Maar nu
is er in de KPRF iets fris aan het opkomen,
nieuwe richtingen.’ Tegelijk verklaarde hij niet
langer te geloven in Poetins eurazistische sympathieën.
Die waren er in het begin van Poetins ambtsperiode wel degelijk, al kom je er nooit achter
of ze werkelijk waren of slechts vertoon, bedoeld
om een bepaald segment kiezers te plezieren.
Maar feit is dat president Poetin Goemiljov een
‘grote euraziër van onze tijd’ heeft genoemd en
in 2000 in een redevoering op de Goemiljovuniversiteit in Kazachstan in typisch Poetin-proza
liet zien dat de eurazistische ideeën een oriëntatiepunt vormen voor toekomstige internationale
politiek op het Eurazische vlak.
Zou het eurazisme dan werkelijk doorbreken?
Het antwoord daarop is waarschijnlijk nee. De
kern van het eurazisme is de gelijkwaardige
vereniging van Eurazische volkeren en de overtuiging dat Rusland een nomadencultuur is. De
twee eurazistische politieke partijen die er zijn,
volgen dit principe niet strikt tot helemaal niet,
en hebben bij de laatste verkiezingen vrijwel
geen stemmen gehaald. Maar wel is er een brede maatschappelijke waardering voor het eurazisme, waarvan op internet een beeld valt te
krijgen. Het eurazisme blijkt daar absoluut een
geliefd thema te zijn (typ ‘Evrazijstvo’ in google.com en er zijn 11.500 treffers tegen 2400 voor
bijvoorbeeld ‘slavqnofil;stvo’). Maar er is feitelijk maar één website die gewijd is aan het
eurazisme en Goemiljov (www.kulichki.com/ ~gumilev). De meeste websites gaan niet over
de cultuurfilosofische inhoud van het eurazisme
maar over ideeën die eraan raken zoals nationalisme, chauvinisme, geopolitiek, neobolsjewisme, orthodoxie en antisemitisme. Het eurazisme blijkt een nieuw hip jasje te zijn voor van
alles.
Wat echter wel voelbaar is op vele websites
is de uitgesproken antiwesterse houding (zie bijvoorbeeld www.patriotica.ru). Het Westen
vervult wederom (of nog steeds) de rol van een
imperialistische (economisch) expanderende
etnocentrische mogendheid. De Verenigde
Staten lijken recentelijk veel van die negatieve
lading naar zich toe te hebben getrokken, zodat
de Europese cultuur in een wat rustiger vaarwater terecht is gekomen. De Europese unie
wordt positiever gewaardeerd dan de Verenigde Staten.
Nomade en Tataar lijken weer te zijn teruggetrokken naar het onherbergzame Turan om
daar in de vergetelheid te raken. Wat ze achter
hebben gelaten is het inzicht dat speculatieve
filosofieën, die gebaseerd zijn op minderwaardigheidsgevoelens, een makkelijk medicijn
zijn voor de behandeling van identiteitscrises.
Die kunnen blijven bestaan zolang de onderlinge
beeldvorming in Rusland en het Westen scherp
contrastief blijft, en het eenzijdige beeld van elkaars culturen in stand wordt gehouden. Of dit
een muur is die op z’n Berlijns op een gegeven
moment óók wordt afgebroken, blijft de vraag.