Aleksander Poesjkin



Gedichten






Portretten van Poesjkin uit 1822 en 1837






































РОЗА

DE ROOS

Где наша роза,
Друзья мои?
Увяла роза,
Дитя зари.
Не говори:
Так вянет младость!
Не говори:
Вот жизни радость!
Цветку скажи:
Прости, жалею!
И налилею
Нам укажи.

1815


En onze roos,
Mijn goede vrind?
Verwelkt, die roos,
Dat morgenkind.
Zeg niet: aldus
Verwelkt de jeugd ook!
Zeg niet: aldus
Kwijnt 's levens vreugd ook!
Nee, zeg haar zacht:
Adieu, het spijt me!
En wijs op tijd me
Op lélie's pracht.


К МОРФЕЮ

AAN MORPHEUS

Морфей, до утра дай отраду
Моей мучительной любви.
Приди, задуй мою лампаду,
Мои мечты благослови!
Сокрой от памяти унылой
Разлуки страшный приговор!
Пускай увижу милый взор,
Пускай услышу голос милый.
Когда ж умчится ночи мгла
И ты мои покинешь очи,
О, если бы душа могла
Забыть любовь до новой ночи!

1816

Geef, Morpheus, tot de dageraad me
Verlichting van mijn liefdespijn.
Kom, blaas mijn lampje uit en late
Mijn droom door jou gezegend zijn!
Delg in mijn troosteloos herkauwen
Het wrede vonnis: scheiding, uit!
Hergeef het lieve stemgeluid,
Laat mij de lieve blik aanschouwen.
Maar als het nachtlijk duister zwicht
En jij de wijk neemt van mijn sponde,
0, dat ik tot het avondlicht
Haar liefde dan vergeten kon de!

ЖЕЛАНИЕ

VERLANGEN

Я слезы лью; мне слезы утешенье;
И я молчу; не слышен ропот мой,
Моя душа, объятая тоской,
В ней горькое находит наслажденье.
О жизни сон! Лети, не жаль тебя,
Исчезни в тьме, пустое привиденье;
Мне дорого любви моей мученье,
Пускай умру, но пусть умру любя!

1816

Traag slepen zich mijn dagen voort, en zijn
In 't droeve hart voortdurend toegenomen
Mijn sores, mijn verloren liefde-pijn,
Ten detrimente van mijn dwaze dromen.
Maar ik, ik zwijg; mijn klachten hoor je niet;
Nee, tranen stort ik; troost zijn zij me alle;
Daar vindt mijn ziel, ommanteld met verdriet,
Genoegen in, een bitter welgevallen.
0, levens droom! Jij deert me niet, verdwijn
Het duister in, ontvlucht, jij drogverschijning!
Want dierbaar zijn mijn liefdesleed en - pijn me,
En als ik sterf, laat dat van liefde zijn!

ЦАРСКОЕ СЕЛО

TSARENDORP

Хранитель милых чувств и прошлых наслаждений,
О ты, певцу дубрав давно знакомый гений,
Воспоминание, рисуй передо мной
Волшебные места, где я живу душой,
Леса, где я любил, где чувство разливалось,
Где с первой юностью младенчество сливалось
И где, взлелеянный природой и мечтой,
Я знал поэзию, веселость и покой ...

Веди, веди меня под липовые сени,
Всегда любезные моей свободной лени,
На берег озера, на тихий скат холмов! ...
Да вновь увижу я ковры густых лугов,
И дряхлый пук дерев, и светлую долину,
И злачных берегов знакомую картину,
И в тихом озере, средь блещущих зыбей,
Станицу гордую спокойных лебедей.

1817

O hoeder van voorbije vreugd en lieve dromen,
Jij geest, reeds lang vertrouwd den bard der eikenbomen,
Herinnering, schets mij met stift en tekenpen
Die toverwereld waar ik in de geest nog ben,
Dat bos, mijn liefdesoord, waarin gevoelens groeiden,
Waar uit het kleine kind een jongeman ontbloeide
En waar, door de natuur en door de droom gekust,
Ik weet van vreugde kreeg, van poëzie en rust. ..

O leid me, leid me naar de schaduwen der linden,
Die steeds mijn nietsdoen duldden, minnelijk als vrinden,
't Zachtglooiend heuvelland, de oever van het meer! ...
Aanschouwe ik het dik tapijt der weiden weer,
Het hel verlichte dal, het groepje wrakke bomen,
En het vertrouwde beeld van gras, de kant omzomend,
En op het stille meer, de blink der rimpeling:
De trotse zwanenvlucht, die rustig voorwaarts ging.

К ПОРТРЕТУ ЖУКОВСКОГО

OP EEN PORTRET VAN ZJOEKOVSKI

Его стихов пленительная сладость
Пройдет веков завистливую даль,
И, внемля им, вздохнет о славе младость,
Утешится безмолвная печаль
И резвая задумается радость.

Zijn zoete vers behoudt zijn toverkrachten
Tot in der eeuwen diepjaloers verschiet;
De jeugd, het horend, zal naar glorie smachten,
Vertroosting krijgt het woordenloos verdriet,
En speelse vreugd verzinkt dan in gedachten.

ДОРИДА

DORIDA

В Дориде нравятся и локоны златые,
И бледное лицо, и очи голубые ...
Вчера, друзей моих оставя пир ночной,
В ее объятиях я негу пил душой;
Восторги быстрые восторгами смеялись,
Желанья гасли вдруг и снова разгорались;
Я таял; но среди неверной темноты Другие милые мне виделись черты,
И весь я полон был таинственной печали,
И имя чуждое уста мои шептали.

1819

Dorida's bleek gelaat, haar blauwe ogen onder
Haar goudgelokte haar, bevallen mij bijzonder...
Ik heb na 't vriendenfeest de afgelopen nacht
In haar omhelzingen verzaligd doorgebracht;
Verrukking op verrukking, de ene na de and're
Verlangens doofden plots, om dan weer te ontbranden;
Ik smolt; toch zag ik in de vage duisternis
Een ander lief gezicht, één dat mij dierbaar is,
En een verborgen wee kneep hart en ziel tezamen,
En fluisterend ontviel een heel wat andere naam me.

НЕДОКОНЧЕННАЯ КАРТИНА

ONVOLTOOID PORTRET

Чья мысль восторгом угадала,
Постигла тайну красоты?
Чья кисть, о небо, означала
Сии небесные черты?

Ты, гений! ... Но любви страданья
Его сразили. Взор немой
Вперил он на свое созданье
И гаснет пламенной душой.

1819

Wiens denken zou verrukt ontdekken,
Doorgronden schoonheids diep geheim?
Wiens kwast gaf die onaardse trekken,
0 hemel, vorm in kleur en lijn?

Jij, jij, genie! ... Maar liefdessmarten,
Zij velden hem. Zijn stomme blik
Bezag zijn schepping en, het harte
In vlam, gaf hij zijn laatste snik.

* * *

* * *

Погасло дневное светило;
На море синее вечерний пал туман.
Шуми, шуми, послушное ветрило,
Волнуйся подо мной, угрюмый океан.
Я вижу берег отдаленный,
Земли полуденной волшебные края;
С волненьем и тоской туда стремлюся я,
Воспоминаньем упоенный ...
И чувствую: в очах родились слезы вновь;
Душа кипит и замирает;
Мечта знакомая вокруг меня летает;
Я вспомнил прежних лет безумную любовь,
И все, чем я страдал, и все, что сердцу мило,
Желаний и надежд томительный обман ...
Шуми, шуми, послушное ветрило,
Волнуйся подо мной, угрюмый океан.
Лети, корабль, неси меня к пределам дальным
По грозной прихоти обманчивых морей,
Но только не к брегам печальным
Туманной родины моей,
Страны, где пламенем страстей
Впервые чувства разгорались,
Где музы нежные мне тайно улыбались,
Где рано в бурях отцвела
Моя потерянная младость,
Где легкокрылая мне изменила радость
И сердце хладное страданью предала.
Искатель новых впечатлений,
Я вас бежал, отечески края;
Я вас бежал, питомцы наслаждений,
Минутной младости минутные друзья;
И вы, наперсницы порочных заблуждений,
Которым без любви я жертвовал собой,
Покоем, славою, свободой и душой,
И вы забыты мной, изменницы млаые,
Подруги тайные моей весны златыя,
И вы забыты мной ... Но прежних сердца ран,
Глубоких ран любви, ничто не излечило ...
Шуми, шуми, послушное ветрило,
Волнуйся подо мной, угрюмый океан ...

1820

De dag-ster heeft haar glans verloren;
de avondnevel daalt op 't blauwe zeevlak neer.
Laat, volgzaam zeil, je ruisen, ruisen horen,
Ga, sombre oceaan, hier onder mij tekeer.
Ik zie een verre kust, en tevens
De sprookjeswereld van een zuidelijk gebied;
Daar smacht ik naar, vervuld van onrust en verdriet En door herinnering beneveld ..,
En voel: opnieuw houd ik de ogen niet meer droog;
De ziel woelt in me tot benauwens;
Rondom me vliegt een droom, die mij vanouds vertrouwd is;
Mij kwamen jaren dwaze liefde voor het oog,
En al waaraan ik leed, mijn hart aan had verloren,
Het kwellende bedrog van hoop en wens weleer...
Laat, volgzaam zeil, je ruisen, ruisen horen,
Ga, sombre oceaan, hier onder mij tekeer.
IJl, scheepje, voort en draag me weg naar verre landen,
De grillen volgend van een achterbakse zee,
Maar niet naar 't droeve kustland van m'n
Omneveld vaderland, o nee,
Waar 'teerste vuur ontstond, waarmee
De vlam der passie op zou laaien,
Waar muzen geheimzinnig lachten en me aaiden,
Waar mijn verloren jeugd al gauw
Verwelkte in het stormgetijde,
Waar Iichtgewiekte vreugd het kille hart aan lijden
Zou overleveren en mij verraden zou.
Ik, steeds op zoek naar nieuwe dingen,
Ontvluchtte u, mijn stamland, huis en haard,
Èn u, van zingenot de zuigelingen,
die van een korte jeugd kortstondig vrienden waart,
Èn u, van zondig dwalen de vertrouwelingen,
aan wie ik zonder liefde zèlf ten offer viel,
alsook mijn rust, mijn roem, mijn vrijheid en mijn ziel, ook u vergeet ik, u, verraadsters die u bent, en
geheime hartsvriendinnen van mijn gouden lente,
ook u vergeet ik ... Echter, niets genas oud zeer,
de diepe liefdeswond, geslagen lang tevoren ...
Laat, volgzaam zeil, je ruisen, ruisen horen,
Ga, sombre oceaan, hier onder mij tekeer...

* * *

* * *

Кто, волны, вас остановил,
Кто оковал ваш бег могучий,
Кто в пруд безмолвный и дремучий
Поток мятежный обратил?
Чей жезл волшебный поразил
Во мне надежду, скорбь и радость
И душу бурную
Дремотой лени усыпил?
Взыграйте, ветры, взройте воды,
Разрушьте гибельный оплот!
Где ты, гроза - символ свободы?
Промчись поверх невольных вод.

1823

Wie, golven, bracht uw loop tot staan,
Wie, die uw trotse gang betoomde,
Wie heeft hetgeen oproerig stroomde
In stille waat'ren om doen slaan?
Wiens toverstaf sloeg stuk wat aan
Verdriet, verwachting, vreugde leefde,
En liet mijn woelziek hart
In droom'rig nietsdoen slapen gaan?
Brand, stormwind, los, doorploeg de baren,
Breek het perfide bolwerk af!
Waar, onweer, zit je-vrijheids waarmerk?
Langs onvrij water erop af!


* * *

* * *

Надеждой сладостной младенчески дыша,
Когда бы верил я, что некогда душа,
От тленья убежав, уносит мысли вечны,
И память, и любовь в пучины бесконечны, -
Клянусь! давно бы я оставил этот мир:v Я сокрушил бы жизнь, уродливый кумир,
И улетел в страну свободы, наслаждений,

Где мысль одна плывет в небесной чистоте ...
Но тщетно предаюсь обманчивой мечте;
Мой ум упорствует, надежду презирает ...
Ничтожество меня за гробом ожидает ...
Как, ничего! Ни мысль, ни первая любовь!
Мне страшно ... И на жизнь гляжу печален вновь,
И долго жить хочу, чтоб долго образ милый
Таился и плывал в душе моей унылой.

1823

Als ik door zoete hoop recht kinderlijk gevleid,
Geloven zou dat eens de ziel, voorgoed bevrijd
Van rottenis, de schat aan eeuwige gedachten,
Herinn'ring, liefde wierp in bodemloze schachten, -
Ik zweer! Ik had allang aan dit bestaan verzaakt,
Dat gruw lijk afgodsbeeld, het leven, stukgemaakt,
En was naar 't land van vreugd en vrijheid uitgeweken,
Gevlucht naar 't land waar dood en vooroordeel ontbreken,
Waar slechts het denken zeilt door 's hemels zuiverheid ...

Maar ik word nutloos door een valse droom misleid;
Mijn geest verzet zich sterk, verwachtingen veracht hij ...
Het niets aan gene zijde van de groeve wacht mij ...
Wat, niets? Gedachte, noch de eerste liefde meer?!
Doodsbang ben ik! ... En kijk bedroefd naar 't leven weer,
En wil lang leven om nog lang die liefde van me
Verscholen in mijn droef gemoed te voelen vlammen.


ТЕЛЕГ А ЖИЗНИ

DE KAR DES LEVENS

Хоть тяжело подчас в ней бремя,
Телега на ходу легка;
Ямщик лихой, седое время,
Везет, не слезет с облучка.

С утра садимся мы в телегу;
Мы рады голову сломать
И, презирая лень и негу,
Кричим: пошел! ....

Но в полдень нет уж той · отваги;
Порастрясло нас; нам страшней
И косогоры и овраги;
Кричим: полегче, дуралей!

Катит по-прежнему телега;
Под вечер мы привыкли к ней
И, дремля, едем до ночлега -
А время гонит лошадей.

1823

Hoe zwaar haar last soms moge wezen,
De kar loopt licht zodra hij rijdt;
Hij stapt niet af, hij blijft maar sjezen,
Die drieste voerman, grijze Tijd.

We klimmen 's morgens in de wagen,
We breken gaarne onze nek
En, wars van sloomheid en behagen,
Bevelen wij: .. , vertrek!

Maar 's middags gaat de moed al kwijnen;
Geblutst zijn wij, van steeds meer schrik
Vervuld voor steilten en ravijnen;
We schreeuwen: kalmer, stommerik!

De kar rolt voort als steeds; en 's avonds
Zijn wij allang gewend daaraan,
En soezend gaan we naar een slaapplaats -
Maar Tijd, hij vuurt de paarden aan.

* * *

* * *

О муза пламенной сатиры!
Приди на мой призывный клич!
Не нужно мне гремящей лиры,
Вручи мне Ювеналов бич!
Не подражателям холодным,
Не переводчикам голодным,
Не безответным рифмачам
Готовлю язвы эпиграмм! Мир вам, несчастные поэты,
Мир вам, журнальные клевреты,
Мир вам, смиренные глупцы!
А вы, ребята подлецы, -
Вперед! Всю вашу сволочь буду
Я мучить казнию стыда!
Но если же кого забуду,
Прошу напомнить, господа!
О, сколько лиц бесстыдно-бледных,
О, сколько лбов широко-медных
Готовы от меня принять
Неизгладимую печать!

1824

0 god der vlammende satire!
Snel op mijn noodkreet toe, met spoed!
Verschaf me geen sonore lier, nee,
Bezorg me Juvenalis' knoet.
Niet voor de koele plagiator,
De hongerige commentator,
De hoogstbescheiden rijmelaar
Houd ik mijn giftig puntdicht klaar!
U, treurige poëet, zij vrede,
Ook u, journaille-kliek, alsmede
U, stommerds, need'rig van gemoed!
Maar u, gij adderengebroed, -
Treed aan! Uw ganse schaar proleten
Doe ik de straf der schande aan!
En zo ik iemand mocht vergeten,
Herinner, heren, mij daar aan!
0, hoeveel schaamt'loos-bleke bekken,
0, hoeveel brede, bronzen nekken,
Staan voor mijn daad'lijk leverbaar
En onuitwisbaar stempel klaar!

* * *

* * *

В степи мирской, печальной и безбрежной,
Таинственно пробились три ключа:
Ключ юности, ключ быстрый и мятежный,
Кипит, бежит, сверкая и журча.
Кастальский ключ волною вдохновенья
В степи мирской изгнанников поит.
Последний ключ - холодный ключ забвенья, Он слаще всех жар сердца утолит.

1827

In 's werelds droeve, eindeloze steppe
Zijn heimelijk drie bronnen ooit ontstaan:
De bron der jeugd, zich rebellerend reppend,
Spuit op, schiet voort, en blinkt en ruist maar aan.
Castalia drenkt met golven inspiratie
De banneling in 's werelds steppenland.
De koele bron der Lethe is de laatste,
Zij blust het zoetste 's harten felle brand.


АНЧАР

ANTSJAR

В пустыне чахлой и скупой,
На почве, зноем раскаленной,
Анчар, как грозный часовой,
Стоит - один во всей вселенной.

Природа жаждущих степей
Его в день гнева породила,
И зелень мертвую ветвей
И корни ядом напоила.

Яд каплет сквозь его кору,
К полудню растопясь от·зною,
И застывает ввечеру
Густой прозрачною смолою.

К нему и птица не летит,
И тигр нейдет: лишь вихорь черный
На древо смерти набежит -
И мчится прочь, уже тлетворный.

И если туча оросит,
Блуждая, лист его дремучий,
С его ветвей, уж ядовит,
Стекает дождь в песок горючий.

Но человека человек
Послал к анчару властным взглядом,
И тот послушно в путь потек
И к утру возвратился с ядом.

Принес он смертную смолу
Да ветвь с увядшими листами,
И пот по бледному челу
Струился хладными ручьями;

Принес - и ослабел и лег
Под сводом шалаша на лыки,
И умер бедный раб у ног
Непобедимого владыки.

А царь тем ядом напитал
Свои послушливые стрелы
И с ними гибель разослал
К соседям в чуждые пределы.

1828

Op woeste, schrale, schriele grond,
Verschroeid door hitte, staat geblakerd,
Alleen op heel het wereldrond,
De gifboom, als een barse waker.

Een kwade dag zou de natuur
Van 't dorre land hem 't leven schenken
En groen en wortels op den duur
Met dodelijk vergif doordrenken.

Gif sijpelt door de schors gestaag,
Dat 's middags wegsmelt van de hitte
Om 's avonds tot een dikke laag
Doorschijnend hars aaneen te kitten.

Geen vogel die zich bij hem waagt,
Noch tijger; slechts de zwarte zandhoos
Rent op de doods boom af en jaagt
Weer voort, als pestilente landhoos.

En als een wolk het dichte blad
Terwijl hij rondzweeft komt bevloeien,
Dan stroomt het reeds vergiftigd nat
Zijn takken af naar zand, roodgloeiend.

Eens zond een bazig kijkend mens
Een mens om gif van deze boom, en
Hij ging op pad, naar 's heersers wens,
Om 's morgens daarmee t'rug te komen.

Hij bracht het doodlijk hars vandaar,
Plus welkend loof aan takjes, mede;
Het koude zweet liep hem almaar
Langs 't bleke voorhoofd naar beneden.

Bracht het - werd zwak, en kroop voorgoed
In 't bastnest van zijn loverwoning,
En de arme slaaf stierf aan de voet
Van zijn victorieuze koning.

En met dat gif bestreek de tsaar
Zijn pijlen, vliegend op zijn woorden,
En zond daarmee verderfnis naar
Zijn buren toe in vreemde oorden.



Aantekening van Poesjkin bij dit gedicht: gifboom. De Latijnse naam luidt: Antiaris toxicaria; in het Nederlands: Oepasboom.


К БЮСТУ ЗАВОЕВАТЕЛЯ

OP DE BUSTE VAN EEN VEROVERAAR

Напрасно видишь тут ошибку:
Рука искусства навела
На мрамор этих уст улыбку,
А гнев на хладный лоск чела.
Недаром лик сей двуязычен.
Таков и был сей властелин:
К противочусвтвиям привычен,
В лице и жизни арлекин.

1829

Er zit geen fout in, kijk nou even:
De hand der kunst heeft aan die mond
een marmeren glimlach meegegeven,
en toorn de koude glans daar rond.
Dat dubbele moet iets bedoelen.
Zo wás hij ook, die soeverein:
Tweestrijdig, immer, van gevoelen,
Qua kop en leven: harlekijn.

* * *

* * *

Что в имени тебе моем?
Оно умрет, как шум печальный
Волны, плеснувшей в берег дальный,
Как звук ночной в лесу глухом.

Оно на памятном листке
Оставит мертвый след, подобный
Узору надписи надгробной
На непонятном языке.

Что в нем? Забытое давно
В волненьях новых и мятежных,
Твоей душе не даст оно
Воспоминаний чистых, нежных.

Но в день печали, в тишине,
Произнеси его тоскуя;
Скажи: есть память обо мне,
Есть в мире сердце, где живу я ...

1830

Wat maakt mijn naam voor jou toch uit?
Die sterven zal, als 't droeve ruisen
Van golven, op de kust vergruizend,
Als in het woud des nachts geluid.

Hij laat in het memoriaal
Alleen een dood spoor na, gelijkend
Het tekenschrift, op graven prijkend,
In onbegrijpelijke taal.

Die naam? Allang vergeten, wekt
Hij bij opnieuw weer koortsig jachten
Diep in je binnenste volstrekt
Geen reine, tedere gedachten.

Maar fluister die als jij aan smart
Een kwaaie dag bent prijsgegeven;
Zeg dan: ter wereld is een hart
Dat aan mij denkt, waarin ik leve ...

ЗАКЛИНАНИЕ

BEZWERING

О, если правда, что в ночи,
Когда покоятся живые,
И с неба лунные лучи
Скользят на камни гробовые,
О, если правда, что тогда
Пустеют тихие могилы, -
Я тень зову, я жду Леилы:
Ко мне, мой друг, сюда, сюда!

Явись , возлюбленная тень,
Как ты была перед разлукой,
Бледна, хладна, как зимний день,
Искажена последней мукой.
Приди, как дальная звезда,
Как легкий звук иль дуновенье,
Иль как ужасное виденье,
Мне все равно: сюда, сюда! ...

Зову тебя не для того,
Чтоб укорять людей, чья злоба
Убила друга моего,
Иль чтоб изведать тайны гроба,
Не для того, чтоб иногда
Сомненьем мучусь ... но, тоскуя,
Хочу сказать, что все люблю я,
Что все я твой: сюда, сюда!

1830

O, als het waar is dat bij nacht,
Wanneer de stervelingen dromen
En maanlicht uit de hemel, zacht
Langs zerken strijkend, neer komt stromen,
O, als het waar is dat daarbij
De stille graven zich ont-zielen,
Roep ik een schim, wacht op Leïla:
Kom, liefste van me, kom naar mij!

Verschijn, geliefde schim, en kijk
Precies als toen, voordat je scheidde,
Bleek, koud, een winterdag gelijk,
Ontluisterd door je laatste lijden.
Kom als een verre ster naar mij,
als licht geluid, een zucht, een deining,
of als een vreeslijke verschijning,
het geeft niet hoe, maar wees nabij! ...

Niet hierom roep ik je, om hen,
Wier slechtheid mijn vriendin het leven
Benam, dat aan te wrijven en
Om grafgeheimen prijs te geven,
Niet hierom ook, dat soms aan mij
De twijfel knaagt. .. , nee, ik wil gretig
Je zeggen: ik bemin je steeds nog,
Bleef steeds de jouwe: kom naar mij!

Vertaling Kees Jiskoot




<    

TSL 26

   >