Thomas Langerak



Andrej Platonov in Tambov



De korte periode die Andrej Platonov in de winter van 1926-1927 in de Zuid-Russische provinciehoofdstad Tambov heeft doorgebracht is voor zijn schrijverschap van buitengewoon belang geweest. Met enige overdrijving zou je kunnen stellen dat de schrijver Platonov die in de tweede helft van de jaren twintig het ene meesterwerk na het andere schreef in Tarnbov is geboren.

Voor 1926 was Platonov een plaatselijke beroemdheid: in zijn geboortestad Voronezj trad hij vanaf 1918 tot 1922 regelmatig- soms zelfs dagelijks - als dichter, schrijver en publicist in de openbaarheid. Van 1921 tot 1926 leidde hij het Bureau grondverbetering van de provincie Yoronezj, vanaf 1923 ook nog een afdeling die de elektrificatie van het platteland moest bevorderen. Onder zijn leiding werden putten geslagen, moerassen drooggelegd, rivieren uitgebaggerd en electriciteits-centrales gebouwd.

Hierover werd regelmatig in de pers bericht, dikwijls door Platonov zelf. Verder dan zijn geboortestad reikte zijn roem niet. Pogingen om ook in Moskou gedrukt te worden waren niet verder gekomen dan een paar recensies in een links-radicaal tijdschrift en een verhaal in een geïllustreerd weekblad. Een jaar na zijn vertrek uit Voronezj is de situatie radicaal veranderd: twee novelles verschijnen in een Moskous literair tijdschrift, in de zomer komt zijn eerste verhalenbundel uit. De bundel vestigt zijn naam in literaire kringen; de volgende jaren wordt hij gepubliceerd in leidende literaire tijdschriften, twee nieuwe bundels verschijnen, totdat de politieke gelijkschakeling aan het begin van de jaren dertig een eind maakt aan zijn voorspoedige carrière als schrijver.



Tambov. Bron

De veranderingen die in Platonovs leven plaats hadden zijn in grote lijnen bekend. In februari 1926 wordt Platonov gekozen tot vertegenwoordiger in het centraal comité van de vakbond voor land- en bosarbeiders. Half mei neemt hij ontslag bij de provincie Voronezj en vertrekt met vrouw en kind naar Moskou. Platonov is dan bijna 27 jaar, zijn vrouw Maria Aleksandrovna (Masja, Moesja) 23, hun zoon Platon (Tosja, Totik) drie en half. Ze krijgen een kamer in het door de vakbonden beheerde Centrale specialistenhuis in het centrum van de hoofdstad. Maar nauwelijks is hij aan het werk, of er ontstaan conflicten: op het kantoor van de vakbond werken ingenieurs en professoren die liever bureauwerk doen dan het veld intrekken. Platonov, de man van de praktijk, weet geen raad met deze pennenlikkers en doet hogerop zijn beklag, met als gevolg dat hij na vier weken op straat staat. Zo zit hij een maand na vertrek uit zijn geboortestad zonder werk en inkomsten in Moskou. Om aan geld te komen moet hij zijn boeken verkopen. De toestand wordt nog erger, wanneer de vakbond de Platonovs uit hun kamer probeert te zetten. In een notitieboekje uit deze tijd lezen we het volgende: 'Werkloosheid, Honger. Verkoop van spullen. Pesterij. Geen mogelijkheid tot verdediging, illegaal verblijf [...   ] Enige uitweg: dood en verwijdering van mijzelf'. Kennissen op het Volkscommissariaat van Landbouw komen hem te hulp. Ze bezorgen hem daar een baan en spoedig stuurt het Volkscommissariaat van Landbouw hem naar Tambov om leiding te geven aan het Bureau grondverbetering van het provinciaal grondbedrijf.

Begin december 1926 vertrekt Platonov naar Tambov. Zijn vrouw blijft met hun zoontje in Moskou achter. Vanaf de eerste dag heeft Platonov het gevoel dat er in Tambov een vijandige sfeer hangt: 'De toestand hier is gruwelijk - werken wordt een ramp.' Platonov wordt in Tambov met argwaan en jaloezie ontvangen. Er is een provinciale herindeling in de maak waarbij vier provincies- Orjol, Koersk, Voronezj en Tambov - moeten opgaan in een omvangrijke 'Centrale Zwarte-aarde regio'. Op het moment dat Platonov naar Tambov gaat is de strijd welke van de vier provinciehoofdsteden regiohoofdstad wordt nog in volle gang. Voronezj heeft de beste papieren; het feit dat juist iemand uit die stad door het centrum op die 'geweldige post' is benoemd wordt in Tambov ongetwijfeld als een slecht voorteken beschouwd. Al spoedig krijgt Platonov problemen; er is geen geld om zijn plannen uit te voeren, er zijn intriges tegen hem, hij wordt bedreigd. Na drie maanden houdt hij het voor gezien; de desorganisatie en bureaucratische tegenwerking is zo groot, dat hij niet langer verantwoordelijk wil zijn voor de uitvoering van de plannen. Hij neemt ontslag en vertrekt naar Moskou.

De brieven laten zien dat Platonov niet dan met grote moeite tot dit besluit is gekomen. Platonov was een gedreven technicus (hij heeft diverse uitvindingen op zijn naam staan) die geloofde dat de techniek een grote bijdrage kon leveren aan de verwezenlijking van het socialisme. Bovendien was hij van mening dat hij als technicus verplicht was om zijn kennis en vaardigheden in dienst te stellen van de opbouw van het land. Schrijven was voor hem persoonlijk belangrijk, maar de maatschappelijke waarde van literatuur was volgens Platonov gering. Vandaar de woorden in een van de brieven aan zijn vrouw: 'Ik denk dat ik geen maatschappelijke toekomst heb, maar een toekomst die alleen voor mijzelf waarde heeft.'

Het verhaal van het onverwachte einde van Platonovs loopbaan als landbouwspecialist heeft ook een keerzijde. Het is in zekere zin het gevolg van zijn besluit om zijn baan in Voronezj op te zeggen en naar Moskou te gaan. Dit besluit was zeker niet ingegeven door het verlangen carrière te maken bij de vakbond. Van en bijzondere belangstelling voor vakbondszaken heeft Platonov nooit blijk gegeven. Het lijkt waarschijnlijker dat hij zijn verkiezing tot vertegenwoordiger in het centrale comité van de vakbond heeft aangegrepen om naar Moskou te kunnen verhuizen. In de eerste jaren na de revolutie kende Voronezj een bruisend cultureel leven waarin Platonov een belangrijke rol speelde; maar tegen het midden van de jaren twintig was daar weinig meer van over. De plaatselijke literaire tijdschriften waren opgeheven, de twee plaatselijke dagbladen publiceerden alleen artikelen, geen proza of poëzie. Het centrum van het culturele leven van de Sovjetunie lag in Moskou; daar werden de belangrijke tijdschriften uitgegeven, daar vonden de literaire debatten plaats. 'Iedereen wilde in die tijd naar Moskou', zei zijn weduwe mij in antwoord op de vraag waarom Platonov in 1926 Voronezj had verlaten.

In Moskou en Tambov beleeft Platonov een ware explosie van literaire creativiteit. Hij schrijft drie novelles die alle tot de hoogtepunten van zijn werk worden gerekend - De koetsiers- voorstad, De sluizen van Jepifan, en De stad Gradov; hij werkt aan twee novelles die in het begin van 1927 worden voltooid - De verborgen mens en De weg van de ether, hij schrijft verschillende verhalen. In Moskou doet hij pogingen zijn werk gedrukt te krijgen; hij stuurt verhalen naar tijdschriften en klopt aan bij uitgeverij 'De jonge garde' waar zijn vriend Zachar Litvin-Molotov zojuist directeur is geworden. Litvin-Molotov, die grote bewondering heeft voor Platonovs literaire talenten (in 1922 gaf hij Platonovs eerste en enige dichtbundel uit), komt hem tegemoet, maar stelt wel eisen aan de inhoud van zijn werk: niet alles wat Platonov stuurt is naar de mening van Litvin-Molotov acceptabel, al te scherpe teksten worden gladgestreken. In de brieven die Platonov in Tambov aan zijn vrouw schrijft is hierover regelmatig ergernis te horen.

Platonov schrijft niet alleen steeds meer en steeds beter (wie zijn werk uit deze periode achter elkaar leest ziet zijn talent groeien), hij voelt zich ook steeds meer een schrijver. In een brief aan Voronskij, redacteur van Rood nieuwland (Krasnaja nov'), op dat moment een van de meest prestigieuze tijdschriften, spreekt Platonov van 'mijn passie voor nadenken en schrijven'.1 De brieven uit Tambov laten duidelijk zien hoe het isolement het besef van zijn schrijverschap versterkte. Plato nov spreekt over zijn 'muze', die hij als een niet te beheersen oerkracht in zich voelt. Hij citeert echte en verzonnen verzen van Poesjkin en vergelijkt zijn verblijf in Tambov met Poesjkins ballingschap in het zuiden van Rusland. Maar zijn overgave aan zijn 'muze', aan de magie van het schrijven brengt ook angst en een gevoel van gespletenheid; dat is wellicht de betekenis van de nachtmerrie waarover hij in een van zijn brieven schrijft.

Interessant is Platonovs felle reactie op de opmerkingen die zijn vrouw naar aanleiding van 'De weg van de ether' heeft gemaakt. Het is haar opgevallen dat Michail Kirpitsjnikov - een van de hoofdpersonen-en zijn vrouw overeenkomsten vertonen met Platonov en haarzelf.

Zij heeft zich er kennelijk aan gestoord dat Kirpitsjnikov zijn gezin in de steek laat, begint te zwerven en uiteindelijk in Amerika verliefd wordt op 'het burgermeisje Ruth'. Platonov stelt in zijn antwoord dat hij niet verward moet worden met de helden van zijn literaire werken. In zijn werk wil hij 'zijn ware ik' niet prijsgeven. Hier zien we de persoonlijke achtergrond van een ontwikkeling die zich in deze periode aan het voltrekken is; in Voronezj was Platonov een schrijver die in artikelen, proza en poëzie ideeën verkondigde, in Moskou en Tambov verandert hij in een schrijver die in zijn literaire werk waarheden - meestal waarheden waarin hijzelf vurig geloofde-onderzoekt en op hun uiterste consequentie beproeft. De schrijver zelf verdwijnt steeds meer achter zijn werk. Dat Platonov dit bewust nastreefde blijkt niet alleen uit de stellige uitspraken in de brief aan zijn vrouw, het wordt ook bevestigd door recent onderzoek; de handschriften van zijn roman Tsjevengoer laten zien dat een eerdere versie veel autobiografischer was en veel details bevatte die voor de tijdgenoot herkenbaar waren. In de definitieve versie zijn praktisch alle autobiografische en specifieke historische details verwijderd; andere ingrepen in de tekst hebben kennelijk als doel gehad om de positie van de auteur te verhullen.

'Mijn ware ik heb ik nog nooit aan iemand laten zien en dat zal ik ook niet gauw doen. Daar zijn veel gewichtige redenen voor, maar de belangrijkste is, dat niemand mij echt nodig heeft.' - deze uitspraak raakt de kern van Platonovs schrijverschap. Het is een auteur die zich uit bescheidenheid verschuilt achter zijn werk; een auteur die niet gezien wil worden, die zich niet prijs wil geven. En daarin is hij grotendeels geslaagd. Platonov is na 1926 nauwelijks in het openbaar opgetreden, persoonlijke brieven zijn er praktisch niet, bijna alle brieven die de laatste jaren boven water zijn gekomen zijn gericht aan collega's, redacteuren, uitgevers en dergelijke en gaan over de uitgave van zijn werk. Dagboeken hield hij niet bij, er zijn alleen notitieboekjes waarin hij aantekeningen maakte van woorden, zinnen en zaken die hij wilde onthouden om ze later in zijn werk te kunnen gebruiken. Uitspraken van Platonov over zijn eigen werk zijn betrekkelijk zeldzaam. Er is ook niets bekend over zijn privé-leven: over de verhouding met zijn ouders, zijn broers en zusters, zijn vrouw en zijn zoon. Herinneringen aan Platonov zijn door verschillende mensen uit zijn omgeving te boek gesteld, maar de meeste zijn oppervlakkig. Het enige dat steeds terugkeert is dat Platonov lang was, mager en blond, dat hij weinig zei, dat hij vriendelijke ogen had en scherpe vragen kon stellen.

De meest persoonlijke brieven uit zijn nalatenschap zijn die aan zijn vrouw. Ze zijn in 1975 door zijn weduwe in een provinciaal tijdschrift gepubliceerd en later herdrukt in de driedelige uitgave van zijn werk.2 De brieven zijn echter niet volledig uitgegeven. Het gaat eerder om een verzameling brieffragmenten, dan om een echte brievenuitgave. De hier in vertaling gepubliceerde brieven zijn alle geschreven in Tambov. Waar in de uitgave aan het begin van een fragment of een zin puntjes staan heb ik ze tussen rechte haken gezet om aan te geven dat hier sprake is van een weggelaten passage. De vele puntjes aan het eind van een zin heb ik laten staan, omdat niet is na te gaan of ze afkomstig zijn van Platonov of later door zijn weduwe zijn toegevoegd om een weglating aan te geven.






1 De brief is opgenomen in mijn nawoord bij De stad Gradov.
2 Volga, 1975, nr. 9, blz. 160-178. Herdrukt in: Sobranie sočinenij v trech tomach. Tom 3. Moskva 1985.



<    

TSL 26

   >