De ineenstorting van de Sovjetunie heeft tot nu
toe veel sociale onrust en economische ellende
opgeleverd, maar heeft er ook voor gezorgd dat,
voor het eerst in de geschiedenis van Rusland,
er geen censuur meer is. Tijdens de zeventigjaar
dat het Sojetbewind bestond heeft de censuur
een enorme tol geëist van de Russische cultuur.
De Sovjet censuur was veel strenger dan de tsaristische
in de negentiende eeuw en heeft het
uitzonderlijk rijke Russische culturele leven
van het begin van deze eeuw in allerlei opzichten
belemmerd en verstikt.
Het zwaarst werd de Russische filosofie getroffen.
Deze was, aan het einde van de vorige
eeuw tot bloei gekomen dank zij Ruslands eerste
echte filosoof Vladimir Solovjov. Solovjov
had een grote invloed op de symbolistische poëzie,
in het bijzonder de dichters Aleksander
Blok en Andrej Bjely, maar was ook de grote
inspirator van de religieuze filosofie die in de
eerste decennia van deze eeuw in Rusland tal
van beoefenaren kende. Juist voor deze filosofen,
die een totaal andere ideologie vertegenwoordigden
dan die van Lenin en consorten,
was het jonge Sovjetbewind uiterst benauwd.
In 1922 werden de meesten van hen, onder wie
gerespecteerde figuren als Nikolaj Berdjajev,
Sem jon Frank en Sergej Boelgakov, naar het
buitenland verbannen. De enige van naam die
in de Sovjetunie achterbleef, Pavel Florenski,
werd in 1937 geëxecuteerd.
Met het verdwijnen van de filosofen zelf
verdwenen ook hun werken uit de Russische
cultuur. Bijna zeventig jaar lang heeft het Sovjetbewind
ervoor gezorgd dat alleen de materialistische
denkers, de adepten van Marx en Engels,
werden gepubliceerd. Voor Ruslands eigen,
idealistische en religieuze traditie, was geen plaats. Pas nu, aan het einde van de eeuw, zijn
de belemmeringen opgeruimd en kan men weer
naar die traditie terugkeren. Dat gebeurt op grote
schaal, natuurlijk om kennis te nemen van
wat tientallen jaren is weggehouden en verdonkeremaand,
maar ook om in de stuurloze tijden
van nu enige richting en houvast te vinden.
Met Berdjajev is Vladimir Solovjov de filosoof
die de laatste jaren in Rusland het meest
frequent is uitgegeven en over wie het meest geschreven
wordt. Solovjov heeft betrekkelijk
kort geleefd, van 1853 tot 1900, maar heeft een
omvangrijk oeuvre op zijn naam staan. Hij was
de zoon van een bekend historicus, studeerde
aanvankelijk wis- en natuurkunde aan de
Universiteit van Moskou, maar stapte al gauw
over naar de literaire faculteit, waar hij zich bezig
hield met filosofie en enthousiast raakte
voor Schopenhauer en Spinoza. Al op eenentwintigjarige
leeftijd voltooide Solovjov zijn
dissertatie 'De crisis van de westerse filosofie.
Tegen de positivisten', die hij zo schitterend
verdedigde dat hen onrniddelijk een hoogleraarschap
werd aangeboden. Erg lang heeft
Solovjov niet gedoceerd. Jaloezie van collega's,
maar ook politieke problemen -hij was te
'links' - maakten hem het werk aan de universiteit
al gauw onmogelijk. Hij heeft na Moskou
ook nog enige tijd een aanstelling in Petersburg
gehad, maar zijn verzoek in het openbaar om
het leven te sparen van de moordenaars van de
tsaar Aleksander I maakte een definitief einde
aan zijn academische carrière. In de jaren tachtig
wierp hij zich in zijn geschriften vooral op
als een groot voorstander van de 'universele
kerk', waarin het Oosters orthodoxe, katholieke
en protestante christendom bij elkaar zouden
komen. Tegen het einde van zijn leven richtte hij zich op esthetische en ethische problemen, onder andere in zijn spraakmakende 'De rechtvaardiging
van het goede' uit 1897, dat door velen
als zijn filosofische hoofdwerk wordt beschouwd.
Het bekendst, althans bij een groter publiek,
is Solovjov echter niet geworden door zijn zuiver
religieuze en filosofische geschriften, maar
door twee literaire werken die hij kort voor zijn
dood schreef. Het eerste is een lang autobiografisch
gedicht, 'Drie ontmoetingen' (1898),
waarin drie momenten centraal staan, namelijk
de drie keer in zijn leven dat hij een mystiek visioen
had van een verheven en stralend vrouwelijk
wezen. Solovjov noemde dit wezen de
goddelijke Sofia en hij verstond daaronder de
belichaming van de schoonheid van de transcedentale
God, de Eeuwigheid, of ook wel de
Wereldziel - een buitengewoon ingewikkeld
begrip, dat stamt uit de christelijke gnostiek en
door allerlei latere hermetici, mystici en neoplatonici
verder is uitgewerkt. Een sterke vereenvoudiging
ervan, die je nog wel eens in de
literatuur tegen komt is het 'het eeuwig vrouwelijke'.
Denk bijvoorbeeld aan de bekende
slotregels van Goethes Faust (deel II):
Solovjov's gedicht 'Drie ontmoetingen' heeft als een soort ondertitel 'Moskou-Londen-Egypte. 1862- 75- 76'. Deze geeft de plaatsen aan waar en de jaren waarin Solovjov zijn visioenen heeft gehad. Zijn 'eeuwige vriendin', zoals Solovjov de vrouwelijke verschijning noemt in zijn gedicht, verscheen hem voor het eerst tijdens een mis op Hemelvaartsdag in een Moskouse kerk. Hij was toen pas negen jaar oud en besefte nauwelijks wat hij zag, maar de mistige gedaante, omgeven door 'gouden azuur' en 'met bloem in haar hand uit onaardse streken', maakte een diepe indruk op hem. De tweede verschijning vond plaats toen Solovjov voor studiedoeleinden naar Engeland was gegaan en zich, studerend in de British Library, afvroeg waarom 'zij' sinds zijn kindertijd niet meer was gekomen. Zodra hij dit had gedacht was alles weer goud en azuur om hem heen en aanschouwde hij haar stralende, goddelijke gelaat. Een innerlijke stem zei hem vervolgens dat hij naar Egypte moest gaan. Daar nam hij zijn intrek in een hotel in Kaïro en ging hij, gekleed in een lange jas en met een hoge hoed op, op een keer de woestijn in, werd beroofd door een troep Bedoeïnen, maar had kort daarna zijn derde visioen.
Het lijdt geen twijfel dat Solovjov de drie
ontmoetingen met de verheven goddelijke
vrouwe tot de belangrijkste momenten van zijn
leven rekende. Het is dan ook opmerkelijk dat
zijn gedicht niet uitsluitend hoogst serieus is,
maar een mengeling is van ernstige en ironische
passages. Behalve filosofische werken heeft
Solovjov ook een flink aantal gedichten geschreven,
waaronder nogal wat humoristische
verzen en parodieën. In 'Drie ontmoetingen',
een van Solovjov's zeer zeldzame autobiografische
werken, gaan ernst en humor samen. Zo
geeft hij bijvoorbeeld aan dat hij een stoplap gebruikt
omdat hij geen geschikt rijmwoord kan
vinden en spot hij met zijn eigen uiterlijke verschijning
- hij ziet eruit als de 'baarlijke duivel'
- tijdens zijn tocht door de woestijn.
Ook in Solovjovs bekendste werk, 'Drie gesprekken',
is het humoristische en parodistische
duidelijk aanwezig, hoewel hij ook hier
thema's aan de orde stelt die hem zeer aan het
hart gingen en die hem zijn hele leven hebben
beziggehouden. 'Drie gesprekken' is in de eerste
plaats een literair werk. het begint met een
duidelijke 'vertelsituatie': Solovjov deelt ons in
het voorwoord mee dat hij in een Franse stad
aan de Middellandse Zee een bezoek brengt aan
enkele Russen met wie hij bevriend is. Hij treft
ze in druk gesprek gewikkeld aan: een dame,
een generaal, een politicus, een vorst en een zekere
meneer Z. en geeft vervolgens hun gesprek
weer. Het blijkt te gaan over de rol van het
kwaad in de wereld en of en zo ja hoe je daaraan
weerstand moet bieden. In het eerste gesprek
dat door de verteller wordt opgetekend
komen vooral de standpunten van de vorst en
de generaal aan de orde. De vorst is een aanhanger
van Tolstoj, die leerde dat het wezen van
het christendom was datje geweld niet met geweld mag bestrijden, dat geweld onder alle
omstandigheden af te keuren is. De generaal
komt dan met een verhaal over een noodzakelijke
strafexpeditie tegen een vijandelijk legeronderdeel
dat op beestachtige wijze een heel
dorp had uitgemoord- hier was geweld toch absoluut
noodzakelijk. De heer Z., wiens standpunten
volgens Solovjov het meest overeenkomen
met die van hemzelf, is ook fel tegen de
oorlog, maar geen Tolstojaan; hij schetst een
aantal situaties waarin het objectief kwade -
leugen, geweld - toch gerechtvaardigd is: ook
al haat je het gebruik van geweld, je blijft nu
eenmaal niet lijdelijk toezien wanneer ze bijvoorbeeld
je dochter proberen te verkrachten.
Na verloop van tijd gaan de gesprekpartners
uiteen, maar niet voordat ze hebben afgesproken
de volgende dag hun gesprek te vervolgen.
In dit tweede gesprek komt vooral de visie van
de politicus aan bod, die een heilig geloof heeft
in de vooruitgang van de wereld en meent dat
conflicten in onderling overleg kunnen worden
opgelost. Het derde en laatste gesprek is verreweg
het belangrijkste en bevat Solovjovs eigen
gedachten, niet alleen over het kwaad, maar
over de toekomst van de mensheid. Zoals zovelen
aan het einde van de vorige eeuw, meende
ook Solovjov dat de geschiedenis een keerpunt
had bereikt, dat de Europese beschaving
gedoemd was ten onder te gaan en dat geheel
nieuwe tijden zouden aanbreken. Zijn eschatologische
gedachten meende hij bevestigd te zien
in het feit dat Rusland niet was geslaagd in zijn
messianisitsche rol: een brug te slaan tussen
Oost en West. Velen, onder wie Dostojevski,
hadden daarin geloofd, maaar na de moord op
Aleksander II waren de politieke tegenstellingen
in Rusland te groot geworden voor dat land
om die rol te kunnen spelen. Ook van de orthodoxe
kerk waren te weinig impulsen uitgegaan
om de eenheid van de christelijke kerk tot stand
te brengen. Ernstige verdeeldheid bleef dus
heersen in de christelijke wereld, die bovendien
werd ondermijnd door antichristelijke filosofieën
(Nietsche) en, op politiek gebied, de snelle
opkomst van het Verre Oosten, in het bijzonder Japan. Geconfronterd
met al deze ontwikkelingen bleef Solovjov er
wel in geloven dat de redding van de wereld uitsluitend
gevonden kon worden in en door de
eenheid van de christelijke kerken, maar meende
hij tevens dat voor het zover was er een ultieme
strijd met het kwaad gevoerd moest worden.
Dit kwaad zou zich aandienen als de
Antichrist en pas als deze definitief ontmaskerd
en verslagen was, zou het verenigde christendom
kunnen zegevieren en zou het Rijk Gods
kunnen aanbreken.
De gespreksvorm achtte Solovjov minder
geschikt om zijn apocalyptische toekomstvisie
uiteen te zetten. Hij koos daarom voor een
nieuw vertelprocedé, net zo beproefd als dat
waar 'Drie gesprekken' mee begon, het toevallig
aanwezig zijn van de verteller bij een discussie.
In het derde gesprek laat hij de heer Z.
een manuscript voorlezen dat geschreven is
door een van zijn vrienden, die monnik is geworden,
en die hem deze tekst, waar hij grote
betekenis aan hechtte, vlak voor zijn dood ter hand stelde. Het manuscript, getiteld 'Kort verhaal
over de Antichrist', vult bijna het hele derde
gesprek. Aanvankelijk had Solovjov dit verhaal
verwerkt in het gesprek, maar later had hij
voor de kunstgreep met het manuscript gekozen
om de aandacht van de lezer zo goed mogelijk
gevangen te houden. Hij besefte dat het verhaal
veel interessanter was zonder de voortdurende
onderbrekingen van de gesprekspartners en bovendien,
zo zegt hij in zijn voorwoord, paste de
luchtige, alledaagse toon van een gesprek niet
bij de uiterst serieuze inhoud en religieuze betekenis
van het gespreksonderwerp, de Antichrist.
Toch kan hij ook hier de ironie, of zelfparodie,
niet achterwege laten. Als de gesprekpartners
aan de heer Z. vragen wie de auteur van
het verhaal over de Antichrist is, antwoordt deze
dat dit een zekere Pansofius is. De politicus
denkt dat het een Pool moet zijn, Pan Sofius (=
Meneer Sofius), maar ook voor een Russische
pope (de Al-Sofius) heeft hij een wat merkwaardige
naam, die natuurlijk direct met de
'Sofia-expert' Solovjov in verband gebracht
kan worden.
Het verhaal van Pansofius komt op het volgende
neer: de twintigste eeuw na de geboorte
van Christus staat in het teken van grote oorlogen
en revoluties. De belangrijkste aanleiding
daarvoor is de beweging van het panmongolisme,
die eerst alle volkeren van Oost-Azië verenigt
en vervolgens de oorlog predikt tegen de
Europese mogendheden. Ten gevolge van de
onderlinge verdeeldheid van Europa weten de
Gelen heel Europa te bezetten; alle Europese
staten erkennen hun afhankelijkheid van de
'Zoon des Hemels'.
Het Mongoolse juk duurt een halve eeuw.
Dan slagen de Europese volken erin de Aziaten
te verdrijven en, dank zij hun gezamenlijke inspanning,
de Oosterse legers te verslaan. In het
nu vrije Europa ontwikkelt de cultuur zich snel.
Allerlei geestelijke problemen, zoals de vragen
omtrent leven en dood en de bestemming van
de wereld en de mens, vereisen echter nog
steeds een oplossing en men ziet uit naar een
leider. Het oog valt op een briljante jonge filosoof
en publicist, op 33-jarige leeftijd reeds een
beroemdheid en door velen beschouwd als een
'übermensch'. De jonge filosoof is zich bewust
van de kracht van zijn geest en meent dat hij is
uitverkoren om de wereld en de mensheid te redden. Hij acht zich de echte Messias en beschouwt
Christus slechts als zijn voorloper. Als
hij dan tevergeefs wacht op een teken van God
om met zijn zegenrijke werk te beginnen en er
na aan toe is zelfmoord te plegen, verschijnt de
duivel aan hem en belooft hem te helpen. Onmiddelijk
voelt hij dat een enorme kracht bezit
van hem neemt. De volgende dag begint hij aan
zijn boek 'Open weg naar wereldvrede en welvaart
voor de gehele wereld', dat hem een enorme
geestelijke autoriteit verschaft en spoedig
in talloze talen wordt vertaald. Het 'weergaloze'
boek 'omvatte alles en loste alle tegenstellingen
op'. De Oppermens wordt de populairste
mens die ooit op aarde heeft geleefd en wordt
na een vergadering van de Europese Statenbond
bijna eenstemmig voor de duur van zijn leven
tot president van de Verenigde Staten van
Europa benoemd.
De keuze voor de Oppermens als leider lijkt
perfect. Binnen een jaar slaagt hij erin de wereldmonarchie
tot stand te brengen, waarbij iedereen
hem als 'Rooms Keizer' erkent, en de
oorlog uit te bannen. Sociale programma's zorgen
voor tevredenheid en verzadiging alom; bovendien
wordt er aan ontspanning gedacht.
Door de magiër Apollonius, half Aziaat, half
Europeaan, in dienst te nemen, zorgt de Oppermens
ervoor dat de volkeren der aarde zich kunnen
verlustigen in allerlei wondertekenen.
Na de politieke en sociale problemen te hebben
opgelost richt de Oppermens zich op het
godsdienstige probleem. In het vierde jaar van
zijn regering nodigt hij de vertegenwoordigers
van de nog steeds gespleten christelijke kerk,
katholieken, orthodoxen en protestanten, uit
om deel te nemen aan een oecumenisch concilie.
Men komt bijeen in de stad van de keizerlijke
residentie, Jeruzalem, in het autonome gebied
Palestina, dat voornamelijk door joden
wordt bevolkt en bestuurd. De leiders van de
christelijke groeperingen zijn Paus Petrus II
voor de katholieken, de starets Johannes voor
de orthodoxen en de Duitse theoloog Ernst Pauli
voor de protestanten. Op het concilie houdt de
Keizer-Oppermens een schitterende redevoering
waarin hij de christenen aanspoort alle
onenigheden opzij te zetten en, onder erkenning
van zijn geestelijke autoriteit, tot elkaar te komen
en een eenheid te vormen. Een groot deel
van de aanwezige hoogwaardigheidsbekleders valt voor zijn woorden, maar de drie christelijke
leiders, samen met een handvol getrouwen,
weigeren zich aan zijn gezag te onderwerpen en
willen hem alleen als hun leider erkennen als
hij op zijn beurt Jezus Christus erkent. De keizer
wil dat niet doen en wordt door de kerkleiders
als de Antichrist herkend. Als Johannes en
vervolgens Paus Petrus II de banvloek over hem
uitspreken, worden zij ten gevolge van de manipulaties
van Apollonius door de bliksem getroffen
en storten ze dood ter aarde. Met een
groepje getrouwen verlaat Ernst Pauli Jerusalem
en gaat op weg naar Jericho. De volgende
dag wordt Apollonius tot Paus gekozen. Weer
drie dagen later keren Ernst Pauli en de zijnen
terug naar Jerusalem, vinden daar de lijken van
Johannes en Petrus, waarin op wonderbaarlijke
wijze het leven terugkeert. De drie kerkleiders
besluiten zich te verenigen en Petrus als hun enige
en hoogste leider aan te stellen (aan het einde
van zijn leven heeft Solovjov zich tot het katholicisme
bekeerd). De eenheid wordt bezegeld
door de verschijning van de hemelse Sofia.
'Maar het nachtelijk duister werd plotseling
verlicht door een heldere glans en er verscheen
een schitterend teken aan de hemel: een vrouw,
bekleed met de zon, onder haar voeten de maan
en op haar hoofd een krans van twaalf sterren'.
Tot zo ver gaat het manuscript. Pansofius
had zijn verhaal niet kunnen voltooien, maar de
heer Z. herinnert zich nog wel de algemene lijnen
van wat deze verder had willen schrijven.
Nadat de Antichrist de macht naar zich toe had
getrokken en de ware christenen zich hadden
teruggetrokken in de Arabische woestijn, kwamen
de joden in opstand, omdat ze ontdekten
dat de Keizer, die ze voor de Messias hielden,
niet eens besneden was en geen Israëliet kon
zijn. De Keizer liet daarop vele duizenden opstandelingen
afslachten. In de confrontatie met
een joods leger werden hij en zijn legermacht
echter getroffen door een aardbeving van enorme kracht en in een krater van vuur verzwolgen.
Daarna verscheen Christus en brak het
duizendjarig rijk aan.
In de kritische literatuur over Solovjov is
zijn apocalyptische verhaal oer de Antichrist,
dat veel aan de bijbelse Openbaringen te danken
heeft, vaak gezien als een tekst meteen nogal
sombere toekomstvisie. Vlak voor zijn dood
zou hij zich hebben 'bekeerd' van zijn vroegere
optimistische werken en, wellicht zelfs onder
invloed van duivelse visioenen, zich hebben
gericht op het bestaan van het kwaad in de
wereld en op het einde der tijden. Voor zo'n
negatieve kijk op Solovjovs laatste werk is naar
mijn idee weinig reden. Weliswaar was hij teleurgesteld
dat hij het Rijk Gods niet meer zou
meemaken in zijn leven, maar in zijn verhaal is
de Antichrist niet het eeuwige leven beschoren
en delft het kwaad uiteindelijk toch het onderspit.
Een andere reden om 'Drie gesprekken'
niet als een verloochening van zijn vroegere
werk te zien is het feit dat het hier gaat om een
literaire en niet zo zeer een filosofische tekst.
Door het inlassen van verschillende gesprekspartners
en verschillende vertellers creëerde
Solovjov een tekst die niet uitsluitend met hemzelf
verbonden is, maar tevens mogelijke andere
visies vertegenwoordigt. Ook de elementen
van zelf parodie, waar we niet alleen de naam
Pansofius, maar zelfs ook het beeld van de
Antichrist als jonge filosoof die de wereld verovert
met een weergaloos boek, toe te kunnen
rekenen, zorgen voor een zekere afstand tussen
de schrijver en zijn werk. Een literair werk is
nooit eenduidig, maar altijd dubbelzinnig en
ambigu. Juist daardoor kan het zo de moeite
waard zijn; juist daardoor is 'Drie gesprekken'
altijd zo gewaardeerd. Ook nu nog is Solovjovs
behandeling van het kwaad meeslepend en tevens
relevant door de manier waarop het is
opgediend.