Ewa van den Bergen-Makala



De geknechte geest van Czesław Miłosz nog steeds actueel



Eenenvijftigjaar geleden verscheen bij Instytut Literacki, de Poolse uitgeverij in Parijs, De geknechte geest van de Poolse dichter en schrijver Czesław Miłosz, een boek dat inmiddels tot de literaire klassieken behoort en in het Westen waarschijnlijk nog steeds als Miłosz' meest bekende werk geldt. Tegelijk met de Poolse versie werd ook de Engelse vertaling (The Captive Mind), voorzien van een voorwoord door Bertrand Russell, in Groot-Brittannië, de Verenigde Staten en Canada uitgebracht en bij Gallimard in Parijs verscheen de Franse uitgave (La pensée captive). De Nederlandse versie, in de vertaling van Lisetta Stembor, verscheen pas in 1984 (De Arbeiderspers, Amsterdam).

Met zijn essaybundel - een studie van het Oost-Europese bewustzijn, dat onderworpen was aan de groeiende pressie van het totalitaire systeem in een stalinistisch jasje - richtte Miłosz zich met name tot de westerse lezer. Aan hem wilde hij uitleggen hoe het ideologische offensief - de verspreiding van het 'Nieuwe Geloof', geflankeerd door terreur - gerealiseerd werd. Het was nogal gedurfd om in 1953, de tijd van de Koude Oorlog en het IJzeren Gordijn te komen met een haarscherpe analyse van de sociale mechanismen waaraan in het sovjetblok zowel individuen als samenlevingen werden blootgesteld. Miłosz gebruikte de lokale situatie in Polen en de lotgevallen van vier bekende collega-dichters en -schrijvers1, met name hun houding tegenover de nieuwe ideologie, als voorbeeld om te laten zien hoe de menselijke geest in de volksdemocratie functioneerde, hoe deze zich aan de nieuwe omstandigheden aanpaste en zich vervolgens aan de totalitaire staat uitleverde.

Miłosz' boek sloeg in als een bom. De Amerikaanse recensies die met name in de in politieke en sociale wetenschappen gespecialiseerde bladen verschenen, waren uiterst lovend. Dit in tegenstelling tot de recensies in Frankrijk. Door het pro-sovjet gestemde Parijs werd De geknechte geest versleten voor Amerikaanse propaganda en de schrijver zelf voor een knecht van het imperialisme uitgemaakt. In de jaren vijftig waren de Parijse intellectuelen er heilig van overtuigd dat het communisme een 'historische noodzaak' was en dat de tegenstanders ervan op de vuilnisbelt van de geschiedenis zouden belanden. Volgens Miłosz richtte Jean-Paul Sartre zich eens als volgt tot Albert Camus: 'Omdat communisme noch kapitalisme je schijnt te bevallen, zie ik maar één plaats die voor jou geschikt is: de Galapagos-eilanden'.

De ontvangst in Poolse emigrantenkringen liep zeer uiteen. Niet zelden werd Miłosz voor een cryptocommunist aangezien. Dit gold ook voor de Amerikaanse autoriteiten die negen jaar lang een verblijfsvisum aan Miłosz hebben geweigerd.

Miłosz schreef zijn beroemde boek reeds in 1951, toen hij in een zware innerlijke crisis verkeerde: ook hij was immers voor de hegeliaanse 'historische noodzakelijkheid' niet geheel ongevoelig gebleken. Hoewel zelf geen communist, was Miłosz tussen 1946 en 1950 in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van de Poolse Volksrepubliek: eerst als consulaatsmedewerker in New York, later als cultureel attaché op de Poolse ambassade in Washington. Ondanks het feit dat hij in de Verenigde Staten verbleef, kon hij de aldoor heter wordende adem van het stalinisme in Polen goed voelen. Juist in Washington schreef hij in 1947 zijn gedicht 'Traktaat over de moraal' dat als een poëtische schets voor zijn toekomstige boek De geknechte geest wordt beschouwd. In dit dichtwerk deinst Miłosz er niet voor terug het naderende tijdperk van socialistisch realisme aan te duiden in onheilspellende bewoordingen, die velen niet geheel onbekend in de oren zouden klinken, namelijk als 'Heart of darkness'. Zo en niet anders zag Miłosz de intellectuele kaalslag die door 'de sovjetwals die alles op zijn weg verpulverde' werd bewerkstelligd.

Zijn fatalisme ten aanzien van het stalinistische regime werd later alleen maar versterkt. Tijdens een kort verblijf in Warschau in de winter van 1949 was hij getuige van een scène die zijn ommekeer zou bezegelen. Toen hij, op de terugweg van een chic feest voor 's lands elite waartoe hij toentertijd behoorde, een jeep zag, volgeladen met arrestanten, drong het definitief tot hem door aan wat voor zaken hij zelf meedeed.

Nog een ander voorval liet een sterk gevoel van wantrouwen tegenover de goede bedoelingen van Moskou achter. In het kader van de voorbereidingen van het in 1948 in de Poolse stad Wrocław te houden Internationale Congres voor de Vrede kreeg Miłosz de opdracht hiervoor de steun van Albert Einstein te verkrijgen. De befaamde natuurkundige schreef een memorial waarin hij alle landen opriep de ontwikkelingen op het gebied van kernenergie gezamenlijk te controleren en de wapenwedloop in de wereld tegen te gaan. Hij voegde er een korte brief bij met daarin zijn hartelijke groeten aan alle deelnemers aan het Congres. Een vriend zou de boodschap in Wrocław voorlezen. Maar de Russen staken er een stokje voor: Einsteins Memorial mocht niet worden voorgelezen, alleen zijn brief.

Einstein publiceerde zijn oproep alsnog in The New York Times en Miłosz voelde zich door de hele affaire in zijn hemd gezet. Na deze ervaringen ging hij wederom bij Einstein op bezoek en vroeg hem om raad. Want wat moest hij doen: voorgoed emigreren of toch naar Polen terugkeren? Het laatste was volgens Einstein het beste, zeker voor een dichter wiens oeuvre sterk aan zijn moedertaal gebonden was.

Miłosz besloot in de Poolse diplomatieke dienst te blijven. In 1950 werd hij tot Eerste Secretaris van de Poolse ambassade in Parijs benoemd, waar hij op 1 januari 1951 aan het werk ging. Maar het vervullen van dit ambt hield hij niet lang vol. Omdat hij sommige dingen niet meer kon verdragen en al snel ontdekte dat hij door geheim agenten in de gaten gehouden werd, vroeg hij al drie weken later politiek asiel aan in Frankrijk. In datzelfde jaar schreef Miłosz, op grond van observaties van het hem goedbekende intellectuele milieu en introspectie, De geknechte geest.

In zijn inleiding tot de eerste Franse uitgave van De geknechte geest merkte Miłosz op: 'Het is een soort politieke verhandeling, die ik laat afdrukken. Ik kan mezelf alleen toewensen dat het de eerste en de laatste is op mijn literaire pad.' Miłosz beschouwde zichzelf in de eerste plaats als dichter en vond het onplezierig dat hij juist dankzij De geknechte geest zo'n faam in het buitenland had verworven. Tijdens het Poetry International festival in 1975 in Rotterdam kon hij zich zelf vergewissen van de cultstatus die zijn boek in de wereld bereikt had. Hij raakte in gesprek met een Indonesische dichter die hem toevertrouwde: 'Weet u dan niet dat u onze nationale held bent? Wij hebben uw boek De geknechte geest vertaald en verspreid. Het is ons belangrijkste wapen in de strijd tegen de huidige regering.' Miłosz zei hoogst verbaasd: 'Hoe zo? Jullie hebben toch een rechtse regering?' Waarop de Indonesiër antwoordde: 'Het maakt niets uit, onze regering is immers totalitair! Uw boek is het evangelie van onze intellectuelen die de regering aan het bestrijden zijn.'

Gedurende zijn lange leven als emigrant (eerst tien jaar in Frankrijk en vanaf 1960 dertigjaar in de Verenigde Staten/Californië) bleef Miłosz gedichten, essays en boeken in het Pools schrijven. Heel veel werk verdween voor een lange periode in de la totdat het in een vertaling verscheen of via het ondergrondse circuit in Polen werd gedrukt. Voor zijn omvangrijke oeuvre ontving hij in 1980 de Nobelprijs voor literatuur. Hoewel hij hard gewerkt heeft om zijn met name in het buitenland bestaande imago van politiek auteur bij te stellen, weerhield dat Miłosz niet om in zijn toespraak tijdens de prijsuitreikingplechtigheid in Stockholm te wijzen op de noodzaak zowel taal als geschiedenis zuiver te houden, het totalitarisme te veroordelen en de namen van de in Katyn in 1940 door de Russen vermoorde Poolse dichters in herinnering te brengen.



Lech Walęsa en Czeław Miłosz. Bron

Zijn na jarenlange afwezigheid eerste bezoek aan Polen, medio 1981, leek op een triomfantelijke terugkomst van een goeroe. Geen wonder - de Polen verkeerden op dat moment in een haast euforische stemming; ze zagen de toekomst weer hoopvol tegemoet, vanwege de activiteiten van de een jaar eerder opgerichte vrije vakbond Solidarność. Miłosz werd over al als een held ontvangen, ook door de leider van Solidarność Lech Walęsa, en het was voor de Nobelprijswinnaar uiterst moeilijk enige afstand tot de actuele gebeurtenissen te bewaren. De Poolse euforie bestond nog maar een paar maanden toen generaal Jaruzelski op 13 december 1981 de staat van beleg afkondigde. En opnieuw kon Miłosz het niet laten. Toen in 1982 vele Solidarność-activisten werden opgepakt en de politieterreur toenam, schreef hij het gedicht 'Voor Lech Walęsa'. In 1989, nadat Polen als eerste Oostblokland het communisme ten val had gebracht, bezocht Miłosz zijn vaderland opnieuw. Sindsdien heeft de moderne Poolse geschiedenis zijn naam voorgoed aan die van paus Johannes Paulus II en Lech Walęsa verbonden.

Na de roerige jaren tachtig schreef Miłosz nog vele indrukwekkende werken. En nu, 92 jaar oud, blijft hij nog steeds dichten (sinds 2000 gaf hij drie gedichtenbundels uit), zijn columns aan het katholieke weekblad Tygodnik Powszechny aanleveren en zich over het mysterie van het menselijk bestaan verbazen.

Naast Miłosz' poëzie2 is ook de essaybundel De geknechte geest dankzij het hoge literaire gehalte de moeite van het (her-)lezen meer dan waard. Deze bundel handelt eerder over de psychologie van de mens, met al zijn hartstochten en ambities, dan over de politiek, eerder over de geschiedenisfilosofie dan over de historische gebeurtenissen zelf.

Ook na een halve eeuw heeft De geknechte geest nog weinig aan zeggingskracht verloren. De fantomen uit het communistische tijdperk blijven immers hardnekkig rondwaren, zoals op Cuba en in Noord-Korea. Ook andere gevaarlijke varianten van de orthodoxie blijken aan het begin van de eenentwintigste-eeuw springlevend - denk bijvoorbeeld aan religieus fundamentalisme. Miłosz kan ons helpen de potentiële 'hearts of darkness' te benoemen en te doorgronden en zowel de ander als onszelf beter te begrijpen. De Cubaanse intellectuelen vonden dit blijkbaar ook en legden zich de afgelopen jaren toe op de bestudering van De geknechte geest. Ook zij zagen een belangrijke boodschap in het door een oude jood vertelde verhaal waarmee Miłosz zijn boek opent:

Als twee mensen ruzie hebben en de ene heeft werkelijk voor vijfenvijftig procent gelijk, dan is dat heel goed en is er niets om over te twisten. En als iemand voor zestig procent gelijk heeft? Dan is dat prachtig, dat is een groot geluk en laat hij God ervoor danken! Maar wat te zeggen van vijfenzeventig procent? Wijze mensen zullen dat heel verdacht vinden. En honderd procent? Wie zegt dat hij voor honderd procent gelijk heeft, is een afgrijselijke driftkop, een verschrikkelijke rabauw, de grootste schurk.  






1 Het gaat om vier personen wier namen Milosz niet expliciet vermeldt maar slechts met een Griekse letter aanduidt:
Alfa: schrijver Jerzy Andrzejewski (1909- 1983), auteur van de bekende roman As en diamant (l948, later verfilmd door Andrzej Wajda), Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij samen met Miłosz in het ondergrondse literaire circuit in Warschau; na de oorlog sloot hij zich aan bij het marxistische kamp.
Beta: schrijver en dichter Tadeusz Borowski (1922-1951), beroemd om zijn kampliteratuur. Miłosz leerde hem in 1942 in Warschau kennen; in 1943 kwam hij terecht in Auschwitz, later in Dachau; na de oorlog werd hij lid van de communistische partij. In 1951 pleegde hij zelfmoord.
Gamma: schrijver en dichter Jerzy Putrament (1910-1986), Miłosz' studiegenoot uit Vilnius. Hij ontpopte zich als een harde stalinist, richtte in 1943 in Moskou de Vereniging van de Poolse Patriotten op (de kiem van de eerste communistische Poolse regering); was vanaf 1950 secretaris generaal en later vice-voorzitter van de Vereniging van de Poolse Literaten.
Delta: dichter Konstanty Ildefons Gałczyński (1905-1953), 'koning van de nonsens' geroemd om zijn absurdistisch dichtwerk; reeds aan het begin van de oorlog gevangen door de Sovjets die hem aan de Duitsers overdroegen. Bracht vijf en een half jaar door in een Duits krijgsgevangenenkamp. Na de oorlog werkte hij in opdracht van de communistische overheid. In 1950 raakte hij in ongenade.
2 Onlangs verscheen een uitvoerige bloemlezing van de poëzie van Miłosz in een vertaling van Gerard Rasch (Czesław Miłosz, Gedichten. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2003).



<   

TSL 37

   >