Ivan Gontsjarov heeft drie romans geschreven:
Een alledaagse geschiedenis (1849), Oblomov
(1858) en Het ravijn (1869). Een belangrijk
verschil tussen Oblomov en de hoofdpersonen
van de twee andere romans is dat Oblomov geen
artistieke pretenties heeft, terwijl Aleksander
Adoejev uit Een alledaagse geschiedenis en
Boris Rajski uit Het ravijn die wel hebben.
Adoejev wil schrijver worden en Rajski heeft
vele talenten: hij musiceert, schildert en schrijft.
Maar, zo zegt Gontsjarov in Beter laat dan nooit
(1875), het stuk, waarin hij vragen van lezers
beantwoordt die hem in de loop der tijd bereikt
hebben: Rajski is een zoon van Oblomov, en
hetzelfde geldt voor Adoejev, hoewel die natuurlijk al voor Oblomov bestond: ze willen
graag iets bereiken in de kunst, maar ze zijn niet
bereid daar echt moeite voor te doen, hebben
een afkeer van gestage arbeid. Rajski gaat naar
de kunstacademie, maar heeft geen zin om jarenlang bustes na te tekenen. Hij maakt thuis
een schilderij en laat dat aan zijn professor zien.
Als die zegt dat van de anatomie weinig klopt,
maar dat het niettemin getuigt van talent, is hij
al in de wolken. Ook als pianist haalt hij al snel
een bepaald niveau, maar is te lui om hard te
studeren.
Het eerste van de vijf delen waaruit Het ravijn
bestaat speelt zich af in Petersburg. Rajski en zijn
vriend Ajanov proberen hier hun verveling te
verdrijven door het oude adellijke gezin van de
Pachotins te bezoeken. Rajski heeft familiebanden met hen, maar had het nooit nodig gevonden
die aan te halen – tot hij een keer een toevallige
blik werpt op de voluptueuze gestalte van zijn al
jong weduwe geworden nicht Sofja. Via haar vader, een oppervlakkige bonvivant, weet hij
zich al snel toegang te verschaffen tot het huis
en wordt er een welkome gast. Hij gaat er meestal heen met Ajanov. Deze speelt er kaart met de
twee ongetrouwde oude tantes van Sofja, terwijl
Rajski urenlange gesprekken met haar voert. Hij
probeert haar te overreden om zich aan de invloed van de twee tantes, die haar bevoogden, te
onttrekken en een actiever leven te leiden, zich
niet te beperken tot thuiszitten en het afleggen
van bezoeken aan familie en kennissen. Hij
slaagt daar echter niet in.
Dan krijgt hij een brief van het platteland,
uit het Wolgagebied. Hij heeft hier een landgoed, Malinovka, dat voor hem wordt beheerd
door zijn oudtante Tatjana Markovna, die hij
‘baboesjka’ noemt. Zij zorgt ook voor de opvoeding van zijn twee nichten Marfa en Vera,
die al jong wees zijn geworden. Omdat zijn
avances jegens Sofja op niets zijn uitgelopen en
hij niets beters te doen heeft, gaat hij op het
aanbod in.
Zodra hij op zijn landgoed is gearriveerd
heeft hij al spijt dat hij niet eerder gekomen is.
Hij wordt door zoveel hartelijkheid omringd,
vooral van de kant van baboesjka en Marfa, dat
zijn bestaan in Petersburg hem nu vreugdeloos
toeschijnt. Marfa is eenentwintig jaar oud en
een kind van de natuur, dat de hele dag in de
weer is met bloemen en vogels, en verder zingt,
tekent en bezig is in het huishouden. Rajski trekt
veel met haar op, schildert haar portret, zit met
haar op bankjes en laat zich haar vriendschappelijk bedoelde liefkozingen welgevallen. Als
hij echter een erectie krijgt schrikt hij op en
realiseert hij zich dat dit onschuldige kind niet voor hem bestemd is.
Baboesjka wil Rajski allerlei rekeningen
voorleggen en hem inwijden in het beheer van
zijn landgoed. Maar Rajski heeft daar absoluut
geen trek in. Hij wil zelfs het hele landgoed
schenken aan zijn nichten Marfa en Vera, en de
lijfeigenen vrijlaten. Baboesjka wil daar echter
niets van weten: ze zijn geen bedelaressen. En
als de lijfeigenen vrijgelaten moeten worden,
wil ze een vergoeding van hen hebben.
Baboesjka is een sterke persoonlijkheid die
met haar ongezouten meningen en typische
taalgebruik het boek een zeker rustiek aspect
verleent, het kruidiger maakt.
Op het landgoed staan twee huizen: een
nieuw huis van hout en een oud van steen, dat
vrijwel onbewoond is. Als Rajski op een dag dit
oude huis inspecteert, treft hij daar zijn nicht
Vera aan, die een jaar ouder is dan Marfa. Al bij
de eerste blik op haar is Rajski reddeloos verloren. Hij is Sofja en Marfa vergeten en denkt
alleen nog aan Vera. Aanvankelijk is hij vooral
onder de indruk van haar uiterlijk, maar als hij
haar beter leert kennen is hij evenzeer onder de
indruk haar geest. Zij blijkt de ideale vrouw te
zijn waar hij altijd naar op zoek is geweest. Als
zij hem ook weer teleurstelt, zo besluit hij, zal
hij zijn zoektocht staken.
Zoals Humbert Humbert ieder moment weet
waar Lolita is in het huis, zo weet ook Rajski
ieder moment waar Vera zich bevindt en wat ze
doet. Hij heeft daar als het ware een extra zintuig
voor. Maar anders dan Lolita heeft Vera er last
van. Ze voelt zich door Rajski in haar vrijheid
beperkt en verzoekt hem dringend haar niet te
bespioneren. Tegelijk maakt ze hem duidelijk
dat hij geen enkele hoop hoeft te koesteren op
beantwoording van zijn gevoelens door haar.
Rajski vermoedt dat ze al een minnaar heeft.
Maar Vera laat daar niets over los. Hij smeekt
haar bijna om hem de naam van haar minnaar
te noemen omdat hij er dan vrede mee kan hebben dat ze niet de zijne wil worden en weer naar
Petersburg kan vertrekken.
Af en toe geeft de schrijver de lezer een hint
over de identiteit van Vera’s minnaar. Zijn naam
is Mark Volochov; hij is vanwege wangedrag
door de overheid verbannen naar deze uithoek
en staat onder politietoezicht. Rajski heeft voor
het eerst van hem vernomen in een brief die zijn
studievriend Leonti Kozlov, een leraar klassieke talen die in de buurt van Malinovka woont, hem heeft gestuurd. Leonti heeft de bibliotheek
van Rajski’s ouders, die bij het landgoed hoort,
in beheer en hij schrijft dat Volochov, die wel
bij hem over de vloer komt, de gewoonte heeft
om als hij een boek leest uit het al gelezen gedeelte bladzijden te scheuren om er zijn sigaren
mee aan te steken of rolletjes van te draaien waar
hij zijn nagels en oren mee schoonmaakt. Rajski
maakt nu ook kennis met hem. Het is een vrijgevochten figuur die zich van niemand iets aan
trekt.
Na Bazarov uit Vaders en zonen, dat zeven
jaar voor Het ravijn verscheen, is Mark
Volochov de tweede nihilist in de Russische
literatuur. Bazarov maakte als arts nog een zekere maatschappelijke carrière en hechtte belang aan natuurkunde. Volochov doet geen enkele poging om carriére te maken en hecht alleen waarde aan het werk van bepaalde radicale auteurs. In Beter laat dan nooit zegt Gontsjarov dat naast ‘de nieuwe waarheid’, waarmee
hij doelt op de liberale hervormingen van die
tijd, ook een nieuwe leugen is ontstaan.
Volochov is een vertegenwoordiger van die
nieuwe leugen. Deze figuur, zo zegt hij, is geen
socialist, geen dogmaticus en geen democraat.
Hij is een radicaal en een potentiële demagoog,
die tot actie zou overgaan indien het in Rusland
mogelijk zou zijn om op grote schaal propaganda te voeren voor het communisme en een internationaal ondergronds verzet te organiseren.
Daarbij is hij oprecht, niet dom en heeft hij
karakter.
Met dat laatste maakt Gontsjarov enigszins
duidelijk hoe de onbehouwen Volochov de elegante, verfijnde Vera heeft kunnen veroveren.
In het boek zelf komt dat niet helemaal uit de
verf. Wel is het zo dat Vera tegenover Rajski
blijk geeft van inzichten en een uitdrukkingsvermogen die je van een eenvoudig plattelandsmeisje niet zou verwachten. Als Rajski vraagt
hoe ze daaraan komt antwoordt Vera dat ze veel
geleerd heeft van de man van haar vriendin Natalja, een pope, die samen met hen een aantal
boeken heeft gelezen. Maar voor de lezer is
duidelijk dat ze ook veel heeft opgestoken van
Volochov.
Vera heeft met Mark kennis gemaakt toen hij
op de omheining van het landgoed geklommen
was om appels te stelen. Later ontmoeten ze elkaar in een vervallen tuinhuisje dat op de bodem
staat van het ravijn dat zich aan de rand van het landgoed bevindt. Volochov laat telkens door
een schot met zijn geweer te lossen weten dat hij
daar op haar wacht. Ze voeren daar lange gesprekken. Volochov tracht Vera over te halen om
samen met hem te vertrekken. Vera wil echter
alleen met hem meegaan als hij belooft met haar
te trouwen en haar zijn leven lang trouw blijft.
Dat kan Volochov haar niet beloven. Hij wil
slechts dat ze zolang bij elkaar blijven als ze van
elkaar houden, zo wil de natuur het volgens hem.
Ze komen er niet uit en Vera besluit een eind te
maken aan de relatie. Ze vraagt Rajski, met wie
ze ondertussen toch tamelijk bevriend is geraakt,
zelfs om als hij een schot hoort haar te beletten
om naar het ravijn te gaan.
Als er weer geschoten wordt, wil Vera opnieuw naar het ravijn gaan, maar Rajski houdt
haar tegen. Ze smeekt hem om haar toch te laten
gaan en weet hem te vermurwen. Vera en Mark voeren dan weer hun vruchteloze gesprekken.
Als ze tenslotte uiteengaan, draait ze zich om
om nog een laatste blik te werpen op Mark, die
al schrijlings op de omheining van het landgoed
zit, en roept ‘vaarwel Mark!’ Mark springt weer
naar beneden en rent naar haar toe. Vera denkt
om een of andere reden dat hij van gedachten is
veranderd en werpt zich in zijn armen. ’Hij tilde haar op’, zo schrijft Gontsjarov, ‘en bracht
haar, als een roofdier zijn prooi weer terug naar
het tuinhuisje.’
Vera is nu een gevallen vrouw. Ze stort in de
dagen die nu komen volledig in, blijft zelfs ziek
op bed liggen als Marfa haar verjaardag viert en
het huis vol gasten is. Ze vertelt Rajski de geschiedenis van haar relatie met Mark en vraagt
hem dit door te vertellen aan baboesjka. Als hij
dat gedaan heeft, is baboesjka ontzet, praat dagenlang met niemand en waart zonder iets te eten rond door de omgeving, doorkruist het park,
daalt af in het ravijn en sjouwt langs de oever van
de Wolga. Het enige wat er af en toe over haar
lippen komt is: ‘het is mijn zonde’.
Als ze weer enigszins tot zichzelf is gekomen, probeert ze Vera te troosten. Dat lukt haar
pas als ze Vera onthult dat ook zij een gevallen
vrouw is. Iedereen in het huis, Rajski incluis,
dacht dat baboesjka nog maagd was. Lang geleden heeft er echter een graaf naar haar hand
gedongen. Maar baboesjka hield van Tit
Nikonytsj Vatoetin die nu haar huisvriend is.
Als de graaf haar en Vatoetin ’s nachts in een
ondubbelzinnige houding betrapt tijdens een
rendez-vous in de oranjerie van het landgoed,
vliegen de beide rivalen elkaar aan. Tatjana
Markovna komt echter tussenbeide en herinnert Vatoetin eraan dat hij een edelman is en
een degen heeft. Toch komt het niet tot een
duel want dan zou men de aanleiding openbaar
moeten maken. Er wordt een afspraak gemaakt: de graaf zal niet verder vertellen wat
hij gezien heeft en Vatoetin zal niet met Tatjana
Markovna trouwen.
Nu Vera weet dat baboesjka ook geen maagd
meer is, gelooft ze dat baboesjka zal begrijpen
wat zij doormaakt. Dit roept de vraag op, althans
bij mij, of Gontsjarov zelf ooit ontmaagd is. Hij
is nooit getrouwd geweest en over intieme relaties met vrouwen is niets bekend. Hij leek me
geen man om naar de hoeren te gaan, maar daar
kun je je natuurlijk in vergissen. Als hij echt zijn
hele leven maagd is gebleven, was zijn inlevingsvermogen wel onwaarschijnlijk groot.
Wat intieme zaken betreft was Gontsjarov
niet openhartiger dan andere negentiende-eeuwse schrijvers. Als Vera Rajski de geschiedenis van haar relatie met Volochov vertelt, staat er alleen dat ze hem een paar minuten
iets in zijn oor fluisterde. En als Rajski dit weer
doorvertelt aan baboesjka, komt de lezer opnieuw niet te weten wat hij zegt.
Het ten tonele voeren van een personage in een
roman dat zelf een roman schrijft is nu misschien een afgezaagd procédé, maar Gontsjarov
was waarschijnlijk de eerste in Rusland die dat
deed. Rajski wil graag een roman schrijven over
alles wat hij meemaakt op Malinovka. Maar ook
hierin is hij aangestoken door oblomovisme. Hij
beschrijft een paar mensen die regelmatig op
bezoek komen bij Tatjana Markovna, maar gooit die er even later als te karikaturaal weer
uit. Op den duur heeft hij niettemin een hoop
materiaal verzameld; hij ziet er echter tegenop
om dit uit te werken en besluit zich te beperken
tot het drama van Vera, de hoofdpersoon van
zijn eigen roman. Ten slotte schrijft hij een Opdracht aan de vrouw, begint door de kamer te
ijsberen, gaat op de divan liggen en dommelt
in. In zijn slaap ziet hij de personen uit zijn roman voor zich als standbeelden en als hij weer
opstaat weet hij opeens zeker dat hij niet in de
wieg gelegd is om schrijver, maar om beeldhouwer te worden. Wat later vertrekt hij naar Italië
om zich in die kunst te bekwamen.
Gontsjarov is er zelf niet voor teruggeschrokken om een breed panorama van het leven aan de Wolga te schilderen met tal van
hoofd- en bijfiguren. Die schildering vormt de
achtergrond waartegen het portret van Vera, de
verborgen schat van het boek, reliëf krijgt. Het
eerste deel echter, dat zich afspeelt in Sint Petersburg, is saai en absoluut niet onontbeerlijk
voor een goed begrip van het geheel. Vooral de
uitgebreide karakterisering van Rajski’s vriend
Ajanov en Sofja’s vader zijn mijns inziens volstrekt overbodig.
Naast Rajski zijn er ook nog twee reëel bestaande personen die, al of niet aangestoken
door oblomovisme, op het idee gekomen om de
tekst van Het ravijn aanzienlijk te besnoeien.
De eerste was Wilhelm Goldschmidt, die in
1885 een Duitse vertaling (Der Absturz) het
licht deed zien van 380 pagina’s (tegenover de
circa achthonderd pagina’s van het origineel)
en de tweede de anonieme vertaler van een Engelse uitgave (The Precipice) uit 1915, die niet
meer dan 325 pagina’s telt. Vooral deze laatste
toont zich een ware zoon van Oblomov door
alles wat maar enigszins problematisch is weg
laten. Tot mijn verbazing is deze vertaling dit
jaar weer herdrukt bij The Wildside Press in
Doylestown, Pennsylvania. In Berlijn verscheen in 1920 de eerste complete vertaling
(Die Schlucht) van August Scholz, die liefst
1382 pagina’s telt. Mijn – eveneens complete
– vertaling (Het ravijn) zal komend voorjaar
verschijnen bij Athenaeum/Polak en Van Gennep.
In de Russische Bibliotheek van Van Oorschot is Gontsjarov alleen vertegenwoordigd
met Oblomov. Later verschenenn bij de Arbeiderspers nog Een alledaagse geschiedenis, het brievenboek Reis om de wereld en De Petersburgse pest, en bij de Wereldbibliotheek de
verhalenbundel Meimaand in Petersburg. Dat
een uitgave van Het ravijn tot nu toe ontbrak
komt ongetwijfeld doordat de meningen hierover nogal uiteenlopen. Sommigen vinden het
saai en langdradig, anderen beschouwen het als
een meesterwerk en zelfs als beter dan Oblomov.
Tot de eersten behoort onder andere Gontsjarovs tijdgenoot Toergenjev, die door Karel
van het Reve in zijn Geschiedenis van de Russische literatuur aldus wordt geciteerd uit brieven aan collega-schrijvers: ‘Ik lees het vervolg
van Obryv en mijn haar valt uit van verveling.
Zulke duivels-onuitstaanbare gesprekken ken
ik geloof ik in geen enkele literatuur. Wat een
meedogenloos gezwets, wat een onuitputtelijke
en platte redeneringen, gedachten… Hoe kan
iemand zo zorgvuldig zelf alles bederven? En
wat voor figuur is die verleider Mark Volochov?
Waarom brengt die varkenshoeder – een ander
woord kan ik niet bedenken – Vera het hoofd op
hol?’
Karel van het Reve zelf spreekt in het hoofdstuk over Gontsjarov met waardering over Een
alledaagse geschiedenis, Oblomov en Het fregat Pallas, maar laat zich laatdunkend uit over
Het ravijn, dat hij ‘een verlate nihilistenroman’
noemt. Hij zegt hetzelfde over Gontsjarov als
wat Gontsjarov zei over Toergenjev: hij kan
geen romans schrijven. Gontsjarov vond dat
Toergenjev zich moest beperken tot het schrijven van verhalen en Van het Reve vindt dat
Gontsjarov zich had moeten beperken tot het
schrijven van schetsen. Hij had zelf een genre
uit de grond moeten stampen, zoals Poesjkin
dat heeft gedaan met Jevgeni Onegin, Gogol
met Dode zielen en Tolstoj met Oorlog en vrede;
hij had los van elkaar een aantal schetsen moeten schrijven en ze elk een titel moeten geven,
als bijvoorbeeld ‘Een morgen in het leven van
Oblomov’, ‘Oblomovs droom’ en ‘Hoe Oblomov zich verloofde’ en die moeten bundelen onder de titel Oblomov… Hier spreekt Van het
Reve zichzelf tegen, lijkt me: eerst heeft hij zich
lovend uitgelaten over Een alledaagse geschiedenis en Oblomov en nu zegt hij dat Gontsjarov
geen romans kon schrijven. Als Karel van het
Reve nog leefde zou hij me vanwege deze tegenstrijdigheid het tientje moeten betalen dat
hij iedereen betaalde die hem op een fout in het
onderhavige boek wees.
Een bewonderaar van Het ravijn daarentegen is Maarten ’t Hart. In zijn essay ‘Gontsjarovs De steile helling’, dat is opgenomen in de
bundel Ongewenste zeereis (1979) spreekt hij
met een aanstekelijk enthousiasme over het
boek. Het onbegrip van velen ten aanzien van
Het ravijn wordt volgens ’t Hart veroorzaakt
doordat de personages hierin uit de ‘kaders van
de traditionele romantraditie barsten’. Ze zijn
onvoorspelbaar in hun gedrag, dat wordt gekenmerkt door ‘diffuusheid en raadselachtigheid’.
Daardoor lijkt het alsof Gontsjarov hen niet tot
leven heeft weten te wekken, maar het tegendeel
is het geval: ze zijn juist even inconsistent als
mensen in het echte leven zijn.
Aan de twaalf slavisten die Van Oorschot
volgens eigen zeggen geadviseerd hebben om
Het ravijn niet op te nemen in De Russische
bibliotheek maakt ’t Hart niet veel woorden
vuil: twaalf domkoppen!
Laat de lezer zich zelf een eerste oordeel vormen
aan de hand van de hieronder afgedrukte fragmenten. Het eerste beschrijft de eerste ontmoeting tussen Rajski en Vera en het tweede het
gesprek enkele weken later, waarin Vera Rajski
de wacht aanzegt.