Boelat Okoedzjava



Autobiografische verhalen





Boelat Okoedzjava. Bron

Eerder dit jaar is de bekende liedjeszanger Boel at Okoedzjawa ( 1924) overleden. Hij is in Moskou geboren uit Armeense ouders, vocht als vrijwilliger in de Tweede Wereldoorlog en begon na de dood van Stalin gedichten te publiceren. Buitengewoon populair werd hij in de jaren zestig, toen hij zijn gedichten op muziek zette en onder gitaarbegeleiding voordroeg. Zijn ironische, elegische liedjes behoorden nooit tot de officiële cultuur, maar werden wel, via steeds opnieuw gekopieerde bandopnamen, wijd en zijd verspreid. Later legde Okoedzjawa zich toe op de historische roman. Voor een daarvan kreeg hij de Russische Booker-prijs.




DE GITARIST



Het gebeurde in 1959. Ik werkte bij de Literatoernaja Gazeta. Het was in de tijd van mijn eerste liedjes en mijn eerste bekendheid in kleine kring. Dit inspireerde me enorm. Ik deed mijn uiterste best om juist bij hen, mijn literaire vrienden, in de smaak te vallen. Eén van hen, laten we hem Pavel noemen, had me uitgenodigd op zijn verjaardag. Een paar andere collega's van onze literatuurafdeling waren ook uitgenodigd. Ik vertrok richting Pavel, vanzelfsprekend met gitaar en samen met mijn beste vriend in die tijd, de aankomend schrijver Vladimir Maksimov.

We kwamen aan in Pljoetsjtsichastraat, vonden het huis. De deur werd opengedaan. Er waren al heel wat gasten, zo ook onze collega's.

We gingen de kamer in en begonnen een plaatsje te zoeken aan de reeds gedekte tafel. Er klonk het gebruikelijke opgewonden kabaal waarin zich vervolgens het geklater van de wijn die in glazen geschonken werd vermengde, vervolgens klonk een toost ter ere van de hoogrode jarige ... Het gerinkel van de glazen, het gekwaak, de zuchten - en plotseling de stilte en het geconcentreerde eten van de feestelijke heerlijkheden, de uitroepen van verrukking en natuurlijk, zoals altijd het aangename gegons van stemmen, als een klein beekje, dat geleidelijk aan, van toost tot toost verandert in een krachtig stromende rivier.

Ik was voor het eerst bij Pavel thuis en zijn familie kende ik niet. Afgaande op hun gezichten en gesprekken waren het eenvoudige, lieve mensen, voornamelijk uit de Moskouse arbeiderskring. Aan tafel voerden zij dan ook de boventoon. Ons vriendengroepje was in de minderheid en we probeerden natuurlijk niet te zeer uit de toon te vallen en de heersende stemming met intellectuele onzin te verpesten. Ondertussen fluisterden we elkaar allerlei scherpzinnigheden toe en grinnikten heimelijk. Alleen Volodja Maksimov was uiterst somber.

Toen er uiteindelijk genoeg gedronken en gegeten was, sleepten de gasten hun volle buiken naar de aangrenzende kamer. Mijn vrienden gebaarden veelbetekenend naar mij. Ik begreep onmiddellijk dat het volgens de inmiddels vaste traditie tijd was om wat te zingen. In die tijd was ik daar blij om. Ik begon gewend te raken aan de belangstelling die mijn vrienden voor mij aan de dag legden. Naast me bewoog Maksimov. Toen we aan tafel zaten dacht ik, zijn voorliefde voor alcohol kennend dat het weer zo laat was en dat hij daarom zo somber was. Maar hij bleek nuchter te zijn, veel nuchterder dan ik en alle anderen en dat begreep ik niet.

De kamer was krap en sommigen zaten, anderen stonden. Ik kreeg mijn gitaar aangereikt. Iedereen zweeg. Ik voelde mij verheven, hoewel natuurlijk ook zenuwachtig: ik wilde de luisteraars erg graag behagen.

'Wat willen jullie dat ik zing'? vroeg ik, terwijl ik de snaren beroerde, 'ik kan zo snel niets bedenken ... '

'Misschien 'De laarzen", fluisterde iemand uit ons vriendengroepje. Ik bedacht dat 'Liedje over de laarzen' een oorlogslied was. Dat was niets voor een verjaardag ... En ik keek naar Maksimov. Hij keek heel somber.

'Ehm, 'Razend en koppig' ... , klonk het nu.

'Nee', zei ik, 'laat ik maar eens beginnen met 'De laatste trolleybus'. Dat is in ieder geval een Moskous thema ... '

Ik liet mijn vingers over de snaren gaan. Er was er een vals. Ik begon met stemmen. Het was stil, alhoewel in de kamer ernaast het servies rinkelde; ze waren druk in de weer om de tafel af te ruimen.

'Wanneer ik niet meer in staat ben mijn ellende de baas te worden ... ', hief ik aan. Maksimov liet zijn hoofd zakken. Terwijl ik geconcentreerd zong, bedacht ik dat ik hierna 'Liedje over Lenka Koroleva' zou zingen. 'Ja, ja', dacht ik, 'het is weliswaar een krijgslied, maar in ieder geval Moskous'.

Ik zong en tegelijkertijd doorliep ik in gedachte mijn schamel repertoire. Daar was het einde:

' ... en de pijn, die als een jonge spreeuw tegen mijn slapen bonkte, sterft weg .. .'

en het laatste akkoord. Iemand van ons vriendengroepje begon te klappen. En plotseling werd er vanuit de verste hoek op dwingende toon geschreeuwd: 'Nu iets vrolijks! .. 'Het zigeunermeisje'!'

"'Het zigeunermeisje'"! .. , gonsden de gasten en iemand begon te zingen: 'Er was eens een reus van een koopman, die was op weg naar de markt...'

Ik begreep niet wat er aan de hand was. Daar stond ik, met mijn armen om mijn gitaar geslagen. Plotseling kwam Maksimov op me afgestoven, trok me aan mijn arm en fluisterde:

'Laten we gaan! . .', en hij voerde me hardhandig de gang in. 'Kom op, trekje jas aan! Schiet op, schiet op! .. Laten we weggaan!...'

We gingen naar buiten. Mijn voeten waren van hout, mijn hoofd gonsde.

'Ik wilde het je niet vertellen', zei een kokende Maksimov op de inmiddels nachtelijke straat, 'toen we binnen kwamen, lag daar op het tafeltje in de gang een gastenlijst en achter jouw naam stond geschreven 'gitarist'!'




EEN GROTE EER



Het is beginjaren zestig. Ik ben al een beetje bekend. De bandrecorders draaien volop. In de kranten verschijnen artikelen waarin ik door de mangel gehaald word. Dit versterkt de belangstelling voor mij nog meer. Het is een onstuimige tijd voor mij, een heel belangrijke tijd. Het publiek is immers geïnteresseerd in me, al is het niet het brede publiek en is men natuurlijk niet zo zeer geïnteresseerd in mij, als wel in mijn liedjes, die de mensen aan elkaar doorvertellen, die ze zingen, waarin ze iets vinden dat ze na aan het hart ligt... Een grote eer.

Op een dag belt er een man van een metaalsmelterij. Hij noemt zich voorzitter van het vakbondscomité. Hij heeft een wat vreemde stem, in zijn zinnen ligt een verdachte intonatie. Hij ondervraagt me lang en uitvoerig- of ik Okoedzjava ben en of ik mijn eigen liedjes zing ..

'Ach, bent u het echt? .. En treedt u ook op? .. Nou, ja ... ja natuurlijk ... en treedt u ...

Dan moet u absoluut vanavond voor zes uur bij ons bij het vakbondscomité komen.

Het gaat hier om een uiterst belangrijke kwestie ... Want als u eens wist in wat voor situatie wij ons bevinden! .. '

Ik er naar toe. En maar verzinnen: wat kan ik gemeen hebben met een metaalsmelterij?! En over welke metalen hebben we het eigenlijk?!

Bij het vakbondscomité wemelt het van de mensen. Allen kijken me met open mond aan, slaan hun handen ineen, slaken kreten, vloeken.

'Goeiedag', zeg ik, 'wat is hier aan de hand?'

En de voorzitter van het vakbondscomité vertelt me hijgend van opwinding wat er is gebeurd. Hij vertelt me dat er een paar dagen geleden een jongeman, groot van stuk, met brede schouders bij het vakbondscomité verscheen. Vlassige haren tooiden zijn hoofd. Zijn hemelsblauwe wijdgeopende ogen keken vriendelijk. Hij was kalm. Gebruikte weinigwoorden. 'Hebbenjullie wel eens van Okoedzjavagehoord?' 'Ja', zeggen wij, 'daar hebben we wel eens van gehoord, waarom?'

'Omdat ik Okoedzjava ben, aangenaam'.



Postzegel met Boelat Okoedzjava. Bron

Toen hielden wij het allemaal niet meer en we begonnen te onderhandelen over zijn optreden in onze club. We hadden precies vandaag afgesproken, om zeven uur 's avonds. Hij zei dat hij een voorschot moest hebben van vijftig roebel en de rest, zei hij, kwam na het optreden. Wel, wij gaven hem zijn voorschot en hij vertrok. En toen, na een halfuur, zei onze boekhouder ineens: 'volgens mij ziet Okoedzjava er helemaal niet zo uit.' Hij is ook wat ouder en ik dacht ook wat fijner, eerder mager en hij heeft een snorretje ... Er is hier iets niet in de haak ... ' Er brak paniek uit bij ons en nu hebben we vandaag na het gesprek met u de militie laten komen. Weldra zal hij verschijnen, ziet u het voor u? En dan zullen ze hem op heterdaad betrappen, en u zult er getuige van zijn!

Een luitenant van de militie komt op me toegelopen en vraagt me: 'Heeft u papieren bij u?'

Ik overleg hem mijn legitimatiebewijs. 'Alles is in orde'. Hij zegt: 'Ik verzoek allen die hier niets te zoeken hebben dit vertrek te verlaten'.

'De zaal zit vol met mensen', zegt iemand.

Iedereen is hooggespannen. Ik nog het meest van allemaal. Er gaat een rilling door me heen. Zeker wanneer ik aan het voorschot denk. In die jaren was vijftig roebel immers een ongehoord bedrag voor een optreden, en dit was nog maar het voorschot! Voor mijn optredens in verschillende clubs kreeg ik hooguit dertien roebel, en dan dit voorschot!

Ondertussen loopt het al tegen achten en de oplichter is er nog steeds niet.

'Die bedrieger van jullie komt niet!', lacht de luitenant. 'Hij is toch zeker niet achterlijk!?'

'Laten we nog even wachten', zegt de voorzitter van het vakbondscomité zonder enige hoop.

Om acht uur zegt de voorzitter tegen mij: 'Laten we gaan, al laat u zich maar even zien aan het publiek ... Wat een drama!'

En daar kom ik tussen de coulissen vandaan het podium op, de zaal begroet me en de voorzitter, die met mij het podium op is gekomen, spreekt verloren tot de zaal: 'Ja, moet u luisteren, wat een toestanden ... Hoe zal ik het u eens uitleggen ... '

Ik duw hem weg van de microfoon en vertel wat er is gebeurd. De zaal lacht, applaudisseert en schreeuwt: 'Zingen! Zingen! . .'

De voorzitter fluistert me toe: 'Zou u misschien? .. Wat moeten we anders nu ... Het moet nu wel...'

Ineens flitste de gedachte door mijn hoofd dat dit alles expres zo was opgezet, om mij te dwingen op te treden! .. Die gedachte verdween overigens onmiddellijk, omdat ik in die tijd niet omgepraat hoefde te worden en ik iedere uitnodiging om op te treden als een grote eer beschouwde ... En toch schudde ik het hoofd en zei botweg nee, ik zei dat ik me niet had voorbereid en dat ik mijn gitaar niet bij me had en, zei ik, u heeft zelf gezien, hoe de vork in de steel zit... En zo gingen we uit elkaar.

Een aantal jaren later overhandigde iemand me in de pauze van een optreden een envelop. Er zat een foto in van een onbekende man. Op de achterzijde stond een bijschrift: 'Deze man heeft zich op de jaarmarkt voor u uitgegeven en zette handtekeningen in uw boeken.'

Terwijl ik naar de foto keek, herinnerde ik me die geschiedenis van toen, op de metaalsmelterij. Dit was ook een jongeman, lang en met brede schouders. Alleen had hij bruin haar en had hij een uitbundige Oekraïense snor.

En toch is het een grote eer.




IK BEN EEN ZWEEDSE SPION



Het is negentienhonderdvijfenzestig. Ik word naar het Verre Oosten gestuurd om op te treden. Ik voel me er niet toe aangetrokken, heb nooit geprobeerd dit te bereiken, maar de Schrijvers bond heeft er op de een of andere manier veel belangstelling voor, een geheimzinnige vibratie doet haar mechanisme, dat in die jaren flink wat macht had, trillen. Ik sta mijzelf een aantal grillen toe. Zo zeg ik bijvoorbeeld dat ik niet met het vliegtuig ga - alleen per spoor. De organisatoren hebben hier niets op tegen: 'Alstublieft, wat u het fijnst vindt, voor ons is alles mogelijk, u wilt met de trein, dan gaat u met de trein. U zult in een slaapwagon reizen, helemaal tot het. .. '

Maar dat vond ik nog niet genoeg. In een tweepersoons slaapwagon zou ik immers niet alleen zijn. Een of ander onbekend figuur zou mij acht dagen lang martelen met zijn gesnurk en gesprekken en wie weet dronk hij ook mateloos en liep hij met een kegel van de wijn rond.

'Koopt u maar twee kaartjes voor me', zeg ik streng, 'ik wil alleen reizen'.

'Geen probleem', lachen zij.

Uiteindelijk is alles geregeld. Ik ontvang een visum voor mijn reis naar Yladivostok. In die jaren lag deze grensstad onder een speciaal regime. Ik klim in mijn coupé. Maak het mezelf gemakkelijk: er staat me immers een lange reis te wachten.

Wat een geluk- ik ben alleen! Ik hang alles uit en zet alles neer. De schrijfmachine op het tafeltje, papier, pen ...

Daar komt de conducteur. Een rossige kuif. Een brede glimlach.

'Wilt u een kop thee?'

Hij brengt thee, biscuitjes. Hij heet Pasja.

De trein rijdt. De nacht valt. Ik slaap lekker uit. 's Morgens loop ik de gang op. Pasja loopt langs. Hij kijkt me niet aan.

'Goedemorgen Pasja'.

Hij wendt zich af en geeft geen antwoord.

'Nou ja!' denk ik geïrriteerd, 'wat een ordinaire lomperik, en hij leek me nog wel zo aardig'. En echt hoor, hij geeft geen antwoord op mijn vragen en als hij alantwoord geeft, kijkt hij langs me heen en wel zo dat de lust om nog iets te vragen me vergaat. Hij biedt verder geen thee meer aan. Ik wil me niet verlagen. Ik ga steeds naar de restauratiewagon en eet en drink zoveel ik wil.

Ik heb zin om te werken. Het landschap buiten is eentonig. De dagen gaan voorbij. We naderen Vladivostok. In de laatste nacht, de nacht voor onze aankomst, word ik wakker van geklop op de deur, die gaat direct daarop open en een officier stapt binnen:

'Visumcontrole'.

Ik overhandig hem mijn visum. Hij bestudeert het lang.

'Paspoort', zegt hij.

Ik reik hem mijn paspoort aan. Hij gedraagt zich vreemd. Zijn bewegingen zijn traag, zijn lippen opeen geperst. Hij bekijkt iedere letter aandachtig.

'Welke documenten heeft u nog meer bij u?'

Ik begrijp dat er iets niet in de haak is. En zwijgend volg ik zijn orders op. Ik overleg mijn schrijversboekje, mijn zakenreisdocumenten en mijn legerpas ...

Hij bestudeert ze eindeloos lang. Daarna draait hij zich om, salueert en vertrekt en ik zie de rossige Pasja hem achterna trippelen.

's Morgens brengt Pasja me, stralend glimlachend, alsof er niets aan de hand is, thee en een pakje biscuitjes. Hij gaat tegenover me zitten en ik kom het volgende te weten.

Op de dag van mijn vertrek uit Moskou hadden alle Moskouse stations een geheime kennisgeving ontvangen betreffende een Zweed die uit Moskou was vertrokken in onbekende richting zonder speciale toestemming daarvoor. Speciale militie- eenheden begonnen op alle stations hun zoektochten. Op alle treinen gold het commando dat de conducteurs verplicht waren om al wat verdacht was in de gaten te houden en regelmatig te rapporteren. De spion mocht niet ongestraft wegkomen. Nadat hij deze opdracht had ontvangen, had Pasja onmiddellijk gemeld dat er zich in zijn wagon een verdachte figuur bevond: hij reisde alleen in een coupé op twee kaartjes, ging er op de stations nooit even uit en zat de hele dag te typen. Gemiddeld postuur. Mager. Een zwarte kuif en een zwart snorretje. Een typische Zweed. De rapportage van Pasja werd met begerige opwinding aangehoord en aangezien in die tijd het begrip 'een persoon met de Kaukasische nationaliteit' niet gebruikt werd, dachten ze onmiddellijk dat het hier om een Zweed ging. Acht dagen hadden ze me uitvoerig gevolgd en natuurlijk waren ze danig ontstemd toen ze eenmaal mijn papieren hadden gecontroleerd ...

'Ik heb al de eerste dag tegen ze gezegd, ik zei, controleert u zijn papieren, waarom zou je het acht dagen rekken', zegt Pasja, breed glimlachend, 'maar zij zeiden tegen me, wij zijn beroeps, zeiden ze, en jij hoeft ons de les niet te lezen, begrepen? ..

En ik dacht ook dat u een Zweedse spion was!' en hij grinnikt. Wat een schat, zo'n vent, en zo waakzaam. Die Pasja.




DE MOORDENAAR



Nog geen jaar later gebeurde het volgende onwaarschijnlijke: de Schrijvers bond had een reisgezelschap samengesteld en een reis naar Zweden georganiseerd en mijn vrouw en ik mochten ook van de partij zijn! Ik kon het niet geloven: voor het eerst naar het kapitalistische Europa! Het was gelukt. Het was een kleine groep: acht schrijvers met hun vrouwen. Zestien man. En ik hoorde daarbij! Zjenja Jevtoesjenko was al eens in het Westen geweest, herhaaldelijk zelfs, maar hij was blij voor mij en knipoogde me bemoedigend toe. Maar plotseling, vlak voor het vertrek, bleek dat ze me van de lijst hadden geschrapt! .. Ik kon mijn tranen nauwelijks bedwingen. Ik haastte me naar Iljin, de generaal van de KGB, die de leiding had over de Moskouse schrijvers. Hij gebaarde met zijn hoofd naar het plafond en zei dat ze zich met betrekking tot mij hadden bedacht.

'Je bent hier zelf schuldig aan', zei hij verdrietig, 'je zingt allerlei liedjes, wekt irritatie op bij de overheid ... '

'Waar heb je het over?!' verzuchtte ik in wanhoop. 'Ik was zo blij ... en mijn vrouw ...

Ik ben toch een voorbeeld-schrijver! .. '

'Niets aan te doen', zei hij onverbiddelijk, 'breng al je zaakjes op orde en de volgende keer ... '

Op dat moment kwam een verontruste Jevtoesjenko binnen. Hij knikte naar de generaal, ging zonder enige uitnodiging tegenover hem zitten en zei somber: 'Viktor Nikolajevitsj, het geval wil dat heel Zweden met een smachtend hart zit te wachten op zijn-hij knikte in mijn richting-komst. Erwordtdaarzeerveel gespeculeerd ... ' .Ik verstijfde: het was voor het eerst dat ik zoiets over mezelf hoorde.

'Als hij niet gaat zal dat een internationaal schandaal ontketenen. Ik weet niet wiens schuld het dan is, maar het zal onmogelijk zijn het uit te leggen ... Uiteindelijk zal ik alle verantwoordelijkheid op me nemen ... Alles was toch al geregeld, en dan plotseling zoiets! .. '

lij in luisterde, knikte, keek af en toe naar mij, maar ik zat er halfdood bij, er brak iets in mij, hoewel er in mijn leven zo vaak dergelijke dingen gebeurd waren - beledigende vernederingen of vernederende beledigingen of beide, echter in deze mate ... Geeft niet, dacht ik, ik ga er niet dood aan.

'Nou goed dan', zei de generaal plotseling, 'goed dan, neem jij de verantwoordelijkheid maar op je, oké, bekijk het maar. .. '

Toen we naar buiten liepen, vroeg ik Zjenja: 'Wat had je het nou over speculatie?' 'Welke speculatie?', vroeg hij niet begrijpend.

'Wel,je zei ... ', zei ik.

'Oh', gebaarde hij en lachte.

De volgende dag hadden we een onderhoud in een overheidsgebouw, ik kan me nu niet meer herinneren welke, aan de Mochovaja straat. Ik luisterde heel aandachtig, miste geen enkel woord, was verschrikkelijk opgewonden. Als afsluiting vatte de ambtenaar met kille ogen het besprokene nog eens samen:

'Onthoud goed: u reist naar een kapitalistisch land. In die wereld wemelt het van de spionnen en saboteurs. Onthoud goed: vooral de hippies zijn zeer gevaarlijk ...'

'Wat zijn dat?!', vroeg ik, terwijl ik bijna het bewustzijn verloor.

'Dat', zei de ambtenaar, 'zijn jongelui met lang haar, drugsverslaafden en moordenaars ...'

Mijn vreugde doofde. De spanning bereikte een hoogtepunt.

En wij vertrokken naar Zweden. In Stockholm was het zonnig en warm. De stad was prachtig. Oh, als die ergerlijke gedachte aan de gevaren die zich hier verscholen er niet was! Als die angst, die onze zielen bevroor, er niet was geweest! .. Het comfortabele en schone hotel, de vriendelijke bediening, het verfijnde, ongewone diner, maar de niet aflatende koude rilling, het kippevel en de gedachte aan het gevaar.

Vanuit het raam op de derde verdieping zagen we de schone straat en de van ketens ontdane, goed geklede voorbijgangers en de schone Mercedessen en Volvo's.

Maar dat was vanaf de derde verdieping.

'Maar zodra je de straat op gaat zal er meteen iets gebeuren', zei ik op fluistertoon. Mijn vrouw knikte. Op de eerste dag waren er geen gezamenlijke activiteiten georganiseerd. Plotseling fronste mijn vrouw en zei, eveneens op fluistertoon tegen me: 'Wat denk je, blijven we hier nu zo opgesloten zitten? Ben je bedonderd! . .' en ze liep ineens op de deur af.

Ik sjokte achter haar aan. We praatten alleen fluisterend tegen elkaar. De lift was helemaal volgepropt met mensen. Ze lachten naar elkaar, giechelden en er werd Zweeds, Engels en Frans gesproken. En wij? Wij fluisterden over en weer en verachtten onszelf. En toen we beneden waren en uit de lift in de lobby stapten, sprak mijn vrouw luid en nadrukkelijk: 'Genoeg geweest' Ik heb besloten dat we of net als de Zweden doen, of we sluiten ons op in het toilet gedurende de hele vakantie! Wat heb ik met spionnen te maken en al helemaal met saboteurs?! Het is genoeg geweest! . .'

We liepen de rumoerige straat op.

'Kijk eens naar hun gezichten', zei ze, 'kijk eens hoe ze lachen, hoe ze bewegen ...

Spionnen an me hoela!'

'Sst, stil', fluisterde ik en keek gespannen om me heen.

Ze zweeg. Het was benauwd. Vervolgens zei ze bitter: 'Straks hebben we alleen voor het hotel gestaan en kunnen we weer terug naar Moskou. Mijn hemel, wat is het benauwd! .. '

Op dat moment zag ik vlak naast de ingang - een automaat met Coca Cola. We liepen er naar toe. Ik gooide er een muntstuk in, maar de automaat werkte niet. Ik begon op diverse knoppen te drukken - zonder resultaat. Ik haalde nog een muntstuk tevoorschijn. Plotseling zag ik links van me een reusachtige behaarde hand. Deze greep naar mijn muntje! Ik keek omhoog en verstijfde: vlak naast me stond een hele grote hippie met haar tot op zijn schouders. Hij mompelde iets en graaide naar mijn muntje.

'Geef het aan hem, geef het', fluisterde mijn bleke vrouw, 'geef het hem nou!' 'Daar heb je het al', dacht ik, 'de boze voorspellingen zijn uitgekomen'.

'Je kunt het beter aan hem geven', fluisterde mijn vrouw wanhopig, 'hij is tot alles in staat!'

Maar de hippie bromde iets en bleef naar het muntje reiken. En ik gaf het hem. Ik was vernederd. Het is toch niet mogelijk, dacht ik, dat hij in staat is te doden om zoiets onbenulligs?! Ik wees mijn vrouw met mijn ogen naar de deur van het hotel, maar zij stond als vastgenageld. Ingespannen volgde ik de hippie. Ik wachtte op de te leveren streek die niet uit kon blijven ... Ik had hem immers niets gevraagd ... En zelfs al had ik hem iets gevraagd, dan was hij nog niet verplicht... Hij kon eenvoudig ... waarom zou hij? .. Hij had kunnen zeggen: 'Ja, ga nou gauw! . .' En ik was weggelopen ...

De hippie gooide het muntje in de gleuf van de automaat, drukte op een bepaald knopje en een ijskoud flesje sprong zo in zijn hand. Hij opende hem en er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht. Hij bood het flesje aan mijn vrouw aan! Maakte daarbij een buiging! En liep weg ...

'Bye-bye'.

Vertaling Brenda Leensvaart




<    

TSL 24

   >