Er is in de vorige (twintigste) eeuw nogal wat
geschreven over de periodisering van de literatuur,
het indelen van de literatuur en overigens
ook van de andere kunsten in perioden, stromingen
of stijlen. Daarbij is ook aandacht besteed
aan de vraag hoe stromingen zich ontwikkelen
en hoe en waarom ег steeds nieuwe
en andere stromingen ontstaan, kortom, om een
term van de Russische literatuшonderzoekeren
schrijver Joeri Tynjanov te gebгuiken, aan het
proЫeem van de evolutie van de literatuuг.
In veel van die ontwikkelings- of evolutietheoriёn
staat het idee van de cycliciteit centraal.
Nieuwe vormen die in de kunst of literatuur
ontwikkeld worden, staan altijd lijnrecht
tegenover de oude voгmen die moeten worden
afgebroken omdat ze hun tijd hebben gehad en
niet meer interessant zijn. Als na veгloop van
tijd de nieuwe vormen ор hun beurt afgesleten
raken, komt ook daar een reactie tegen en kгijg
je, in zekere zin, de oude weer terug. Je krijgt
dus een soort heen en weer gaan, als de slinger
van een klok of een schommel, tussen twee
grondpгincipes. Die grondprincipes zijn door
de geleerden ор verschillende manieren benoemd.
Een basistegenstelling die je nog al eens
tegenkomt in de theorieёn is die tussen 'Classicisme'
en 'Romantiek', of 'klassiek' en 'romantisch',
waaгbij de eerstgenoemde term, heel
grof gezegd, vooгal betrekking heeft ор de kunst en literatuur die de wereld laat zien zoals
die is en een kenbare, zichtbare werkelijkheidveronderstelt,
terwijl de tweede term, ook weer
heel grof gezegd, refereert aan kunst die de zekerheid
ten aanzien van hieren nu in twijfel trekt
en zich richtop een andere, 'hogere' werkelijkheid.
Аl deze evolutietheorieёn hebben met elkaar
gemeen dat de ontwikkeling van de cultuur
wordt gezien als een dialectisch proces,
waarin dezelfde patronen elkaar voortdurend
herhalen en ег geen spгake is van vooгuitgang,
maar van terugkeer van steeds dezelfde elementen.
Een van de boeiendste dialectische modellen
van de ontwikkeling van de cultuur is gemaakt
door de bekende Russische mediёvist
Dmitri Lichatsjov, die vorig jaar, ор zeer hoge
leeftijd, is overleden. Lichatsjov presenteerde
zijn model in 1973, in een boek getiteld 'De ontwikkeling
van de Russische literatuur van de
tiende tot de zeventiendeeeuw. Perioden en stijlen'.
In dit boek bestrijdt hij de bewering van
bijna alle 'dialectische' cultuur-evolutionisten
dat de grote stijlen van de westerse cultuur, zoals
Gotiek, Renaissance, Barok, Classicisme,
Romantiek, Realisme et cetera, gelijkwaardig
zijn en eenzelfde betekenis hebben voor de ontwikkeling
van de cultuur. Volgens Lichatsjov
is de ontwikkeling van de verschillende stijlen asymetrisch. Hij onderscheidt twee soorten beweging:
een langzame, geleidelijke, die gaat
van betrekkelijke eenvoud naar een stadium
van ingewikkeldheid en een plotselinge, snelle,
die een einde maakt aan de ingewikkelde toestand
en terugkeert naar eenvoud.
Het min of meer eenvoudige stadium, de periode
die begint met een plotselinge verandering,
een 'sprong', wordt door Lichatsjov een
'primaire stijl' genoemd, het ingewikkelde stadium
een 'secundaire stijl'. De geschiedenis
van de cultuur bestaat derhalve uit wat hij noemt
'megaperioden', combinaties van steeds een
primaire en secundaire stijl. De megaperioden
die hij onderscheidt zijn Romaans-Gotiek, dan
Renaissance-Barok, dat uitloopt in Rococo,
vervolgens Classicisme-Romantiek. Als mediëvist
waagde Lichatsjov zich niet verder dan
het begin van de vierde megaperiode, het Realisme,
dat hij bovendien beschouwde als een
soort eindstadium van de cultuur. Maar ook na
het Realisme is er natuurlijk het een en ander
gebeurd. De secundaire stijl die volgt op het
Realisme is het Symbolisme. En de tot op heden
laatste megaperiode, die de hele twintigste
eeuw bestrijkt, wordt gevormd door Modernisme-
Postmodernisme.
Volgens het actie-reactie principe, dat aan
de basis ligt van veel theorieën over de evolutie
van de cultuur, zijn een primaire en een secundaire
stijl in veel opzichten aan elkaar tegengesteld:
vernieuwing komt het beste tot
stand wanneer het oude radicaal wordt afgebroken.
Na verloop van tijd komt de slinger weer
terug. Dat betekent dat elke nieuwe stijl in de
ontwikkeling van de cultuur in bepaalde opzichten
lijkt op eerdere stijlen van hetzelfde type.
Er is een zekere verwantschap tussen primaire
stijlen enerzijds en secundaire stijlen anderzijds.
Om een paar voorbeelden te geven:
Renaissance en Classicisme, beide primaire
stijlen, gaan allebei terug op de klassieke oudheid,
Gotiek en Romantiek, beide secundaire
stijlen, hebben een voorkeur voor irrationele
elementen; in de beeldende kunst van de Barok,
het Symbolisme (Jugendstil) en het Postmodernisme
(alle drie secundaire stijlen) ligt sterk de
nadruk op de versiering.
Een ander interessant gegeven is dat primaire
stijlen vaak verbonden zijn met een bepaalde
ideologie. In dit verband kan men denken aan Renaissance en Humanisme, Realisme
en Positivisme, Modernisme en Totalitarisme
(Nazisme en Communisme). Secundaire stijlen
zijn complexer en kunnen verschillende ideologieën
dienen, zoals de Romantiek, die enerzijds
het verleden verheerlijkt, maar ook progressieve
idealen heeft als nationale bevrijding
en emancipatie. Het Postmodernisme is bewust
anti-ideologisch: het verdwijnen van het communisme
past dan ook goed in deze cultuurperiode.
Er is natuurlijk veel meer te zeggen over primaire
en secundaire stijlen, maar waar het me nu
om gaat is om te laten zien hoe Lichatsjovs model
gebruikt kan worden om tot een beter begrip
te komen van de ontwikkeling van de Russische
literatuurvanafheteinde van de achttiende eeuw
en vooral om Aleksander Poesjkins plaats en rol
in deze ontwikkeling vast te stellen.
De critici en literatuurhistorici zijn het er in
het algemeen over eens dat de periode eind achttiende
eeuw tot midden negentiende eeuw wordt
gekenmerkt door drie stij !en: Classicisme, vaak
ook Neoclassicisme genoemd, Romantiek en
Realisme. Volgens Lichatsjovs schema is dat
één megaperiode, Classicisme-Romantiek en
het begin van de volgende megaperiode. Precieze
scheidslijnen tussen de stijlen en de perioden
waarin deze domineren zijn natuurlijk niet te
trekken, maar het is evident dat in de Russische
literatuur het Classicisme heerst tot aan het einde
van de negentiende eeuw, dat de hoogtijdagen
van de Romantiek de jaren twintig van de
negentiende eeuw zijn en dat het Realisme circa
1830 begint. Over deze globale periodisering
bestaat een grote mate van overeenstemming.
Veel minder eens is men het met elkaar als men
de stijlen gaat karakteriseren en als men Poesjkin
met de verschillende stijlen gaat verbinden.
Een Amerikaamse criticus heeft onlangs het
Realisme bestempeld als 'een monster met talloze
koppen die hoognodig ontward dienen te
worden'. Dat is een wat vreemd beeld: je zou
eerder verwachten dat alle koppen, op één na,
eraf geslagen dienen te worden, maar de bedoeling
is duidelijk. Heb je het over het Realisme
dan zijn er talloze verschillende opvattingen
en karakteriseringen van en het zou goed
zijn daar enige lijn in aan te brengen. Wat de
Amerikaanse criticus zegt over het Realisme
geldt in feite voor elke stroming of periode.
Romantiek, Realisme, Modernisme zijn benamingen
waar heel veel onder valt. Een sluitende
definitie geven van zo'n stijlperiode is onmogelijk.
De problemen met het precies definiëren
van een bepaalde cultuurperiode hebben sommige
critici ertoe gebracht Poesjkin te claimen
voor hun favoriete stijlperiode. Voor veel Sovjetcritici,
grootgebracht met de ideeën van het
marxistische materialisme, behoort Poesjkin
uitsluitend tot het Realisme. Voor deze critici
is een realistische schrijver in principe goed, een
romantische op zijn minst verdacht. Dit heeft in
de praktijk van het onderzoek tot een soms nogal
vreemde voorstelling van zaken geleid. De
critici stellen vast dat Poesjkin eigenlijk al vanaf
de wieg een realist was. In het begin van zijn
carrière zaten er nog betrekkelijk weinig realisitische
elementen in zijn werk, maar later namen
die steeds meer toe en werd zijn werk ook
navenant beter. Een vroeg gedicht van Poesjkin
kon bijvoorbeeld een eerste en derde strofe hebben
die realistisch was, terwijl de tweede strofe 'nog' classicistisch of romantisch was. Al deze
'storende' elementen van Classicisme en
Romantiek verdwenen geleidelijk uit zijn werk
- de rijpe Poesjkin is geheel realistisch. Het
hoeft geen betoog dat zo'n eenzijdige, ideologische
visie nauwelijks enig inzicht biedt in
Poesjkins werkelijke ontwikkeling als schrijver
en dichter.
Er zijn ook critici die Poesjkin claimen niet
voor het Realisme, maar voor de Romantiek.
Dezen leggen er bijvoorbeeld de nadruk op dat
Poeskjins 'zuidelijke poëmen' uit de jaren twintig,
zoals De zigeuners en De bron van Bachtsjisaraj
het absolute hoogtepunt vormen van de
Russische Romantiek en suggereren dat de Russische
Romantiek zodanig gedefineerd ( een betere
term in dit verband is 'opgerekt') moet worden
dat het hele oeuvre van Poesjkin daar onder
kan vallen.
Als we iets willen vaststellen van Poesjkins
plaats en rol in de ontwikkeling van de Russische
literatuur gedurende de eerste helft van de
negentiende eeuw heeft weinig zin één van de stijlen van deze tijd zodanig aan te passen dat
Poesjkin daar geheel onder valt. Maar het heeft
ook geen zin, wat je tegenwoordig nogal eens
in de literatuurkritiek tegenkomt, de stijlen geheel
terzijde te schuiven als begrippen die eigenlijk
te ingewikkeld ofte globaal zijn om mee
te werken. Romantiek, Realisme et cetera zijn
niet zo maar labels die je aan iets hecht, maar
zijn wel degelijk benamingen met behulp waarvan
je greep kunt krijgen op het historische proces
en dat kunt interpreteren. Een stijlperiode is
wel gekenmerkt als een tijdssegment dat wordt
gedomineerd dooreen systeem van literaire normen,
standaarden en conventies, waarvan het
begin, de verspreiding en het uiteindelijk verdwijnen
kan worden nagegaan. Geen enkel
kunstwerk realiseert zo'n systeem volledig en
in elke stijlperiode vinden we restanten van de
vorige periode en vooruitwijzigingen naar de
volgende. Toch kunnen we een bepaalde eenheid
aan zo'n periode toekennen, dat wil zeggen
gedurende die periode wordt een bepaald
systeem van normen het volledigst gerealiseerd.
Poesjkin is, wat niemand zal ontkennen, ook
niet zij die hem claimen voor het Realisme of
de Romantiek, grootgebracht in de rationalistische
traditie van de achttiende eeuw. Voltaire
was zijn grote voorbeeld. Volgens de bekende
Russische literatuuronderzoekster Lidia Ginzburg
is Poesjkin een dichter van een onromantisch
type. Het is dan ook niet verrassend dat
zijn vroege werk duidelijk in het teken staat van
het Classicisme en veel elementen bevat die typerend
zijn voor deze cultuurperiode. Een centraal
aspect van het Classicisme is een statische,
mechanistische visie van de wereld, die onder
andere resulteert in geloof in de rede, in demogelijkheid
van een harmonische, goed geordende
maatschappij met duidelijke rangen en
standen. Wat de literatuur betreft zien we een
strikte hiërarchie van stijlen en genres. Tragedie,
epos en ode zijn de hoogste genres, klucht
en epigram de laagste; alle genres moeten echter
aan bepaalde eisen voldoen: in de hoogste
genres is bijvoorbeeld het gebruik van dagelijkse
omgangstaal uitgesloten.
Volgens Lichatsjovs theorie is het Classicisme,
als primaire stijl, in veel opzichten tegengesteld
aan de secundaire stijl die erop volgt, de
Romantiek, maar lijkt het Classicisme op de
nieuwe primaire stijl na de Romantiek, het Realisme. Het is inderdaad veel gemakkelijker de
verschillen tussen Classicisme en Romantiek
vast te stellen, dan de verschillen tussen Classicisme
en Realisme. Zowel in het Classicisme
als in het Realisme gaat het in de eerste plaats
om objectiviteit, om het typische. Niet de auteur
met zijn inspiratie en emoties staat centraal,
maar het literaire werk en de objectieve beschrijving
van de mens in zijn omgeving.
Gezien Poesjkins wortels in het Classicisme en
de globale overeenkomsten die er bestaan tussen
Classicisme en Realisme beschouwen sommige
onderzoekers, zeker zij die het slingerprincipeklassiek/
romantisch aanhangen, Poesjkin
als de kroon van het Classicisme en Ruslands
klassieke dichter bij uitstek. Dezelfde onderzoekers
menen dat het dan ook heel logisch
is dat Poesjkin weinig invloed heeft gehad tijdens
het Symbolisme - een secundaire stijl-,
maar juist wel weer door de modernisten aan
het begin van de twintigste eeuw (in het bijzonder
de acrneïsten, zoals Anna Achmatova en
Osip Mandelstam) als een belangrijke inspirator
is beschouwd. Poesjkins 'Romantiek' wordt
op deze manier bijna ontkend.
Het benadrukken van Poesjkin als classieist/
realist en het onder de grond schoffelen van
zijn Romantiek geeft natuurlijk een eenzijdig
beeld. Alsof Poesjkin van de ene primaire stijl,
Classicisme, naar de volgende, Realisme, zou
zijn overgesprongen, terwijl het evident is dat
hij het Realisme bereikt via de Romantiek en
die stroming niet zomaar overslaat. Het was
juist de Romantiek die Poesjkin in staat stelde
het Classicisme achter zich te laten en de nieuwe
periode van het Realisme in te gaan, die weliswaar
op het Classicisme lijkt, maar daar ook
toch op essentiële punten van verschilt. Een van
de belangrijkste verschillen is dat in het Realisme
de hiërarchie van onderwerpen en de daarmee
verbonden hiërarchie van genres (verheven
- gewoon, laag) ontbreekt. Het verdwijnen
van de genres van het classicistische genresysteem
is heel vruchtbaar geweest voor Poesjkins
ontwikkeling als dichter en dit verdwijnen moet
geheel op het conto worden geschreven van de
Romantiek.
Als we accepteren wat Lidia Ginzburg heeft
gezegd, dat Poesjkin van nature onromantisch
was, dan kunnen we het, denk ik, als een teken
van zijn genialiteit beschouwen dat hij gebruik heeft gemaakt van een hem wezensvreemde
stijlperiode om zich poëtisch verder te ontwikkelen.
Poesjkin zag niets in romantische aspecten
als uitdrukking van individuele emotie, irrationaliteit,
verheven idealen, maar maakte wel
gebruik van andere elementen van de Romantiek,
zoals de afbraak van het classicistische
genresysteem, een organische in plaats van een
mechanistische visie van de wereld en, niet in
de laatste plaats, ironie. Wat dit laatste betreft
staat Poesjkin dicht bij Byron, de enige romantische
dichter die hem heeft beïnvloed en die,
zoals bekend, zelf een groot bewonderaar was
van de classicistische dichter Alexander Pope.
Een van de redenen waarom Poesjkin geniaal
genoemd kan worden, is dat hij zo gemakkelijk
alle aspecten van de literatuur en cultuur
van zijn tijd heeft opgenomen en vervolgens in
zijn werk heeft geïncorporeerd. Interessant in
dit verband is de ontstaansgeschiedenis van wat
als zijn hoofdwerk kan worden gezien, Jevgeni
Onegin. Poesjkin begon hieraan in het begin van
de jaren twintig, toen hij druk in de weer was
het genresysteem, de nog invloedrijke erfenis
van het Classicisme, af te breken en te boven te
komen. Het grootste deel van Onegin schreef hij in de 'romantische' jaren twintig, de laatste gedeelten
in 1831, toen hij al in zijn realistische
fase zat. Jevgeni Onegin toont derhalve, als geen
ander van Poesjkins werken, diens weg van
Classicisme naar Realisme. Ik ken geen ander
werk in de Russische literatuur dat op zo'n natuurlijke
wijze deelneemt aan drie verschillende
stijlperioden. Dat is wellicht een reden waarom
Jevgeni Onegin tot de top van de Russische
literatuur behoort. Ik ken trouwens ook nauwelijks
andere schrijvers of kunstenaars die drie
verschillende stijlperioden in zich verenigen.
Goethe wellicht, die vijftig jaar eerder dan
Poesjkin is geboren en slechts vijf jaar voor hem
is overleden. Een andere mogelijke kandidaat is
Joseph Brodsky, die verbonden kan worden met
het Modernisme, het Postmodernisme en, wie
weet, de stroming na het Postmodernisme die
nog geen naam heeft gekregen, maar die met het
begin van het computertijdperk al wel is begonnen.
Van die nieuwe cultuurperiode kunnen
we de belangrijkste kenmerken nog niet goed
zien en kunnen we alleen vaststellen dat hij, althans
volgens de theorie, een primaire stijl zal
zijn. En dat betekent weer dat het een periode is
waarin Poesjkin extra gewaardeerd zal worden.