Willem G. Weststeijn



Poesjkin tussen Classisisme, Romantiek еп Realisme



Er is in de vorige (twintigste) eeuw nogal wat geschreven over de periodisering van de literatuur, het indelen van de literatuur en overigens ook van de andere kunsten in perioden, stromingen of stijlen. Daarbij is ook aandacht besteed aan de vraag hoe stromingen zich ontwikkelen en hoe en waarom ег steeds nieuwe en andere stromingen ontstaan, kortom, om een term van de Russische literatuшonderzoekeren schrijver Joeri Tynjanov te gebгuiken, aan het proЫeem van de evolutie van de literatuuг.

In veel van die ontwikkelings- of evolutietheoriёn staat het idee van de cycliciteit centraal. Nieuwe vormen die in de kunst of literatuur ontwikkeld worden, staan altijd lijnrecht tegenover de oude voгmen die moeten worden afgebroken omdat ze hun tijd hebben gehad en niet meer interessant zijn. Als na veгloop van tijd de nieuwe vormen ор hun beurt afgesleten raken, komt ook daar een reactie tegen en kгijg je, in zekere zin, de oude weer terug. Je krijgt dus een soort heen en weer gaan, als de slinger van een klok of een schommel, tussen twee grondpгincipes. Die grondprincipes zijn door de geleerden ор verschillende manieren benoemd. Een basistegenstelling die je nog al eens tegenkomt in de theorieёn is die tussen 'Classicisme' en 'Romantiek', of 'klassiek' en 'romantisch', waaгbij de eerstgenoemde term, heel grof gezegd, vooгal betrekking heeft ор de kunst en literatuur die de wereld laat zien zoals die is en een kenbare, zichtbare werkelijkheidveronderstelt, terwijl de tweede term, ook weer heel grof gezegd, refereert aan kunst die de zekerheid ten aanzien van hieren nu in twijfel trekt en zich richtop een andere, 'hogere' werkelijkheid.

Аl deze evolutietheorieёn hebben met elkaar gemeen dat de ontwikkeling van de cultuur wordt gezien als een dialectisch proces, waarin dezelfde patronen elkaar voortdurend herhalen en ег geen spгake is van vooгuitgang, maar van terugkeer van steeds dezelfde elementen.

Een van de boeiendste dialectische modellen van de ontwikkeling van de cultuur is gemaakt door de bekende Russische mediёvist Dmitri Lichatsjov, die vorig jaar, ор zeer hoge leeftijd, is overleden. Lichatsjov presenteerde zijn model in 1973, in een boek getiteld 'De ontwikkeling van de Russische literatuur van de tiende tot de zeventiendeeeuw. Perioden en stijlen'. In dit boek bestrijdt hij de bewering van bijna alle 'dialectische' cultuur-evolutionisten dat de grote stijlen van de westerse cultuur, zoals Gotiek, Renaissance, Barok, Classicisme, Romantiek, Realisme et cetera, gelijkwaardig zijn en eenzelfde betekenis hebben voor de ontwikkeling van de cultuur. Volgens Lichatsjov is de ontwikkeling van de verschillende stijlen asymetrisch. Hij onderscheidt twee soorten beweging: een langzame, geleidelijke, die gaat van betrekkelijke eenvoud naar een stadium van ingewikkeldheid en een plotselinge, snelle, die een einde maakt aan de ingewikkelde toestand en terugkeert naar eenvoud.

Het min of meer eenvoudige stadium, de periode die begint met een plotselinge verandering, een 'sprong', wordt door Lichatsjov een 'primaire stijl' genoemd, het ingewikkelde stadium een 'secundaire stijl'. De geschiedenis van de cultuur bestaat derhalve uit wat hij noemt 'megaperioden', combinaties van steeds een primaire en secundaire stijl. De megaperioden die hij onderscheidt zijn Romaans-Gotiek, dan Renaissance-Barok, dat uitloopt in Rococo, vervolgens Classicisme-Romantiek. Als mediëvist waagde Lichatsjov zich niet verder dan het begin van de vierde megaperiode, het Realisme, dat hij bovendien beschouwde als een soort eindstadium van de cultuur. Maar ook na het Realisme is er natuurlijk het een en ander gebeurd. De secundaire stijl die volgt op het Realisme is het Symbolisme. En de tot op heden laatste megaperiode, die de hele twintigste eeuw bestrijkt, wordt gevormd door Modernisme- Postmodernisme.

Volgens het actie-reactie principe, dat aan de basis ligt van veel theorieën over de evolutie van de cultuur, zijn een primaire en een secundaire stijl in veel opzichten aan elkaar tegengesteld: vernieuwing komt het beste tot stand wanneer het oude radicaal wordt afgebroken. Na verloop van tijd komt de slinger weer terug. Dat betekent dat elke nieuwe stijl in de ontwikkeling van de cultuur in bepaalde opzichten lijkt op eerdere stijlen van hetzelfde type. Er is een zekere verwantschap tussen primaire stijlen enerzijds en secundaire stijlen anderzijds. Om een paar voorbeelden te geven: Renaissance en Classicisme, beide primaire stijlen, gaan allebei terug op de klassieke oudheid, Gotiek en Romantiek, beide secundaire stijlen, hebben een voorkeur voor irrationele elementen; in de beeldende kunst van de Barok, het Symbolisme (Jugendstil) en het Postmodernisme (alle drie secundaire stijlen) ligt sterk de nadruk op de versiering.

Een ander interessant gegeven is dat primaire stijlen vaak verbonden zijn met een bepaalde ideologie. In dit verband kan men denken aan Renaissance en Humanisme, Realisme en Positivisme, Modernisme en Totalitarisme (Nazisme en Communisme). Secundaire stijlen zijn complexer en kunnen verschillende ideologieën dienen, zoals de Romantiek, die enerzijds het verleden verheerlijkt, maar ook progressieve idealen heeft als nationale bevrijding en emancipatie. Het Postmodernisme is bewust anti-ideologisch: het verdwijnen van het communisme past dan ook goed in deze cultuurperiode.

Er is natuurlijk veel meer te zeggen over primaire en secundaire stijlen, maar waar het me nu om gaat is om te laten zien hoe Lichatsjovs model gebruikt kan worden om tot een beter begrip te komen van de ontwikkeling van de Russische literatuurvanafheteinde van de achttiende eeuw en vooral om Aleksander Poesjkins plaats en rol in deze ontwikkeling vast te stellen.

De critici en literatuurhistorici zijn het er in het algemeen over eens dat de periode eind achttiende eeuw tot midden negentiende eeuw wordt gekenmerkt door drie stij !en: Classicisme, vaak ook Neoclassicisme genoemd, Romantiek en Realisme. Volgens Lichatsjovs schema is dat één megaperiode, Classicisme-Romantiek en het begin van de volgende megaperiode. Precieze scheidslijnen tussen de stijlen en de perioden waarin deze domineren zijn natuurlijk niet te trekken, maar het is evident dat in de Russische literatuur het Classicisme heerst tot aan het einde van de negentiende eeuw, dat de hoogtijdagen van de Romantiek de jaren twintig van de negentiende eeuw zijn en dat het Realisme circa 1830 begint. Over deze globale periodisering bestaat een grote mate van overeenstemming. Veel minder eens is men het met elkaar als men de stijlen gaat karakteriseren en als men Poesjkin met de verschillende stijlen gaat verbinden.

Een Amerikaamse criticus heeft onlangs het Realisme bestempeld als 'een monster met talloze koppen die hoognodig ontward dienen te worden'. Dat is een wat vreemd beeld: je zou eerder verwachten dat alle koppen, op één na, eraf geslagen dienen te worden, maar de bedoeling is duidelijk. Heb je het over het Realisme dan zijn er talloze verschillende opvattingen en karakteriseringen van en het zou goed zijn daar enige lijn in aan te brengen. Wat de Amerikaanse criticus zegt over het Realisme geldt in feite voor elke stroming of periode. Romantiek, Realisme, Modernisme zijn benamingen waar heel veel onder valt. Een sluitende definitie geven van zo'n stijlperiode is onmogelijk.

De problemen met het precies definiëren van een bepaalde cultuurperiode hebben sommige critici ertoe gebracht Poesjkin te claimen voor hun favoriete stijlperiode. Voor veel Sovjetcritici, grootgebracht met de ideeën van het marxistische materialisme, behoort Poesjkin uitsluitend tot het Realisme. Voor deze critici is een realistische schrijver in principe goed, een romantische op zijn minst verdacht. Dit heeft in de praktijk van het onderzoek tot een soms nogal vreemde voorstelling van zaken geleid. De critici stellen vast dat Poesjkin eigenlijk al vanaf de wieg een realist was. In het begin van zijn carrière zaten er nog betrekkelijk weinig realisitische elementen in zijn werk, maar later namen die steeds meer toe en werd zijn werk ook navenant beter. Een vroeg gedicht van Poesjkin kon bijvoorbeeld een eerste en derde strofe hebben die realistisch was, terwijl de tweede strofe 'nog' classicistisch of romantisch was. Al deze 'storende' elementen van Classicisme en Romantiek verdwenen geleidelijk uit zijn werk - de rijpe Poesjkin is geheel realistisch. Het hoeft geen betoog dat zo'n eenzijdige, ideologische visie nauwelijks enig inzicht biedt in Poesjkins werkelijke ontwikkeling als schrijver en dichter.

Er zijn ook critici die Poesjkin claimen niet voor het Realisme, maar voor de Romantiek. Dezen leggen er bijvoorbeeld de nadruk op dat Poeskjins 'zuidelijke poëmen' uit de jaren twintig, zoals De zigeuners en De bron van Bachtsjisaraj het absolute hoogtepunt vormen van de Russische Romantiek en suggereren dat de Russische Romantiek zodanig gedefineerd ( een betere term in dit verband is 'opgerekt') moet worden dat het hele oeuvre van Poesjkin daar onder kan vallen.

Als we iets willen vaststellen van Poesjkins plaats en rol in de ontwikkeling van de Russische literatuur gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw heeft weinig zin één van de stijlen van deze tijd zodanig aan te passen dat Poesjkin daar geheel onder valt. Maar het heeft ook geen zin, wat je tegenwoordig nogal eens in de literatuurkritiek tegenkomt, de stijlen geheel terzijde te schuiven als begrippen die eigenlijk te ingewikkeld ofte globaal zijn om mee te werken. Romantiek, Realisme et cetera zijn niet zo maar labels die je aan iets hecht, maar zijn wel degelijk benamingen met behulp waarvan je greep kunt krijgen op het historische proces en dat kunt interpreteren. Een stijlperiode is wel gekenmerkt als een tijdssegment dat wordt gedomineerd dooreen systeem van literaire normen, standaarden en conventies, waarvan het begin, de verspreiding en het uiteindelijk verdwijnen kan worden nagegaan. Geen enkel kunstwerk realiseert zo'n systeem volledig en in elke stijlperiode vinden we restanten van de vorige periode en vooruitwijzigingen naar de volgende. Toch kunnen we een bepaalde eenheid aan zo'n periode toekennen, dat wil zeggen gedurende die periode wordt een bepaald systeem van normen het volledigst gerealiseerd.

Poesjkin is, wat niemand zal ontkennen, ook niet zij die hem claimen voor het Realisme of de Romantiek, grootgebracht in de rationalistische traditie van de achttiende eeuw. Voltaire was zijn grote voorbeeld. Volgens de bekende Russische literatuuronderzoekster Lidia Ginzburg is Poesjkin een dichter van een onromantisch type. Het is dan ook niet verrassend dat zijn vroege werk duidelijk in het teken staat van het Classicisme en veel elementen bevat die typerend zijn voor deze cultuurperiode. Een centraal aspect van het Classicisme is een statische, mechanistische visie van de wereld, die onder andere resulteert in geloof in de rede, in demogelijkheid van een harmonische, goed geordende maatschappij met duidelijke rangen en standen. Wat de literatuur betreft zien we een strikte hiërarchie van stijlen en genres. Tragedie, epos en ode zijn de hoogste genres, klucht en epigram de laagste; alle genres moeten echter aan bepaalde eisen voldoen: in de hoogste genres is bijvoorbeeld het gebruik van dagelijkse omgangstaal uitgesloten.

Volgens Lichatsjovs theorie is het Classicisme, als primaire stijl, in veel opzichten tegengesteld aan de secundaire stijl die erop volgt, de Romantiek, maar lijkt het Classicisme op de nieuwe primaire stijl na de Romantiek, het Realisme. Het is inderdaad veel gemakkelijker de verschillen tussen Classicisme en Romantiek vast te stellen, dan de verschillen tussen Classicisme en Realisme. Zowel in het Classicisme als in het Realisme gaat het in de eerste plaats om objectiviteit, om het typische. Niet de auteur met zijn inspiratie en emoties staat centraal, maar het literaire werk en de objectieve beschrijving van de mens in zijn omgeving.

Gezien Poesjkins wortels in het Classicisme en de globale overeenkomsten die er bestaan tussen Classicisme en Realisme beschouwen sommige onderzoekers, zeker zij die het slingerprincipeklassiek/ romantisch aanhangen, Poesjkin als de kroon van het Classicisme en Ruslands klassieke dichter bij uitstek. Dezelfde onderzoekers menen dat het dan ook heel logisch is dat Poesjkin weinig invloed heeft gehad tijdens het Symbolisme - een secundaire stijl-, maar juist wel weer door de modernisten aan het begin van de twintigste eeuw (in het bijzonder de acrneïsten, zoals Anna Achmatova en Osip Mandelstam) als een belangrijke inspirator is beschouwd. Poesjkins 'Romantiek' wordt op deze manier bijna ontkend.

Het benadrukken van Poesjkin als classieist/ realist en het onder de grond schoffelen van zijn Romantiek geeft natuurlijk een eenzijdig beeld. Alsof Poesjkin van de ene primaire stijl, Classicisme, naar de volgende, Realisme, zou zijn overgesprongen, terwijl het evident is dat hij het Realisme bereikt via de Romantiek en die stroming niet zomaar overslaat. Het was juist de Romantiek die Poesjkin in staat stelde het Classicisme achter zich te laten en de nieuwe periode van het Realisme in te gaan, die weliswaar op het Classicisme lijkt, maar daar ook toch op essentiële punten van verschilt. Een van de belangrijkste verschillen is dat in het Realisme de hiërarchie van onderwerpen en de daarmee verbonden hiërarchie van genres (verheven - gewoon, laag) ontbreekt. Het verdwijnen van de genres van het classicistische genresysteem is heel vruchtbaar geweest voor Poesjkins ontwikkeling als dichter en dit verdwijnen moet geheel op het conto worden geschreven van de Romantiek.

Als we accepteren wat Lidia Ginzburg heeft gezegd, dat Poesjkin van nature onromantisch was, dan kunnen we het, denk ik, als een teken van zijn genialiteit beschouwen dat hij gebruik heeft gemaakt van een hem wezensvreemde stijlperiode om zich poëtisch verder te ontwikkelen. Poesjkin zag niets in romantische aspecten als uitdrukking van individuele emotie, irrationaliteit, verheven idealen, maar maakte wel gebruik van andere elementen van de Romantiek, zoals de afbraak van het classicistische genresysteem, een organische in plaats van een mechanistische visie van de wereld en, niet in de laatste plaats, ironie. Wat dit laatste betreft staat Poesjkin dicht bij Byron, de enige romantische dichter die hem heeft beïnvloed en die, zoals bekend, zelf een groot bewonderaar was van de classicistische dichter Alexander Pope.

Een van de redenen waarom Poesjkin geniaal genoemd kan worden, is dat hij zo gemakkelijk alle aspecten van de literatuur en cultuur van zijn tijd heeft opgenomen en vervolgens in zijn werk heeft geïncorporeerd. Interessant in dit verband is de ontstaansgeschiedenis van wat als zijn hoofdwerk kan worden gezien, Jevgeni Onegin. Poesjkin begon hieraan in het begin van de jaren twintig, toen hij druk in de weer was het genresysteem, de nog invloedrijke erfenis van het Classicisme, af te breken en te boven te komen. Het grootste deel van Onegin schreef hij in de 'romantische' jaren twintig, de laatste gedeelten in 1831, toen hij al in zijn realistische fase zat. Jevgeni Onegin toont derhalve, als geen ander van Poesjkins werken, diens weg van Classicisme naar Realisme. Ik ken geen ander werk in de Russische literatuur dat op zo'n natuurlijke wijze deelneemt aan drie verschillende stijlperioden. Dat is wellicht een reden waarom Jevgeni Onegin tot de top van de Russische literatuur behoort. Ik ken trouwens ook nauwelijks andere schrijvers of kunstenaars die drie verschillende stijlperioden in zich verenigen. Goethe wellicht, die vijftig jaar eerder dan Poesjkin is geboren en slechts vijf jaar voor hem is overleden. Een andere mogelijke kandidaat is Joseph Brodsky, die verbonden kan worden met het Modernisme, het Postmodernisme en, wie weet, de stroming na het Postmodernisme die nog geen naam heeft gekregen, maar die met het begin van het computertijdperk al wel is begonnen. Van die nieuwe cultuurperiode kunnen we de belangrijkste kenmerken nog niet goed zien en kunnen we alleen vaststellen dat hij, althans volgens de theorie, een primaire stijl zal zijn. En dat betekent weer dat het een periode is waarin Poesjkin extra gewaardeerd zal worden.






<    

TSL 26

   >