Arthur Langeveld



Een dasspeld uit Toela’, Gogol vertalen






Met vertalingen is het nog steeds merkwaardig gesteld. Enerzijds is iedereen het er over eens dat zij niet deugen, anderzijds wordt elke vertaling, hoeveel gebreken deze ook mag vertonen, toch als definitief beschouwd. Het komt maar een enkele keer voor dat een vertaling die eenmaal is verschenen, ingrijpend wordt herzien, en ook komt het maar zelden voor dat een boek waarvan al een vertaling bestaat, nogmaals opnieuw wordt vertaald. Wanneer je een buitenstaander vertelt dat je bezig bent een nieuwe vertaling te maken van een boek dat al enige malen is vertaald, dan is de standaardreactie er onveranderlijk een van lichte bevreemding: waar is dat nou weer voor nodig? In het licht van de alom geconstateerde onvolmaaktheid van vertalingen is dat natuurlijk vreemd. Men zou toch moeten streven naar steeds grotere perfectie, naar vertalingen die het origineel optimaal recht doen en men zou toch moeten inzien dat zoiets niet vanzelf, van vandaag op morgen gaat, maar dat daarvoor een traditie nodig is, een vertaalcultuur waarin vertalers kunnen leren van elkaars vondsten en fouten. Net als bij de klassieke muziek bijvoorbeeld, waar meesterwerken voortdurend opnieuw worden uitgevoerd en ook telkens weer opnieuw op grammofoonplaat en cd worden vastgelegd. Daar is dan ook werkelijk sprake van een traditie en van een standaard, die tegenwoordig buitengewoon hoog ligt.

Hoe het ook zij, toen ik in 1989 van uitgeverij Veen het verzoek kreeg om een nieuwe vertaling van Gogols Dode zielen te maken, moest ik me toch even achter de oren krabben, er bestonden namelijk al twee tamelijk recente vertalingen van dit boek. De eerste, die van S. van Praag die in de jaren vijftig en zestig als Prisma pocket verkrijgbaar was geweest, de tweede die van Ch. B. Timmer uit de – nog steeds verkrijgbare – Russische bibliotheek van Van Oorschot. De reputatie van Van Praag was niet zo goed en bovendien was deze vertaling al geruime tijd niet meer in de handel zodat ik mij daarvan niet veel hoefde aan te trekken, maar Timmer was een ander geval: zijn gezag leek in die tijd onaantastbaar en voor menig liefhebber van de Russische literatuur was zijn naam een soort waarmerk voor kwaliteit.

Hoe moest ik mij meten met het werk van deze gigant? Hoe kon ik het anders en beter doen? Was ik niet bezig het wiel voor de tweede maal uit te vinden? Dergelijke vragen gingen zo af en toe door mijn hoofd voordat ik definitief besloot het contract met Veen te tekenen.

Ik besloot vooreerst mij nergens iets van aan te trekken en gewoon mijn eigen gang te gaan. Pas toen ik ruim vijftig bladzijden had vertaald, ben ik eens gaan kijken wat mijn collega’s ervan hadden gemaakt. Met enige bezorgdheid, dat wel, want stel dat mijn vertaling ongeveer op hetzelfde neerkwam als die van Van Praag en Timmer, wat was dan de zin van mijn onderneming? Mijn bezorgdheid was al na het vergelijken van de eerste bladzijde verdwenen. Of mijn vertaling duidelijk beter was dan de andere, daarover wil ik mij niet uitlaten, maar duidelijk ànders was hij wel. En vooral korter. Voor de eerste honderd woorden van het origineel (de eerste alinea tot waar de dialoog van de twee boeren begint) bleek ik er honderdvijftien nodig te hebben gehad, terwijl de teller bij Van Praag op honderdveertig bleef steken en bij Timmer op honderdeenendertig.

Van Praag – ‘Door de poort van een logement in de gouvernementsstad N.N. kwam een kleine, maar toch mooie britchka op veren aanrollen, een soort van equipage, waarin ongetrouwde heren, oversten op pensioen, stafkapiteins, landeigenaars met om en nabij honderd lijfeigen boeren, kortom alle mensen, die men als gegoede middenstand aanduidt, plegen te reizen. In die britchka zat een heer, die zonder mooi te zijn toch ook niet lelijk was; hij was noch te dik, noch te mager; kon men al niet zeggen dat hij te oud was, evenmin zou men hem voor te jong verslijten.

Zijn komst veroorzaakte in de stad niet de minste opschudding en ging dan ook met niets bijzonders gepaard. Alleen maakten twee Russische boeren bij de deur van de herberg tegenover het logement enkele opmerkingen, die echter meer op het voertuig dan op de inzittende betrekking hadden.’

Timmer – ‘Door de poort van het logement in de gouvernementsstad NN reed een niet onelegante reiswagen van het soort, waarin vrijgezellen plegen te reizen: majoors buiten dienst, stafkapiteins, landheren met ongeveer een honderd lijfeigen boeren, – kortom, allen die men heren van gemiddelde rang noemt. In het rijtuig zat een heer, hij was geen schoonheid, maar evenmin een ontoonbare verschijning, niet te dik, maar ook niet te mager; iemand, van wie men niet kon zeggen dat hij oud was, maar ook niet piepjong. Zijn aankomst in de stad verwekte geen enkele opschudding en er ging niets opzienbarends aan gepaard, behalve dan dat twee boeren die tegenover het logement bij de deur van een kroeg stonden een paar opmerkingen maakten die overigens eerder op de equipage dan op de erin zittende reiziger sloegen.’

Langeveld – ‘Door de poort van een hotel in de gouvernementsstad N reed een vrij mooi, klein rijtuig met vering van het type waarin vrijgezellen reizen: oversten b.d., stafkapiteins, landeigenaren met ongeveer honderd boeren. Kortom, zij die als heren van kleine stand bekend staan. In het rijtuig zat een heer, niet zo knap, maar ook niet lelijk, niet te dik en niet te dun; hij was niet oud, maar jong kon je hem ook niet noemen. Zijn aankomst liet de stad volkomen onberoerd en niemand schonk er enige aandacht aan; alleen twee Russische boeren, die voor de deur van de kroeg tegenover het hotel stonden, maakten enige opmerkingen die overigens eerder de equipage dan de inzittende betroffen.’

Een vertaling heeft de neiging meer woorden te bevatten dan het origineel. De oorzaken daarvan zijn bij vertalen uit het Russisch naar het Nederlands evident: er moeten lidwoorden en voorzetsels worden toegevoegd, de Russische verleden tijd moet vaak met een samengestelde voltooid tegenwoordige of verleden tijd worden weergegeven en er moeten persoonlijke voornaamwoorden en vormen van het werkwoord ‘zijn’ worden toegevoegd. Bovendien telt elke brontekst in welke taal dan ook vele woorden waarvoor het Nederlandse geen preciese equivalent bezit en die daarom moeten worden omschreven door enkele woorden. In bovenstaande tekst is het Russische ‘krasavec’ daarvan een voorbeeld, dat in het Nederlands met twee woorden moet worden weergegeven: ‘knappe man’, (het woord ‘schoonheid’ dat door Timmer wordt gebruikt, wordt in het Nederlands volgens van Dale niet voor mannen gebruikt, maar alleen voor vrouwen.) Het lijkt een kleinigheid, maar vele kleintjes maken een grote en op honderdvijftigduizend woorden kan zoiets aardig aantikken.

Om de lengte van de vertaling niet teveel uit de hand te laten lopen, heb ik voortdurend gestreefd naar de groots mogelijke compactheid. En om die te bereiken moet je soms iets weg durven laten. Zo heb ik in de eerste alinea wat kunnen winnen door ‘imejuščie okolo sotni duš krest’jan’ te vertalen als ‘met ongeveer honderd boeren’. Vijf woorden in het origineel en vier in de vertaling. ‘lijfeigen boeren’ zoals Van Praag heeft, is volstrekt overbodig omdat een Russische landheer in die jaren alleen maar lijfeigen boeren kón hebben en ‘lijfeigene’ en ‘boer’ dus vrijwel synoniem waren. Datzelfde gold ook voor Timmers ‘plegen te reizen’ in de eerste zin, alleen ‘reizen’ is hier voldoende.

Gogols beschrijving van het uiterlijk van de passagier heeft eveneens aanleiding gegeven tot het uitdijen van de vertaling, vooral het zinnetje: ‘nel’zja skazat’ čtoby star, odnako ž i ne tak čtoby sliškom molod.’ Twaalf woorden in het Russisch, grotendeels partikels en functiewoorden als ‘čtoby’, ‘odnako’, ‘ž’, ‘i’, ‘ne’ en ‘tak’, waardoor Gogol met betrekkelijk weinig woorden een enorme wijdlopigheid suggereert. Van Praag pakt hier enorm uit: ‘kon men niet zeggen dat hij te oud was, evenmin kon men hem voor te jong verslijten.’ Achttien woorden maar liefst, een toename van 50 procent. Dit is niet meer de suggestie van wijdlopigheid, dit is wijdlopigheid in onverdunde vorm. Timmer doet het iets rustiger aan: ‘iemand van wie men niet kon zeggen dat hij oud was, maar ook niet piepjong.’ Vijftien woorden, een redelijke score, maar toch een toename van 25 procent. Zelf kwam ik uit op: ‘hij was niet oud, maar jong kon je hem ook niet noemen.’ Twaalf woorden! Net als Gogol. Maar misschien ontbreekt hier weer wat al te veel die suggestie van wijdlopigheid?

In de tijd dat ik aan deze vertaling werkte, verscheen er een bundel essays van Maarten ’t Hart met de titel Een dasspeld uit Toela. De titel van de bundel, die ook de titel is van het eerste essay, verwijst naar een passage op de eerste bladzijde van Dode zielen, waarin een jongeman ten tonele wordt gevoerd wiens kleding minutieus wordt beschreven, tot en met zijn ‘dasspeld uit Toela’, althans zo staat het in de vertalingen van Van Praag en Timmer. Toen ik die titel las, schrok ik op. Ik kon me eigenlijk niets van een dasspeld herinneren, wat had ik zelf ook al weer vertaald? Ik bleek gewoon ‘speld’ te hebben gezet. In het Russisch staat er ‘bulavka’, een woord dat ‘speld’ betekent in de breedste betekenis van het woord, van veiligheidsspeld tot, inderdaad, dasspeld. Nu wil het geval dat voornoemde jongeman geen das draagt, maar een frontje, hij heeft namelijk een soort rokkostuum aan en daar hoort nu eenmaal geen das bij. Het is misschien muggenzifterij, maar ik vond het op de een of andere manier vreemd om iemand die geen das draagt een dasspeld mee te geven, vandaar dat ik koos voor het neutrale ‘speld’, een ‘speld uit Toela’, wat dat ook moge wezen. (Was een ‘toel’skaja bulavka’ in die tijd een bepaald, algemeen bekend soort speld, zoals bijvoorbeeld een ‘Kasjmiersjaal’ is of een ‘Afghaanse jas’ was in de jaren zeventig van de twintigste eeuw? Er is op dit terrein nog aardig wat onderzoek te verrichten, maar helaas kan de vertaler daar niet aan beginnen, anders zou zijn vertaling nooit afkomen.)

Mijn vertaling van de zin met de beschrijving van het kostuum van de jongeman bleek niet alleen op dit punt enigszins af te wijken van die van mijn twee voorgangers. Allereerst was er weer verschil wat betreft de lengte. Mijn vertaling telt 69 woorden, die van Van Praag 77 en van Timmer 85. Gogol zelf doet het in 53 woorden. Ook bij mij dus een aanzienlijke toename van het aantal woorden, die voor een deel echter op het conto van de lidwoorden komt. Als je de elf lidwoorden die ik moest gebruiken eraf trekt, kom je op 58 woorden en dat is al iets meer in de beurt van het origineel.

De andere verschillen tussen de drie vertalingen zijn interessanter.Dit is namelijk een zin die een aantal werkelijke vertaalproblemen opwerpt. Ten eerste gaat de jongeling gekleed in ‘kanifasovye pantalony’. ‘Kanifasovyj’ wordt in alle Russisch-Nederlandse woordenboeken vertaald met ‘canvas’ (het woord is daar ook van afgeleid) of ‘zeildoek’ en zo heeft Timmer het ook vertaald: ‘zeildoekse broek’. Maar een ‘canvas broek’, of nog erger een ‘zeildoekse broek,’ hoe moet je je dat voorstellen? Dat lijkt een soort werkmansof vissersbroek, terwijl het juist gaat om een zeer elegante jongeman.

Van Praag heeft dat kennelijk ook zo aangevoeld, want hij heeft het met ‘bombazijn’ vertaald, een stof die echter volgens Van Dale hoofdzakelijk voor werkmansondergoed (weer die werkman!) wordt gebruikt. Ook dat beviel mij niet erg. In het vierdelige verklarende Russische woordenboek van de Academie van Wetenschappen dat ik tot mijn beschikking had, stond echter nog iets anders. Bij ’kanifasovyj’ wordt verwezen naar ‘kanfasnyj’ en dat wordt omschreven als een ‘lichte katoenen stof met ingeweven reliëf’. Er wordt zoals gebruikelijk in dit woordenboek ook een voorbeeld uit de literatuur bij gegeven, waarin sprake is van ‘Hollandse schippersvrouwen in “kanifasovye” rokken’. Hier dringt het woord ‘baaien’ zich onweerstaanbaar als vertaling op. Maar ‘baaien’ heeft hetzelfde als ‘bombazijn’, het was voor mij zo verbonden met de rokken van volksvrouwen en de hemden van werklieden dat ook deze variant voor de beschrijving van de elegante jongeman niet beviel.

Ik weet niet meer hoe ik er bij kwam, want ik kende het woord niet, maar bij mijn naspeuringen naar mogelijke equivalenten kwam ik bij het woord ‘diemiten’ terecht, dat in Van Dale omschreven staat als: ‘sterke katoenen stof in keperbinding waarin een patroon is geweven.’ Dat leek me redelijk overeen te komen met de omschrijving uit het woordenboek van de Academie van Wetenschappen en tevens een bruikbare vertaling voor een tekst van Gogol, die zelf ook nooit voor een merkwaardig woord terugdeinst. Bovendien is het woord ‘kanifasovyj’ een woord dat de moderne Rus evenmin kent als een Nederlander het woord ‘diemiten’. Ook hier weer zou eigenlijk een onderzoek op zijn plaats zijn. Wat was dat ‘kanifasovyj’ in Gogols tijd precies en wat voor stoffen werden er in 1836 voor broeken gebruikt en hoe worden die in het Nederlands genoemd? Waren die van canvas, bombazijn of baai et cetera?

In de daaropvolgende regel is de jongeman gekleed ‘vo frake s pokušen’jami na modu’, letterlijk vertaald: ‘in een frak met aanslagen op de mode’. Het probleem is het gebruik van ‘pokušenie’, welk woord volgens alle woordenboeken uitsluitend ‘aanslag’ betekent in de betekenis van ‘moordaanslag’. Het is een heel grappige formulering waar het Nederlands eigenlijk niets tegenover kan stellen. Van Praag houdt het op ‘een quasi modieuze jas’. Timmer formuleert het omslachtiger maar niet wezenlijk anders: ‘een geklede jas van een kwasi-modieuze snit’. Dat is wel zo ongeveer wat Gogol bedoelt, maar helaas gaat het grappige van de formulering hierbij totaal verloren. Ik heb – je moet toch iets – ‘frak’ vertaald als ‘een jas met zwaluwstaarten’en de ‘pokušenija’etc. met ‘in een poging modieus te zijn.’ Geen dijenkletser en zeker minder leuk dan Gogol, maar toch minder vlak dan mijn voorgangers.

Dan zijn we er nog niet. Die ‘speld uit Toela’ heeft nog een toevoeging: ‘s bronzovym pistoletom.’



Ik had dat, zonder er lang bij stil te staan, letterlijk vertaald: ‘waarop een speld uit Toela prijkte met een bronzen pistooltje.’ Dus een speld waarop als versiering een klein bronzen pistooltje was afgebeeld of bevestigd. Mijn collega’s bleken dat tot mijn verrassing allebei heel anders te zien.

Van Praag: ‘waarop een dasspeld, die de vorm van een bronzen pistooltje had.’

Timmer: ‘versierd met een dasspeld uit Toela in de vorm van een bronzen pistooltje.’ Is een ‘bulavka s bronzovym pistoletom’ werkelijk een ‘dasspeld in de vorm van een bronzen pistooltje’? Ik weet het nog steeds niet zeker, maar ik heb mijn twijfels. Het kan, maar het hoeft niet.


Elke vertaler weet dat ook de makkelijkste woorden grote problemen kunnen geven. Zo’n woord wordt bijvoorbeeld gebruikt in een context waarin de gewone, standaardvertaling net niet goed past. Het zoeken naar een ander equivalent is meestal een tijdrovende aangelegenheid, waarom veel vertalers toch maar voor de makkelijkste weg kiezen en de standaardvertaling gebruiken. Het resultaat hiervan is een vertaling die weliswaar niet fout is, maar toch ook niet bevredigend. In het tweede hoofdstuk van Dode zielen gaat Tsjitsjikov op bezoek bij de landheer Manilov. Manilov is een en al suikerzoete voorkomendheid en beminnelijkheid. Tsjitsjikov, een opportunist van het zuiverste water, past zich direct aan, zodat de beide heren voortdurend kleine wedstrijdjes in beleefdheid houden. Bij iedere deur die ze door moeten staan ze elkaar eindeloos voor te laten gaan. Dat gaat dan zo:

(Manilov) ‘Net už izvinite, ne dopušču projti pozadi takomu prijatnomu, obrazovannomu gostju.’
(Tsjitsjikov) ‘Počemu ž obrazovannomu?.. Požalujsta, prochodite.’

Van Praag: ‘Neen, u moet me niet kwalijk nemen, maar ik zou het niet kunnen hebben als zo’n sympathieke, ontwikkelde gast achter mij aankwam.’
‘Ontwikkeld! Weest u zo vriendelijk om eerst te gaan.’

Timmer: – Nee, u moet mij echt niet kwalijk nemen, maar dat kan ik niet toelaten dat zo’n aangename, zo’n ontwikkelde gast achter mij aan zou lopen.
– Hoe zo, ontwikkeld?.. Toe, gaat u nu maar voor.

Het woord dat problemen oplevert is ‘obrazovannyj’, dat ‘ontwikkeld’ betekent, precies zoals Van Praag en Timmer het hebben vertaald. Manilov noemt Tsjitsjikov een ‘obrazovannyj’ gast en Tsjitsjikov relativeert dat in zijn repliek. Hij doet alsof hij het woord ‘obrazovannyj’ een wat overdreven aanduiding vindt voor zijn bescheiden vermogens. De eerste keer, in Manilovs zin, past ‘ontwikkeld’ heel goed als vertaling. Het probleem komt bij Tsjitsjikovs antwoord. ‘Ontwikkeld’ is in het Nederlands tegenwoordig een zo neutraal woord dat misschien alleen een analfabeet op het idee zou komen om het te ontkennen, het overdreven te vinden als kwalificatie voor zijn geestelijke vermogens. Ik heb daarom geprobeerd een andere equivalent te vinden die dat overdrevene meer recht doet. Daarvoor moest ik zoeken naar een stilistisch minder neutrale equivalent:

‘Maar neemt u mij niet kwalijk, onder geen beding wil ik dat een zo aangename, erudiete gast als u na mij komt. ‘Ach, erudiet… Gaat u voor, alstublieft.’

‘Erudiet’ is zo’n woord dat een beetje overdreven aandoet en dat je half ernstig, half gekscherend kunt afweren. Iets dergelijks doet zich ook twee bladzijden verder voor. Manilov prijst zich gelukkig met Tsjitsjikov de maaltijd te mogen gebruiken en eindigt zijn monoloog met: govorit’ s vami i naslaždat’sja prijatnym vašim razgovorom… Waarop Tsjitsjikov weer bescheiden antwoordt: Pomilujte, čto ž za prijatnyj razgovor?.

Timmer heeft dit het meest letterlijk vertaald, zij het dat hij het ook hier niet kon laten er wat aan toe te voegen: ‘…met u van gedachte te mogen wisselen en van uw hoogst aangename konversatie te mogen genieten…’ – Kom, kom, wat voor aangename konversatie?..

Voor het Nederlandse woord ‘aangenaam’ geldt echter hetzelfde als voor ‘ontwikkeld’, het is te neutraal in deze situatie. Het ontkennen van ‘aangename konversatie’ is niet erg overtuigend. Van Praag voelde dit kennelijk al aan, want hij heeft: ‘…te mogen genieten van dit heerlijk onderhoud…’

Waarop Tsjitsjikov dan (wel weer erg wijdlopig) antwoordt: ‘Maar houdt u mij ten goede, wat bedoelt u met heerlijk onderhoud?’

‘Heerlijk onderhoud’ vond ik nu weer wat al te ver gaan. Ik heb het gehouden op: ‘…met u van gedachten te wisselen en te genieten van uw hoogstaande conversatie…’ ‘Nou, nou, hoogstaande conversatie…’ ‘Hoogstaande conversatie’ is precies zo’n cliché dat Manilov in de mond zou kunnen nemen, en het is ook weer iets dat op natuurlijke wijze beleefd afgeweerd kan worden.

Gogol geldt als een barokke stilist en een exuberante verteller. Het gevaar bestaat dat de vertaler dat barokke en exuberante in zijn vertaling nog eens dunnetjes wil overdoen. Van Praag en Timmer hebben aan deze verleiding mijns inziens niet geheel weerstand kunnen bieden. Dode zielen is, als elk meesterwerk, een boek met zeer veel facetten. Misschien is dat wel het probleem met vertalingen en vertalers, dat zij vaak teveel geneigd zijn zich door één kant van het werk te laten leiden en te weinig oog hebben voor de talrijke andere. Zo hebben Van Praag en Timmer zich enigszins vastgebeten in dat barokke, wijdlopige, in de uitweidingen en zijn ze daardoor soms blind voor andere stilistische eigenaardigheden. En bij die neiging tot het benadrukken van Gogols woordenrijke kanten, komt dan ook nog een neiging die er in tegenspraak mee lijkt te staan: die tot normaliseren wat al te raar lijkt te worden – een van de kwaden waar elke vertaler voortdurend tegen moet strijden. In hoofdstuk zeven gaat Tsjitsjikov naar de rechtbank om de koopcontracten af te sluiten. We krijgen eerst een korte beschrijving van een zaal vol pennende ambtenaren, allemaal gekleed in zwarte frakken. Behalve één: ‘i daže prosto kakuju-to svetlo-seruju kurtku, otdelivšujusja ves’ma rezko, kotoraja, vorotiv golovu nabok i …’

In mijn vertaling is dat geworden: ‘…en zelfs één eenvoudig lichtgrijs colbertje dat vreselijk uit de toon viel en dat met het hoofd enigszins opzij (…) een kopie zat te maken van een of ander proces verbaal…’

In het Russisch is het heel duidelijk – door het geslacht van het betrekkelijk voornaamwoord ‘kotoraja’ dat slaat op ‘kurtku’ (colbertje) – dat het colbertje een kopie zat te maken. Zowel Van Praag als Timmer hadden geen oog voor deze eigenaardige formulering. Zij voegen allebei het woord ‘drager’ toe: ‘een colbertje (…) welks drager’ respectievelijk ‘een kolbertje (…) waarvan de drager…’


Wijdlopigheid, een teveel benadrukken van het komische en te weinig oog voor de stilistische subtiliteiten van het origineel, dat waren de bezwaren die ik had tegen de vertalingen van Van Praag en Timmer. Het resultaat is bij beiden een zekere oubolligheid. Ik heb geprobeerd – juist door mijn vertaling zo compact mogelijk te houden – dat excentrieke van Gogol niet sterker te maken dan het is en zeker ook alles wat naar het oubollige zweemde te vermijden. Want tijdens het vertalen kwam ik er steeds meer achter dat Gogol in Dode zielen naast barok en exuberant ook buitengewoon ironisch is. Eigenlijk is het hele eerste deel, op een aantal ‘pathetische’ passages na, tongue in cheek. Dode zielen is een meesterwerk van ironie, waarin alle personages zonder één uitzondering voortdurend op heel subtiele wijze op de hak worden genomen.

Zie ik mijn eigen vertaling van Dode zielen nu als de definitieve? Zeker niet, al hoop ik dat hij nog een flink aantal jaren meegaat. De definitieve vertaling van een werk als Dode zielen bestaat niet. Zelf zou ik het graag eens door een Vlaming vertaald zien. Gogol was immers een Oekraïener wiens Russisch door tijdgenoten niet als literair Russisch werd beschouwd. Een vertaling die minder ABN is dan de mijne, dat zou misschien nog weer nieuwe, onontdekte kanten openbaren van het raadsel dat Dode zielen ook na anderhalf jaar vertalen nog steeds voor me is.




<   

TSL 33

   >