Signalementen




Milorad Pavić, Het Chazaars woordenboek. Lexiconroman in 100.(X)() woorden

Milorad Pavić, Het Chazaars woordenboek. Lexiconroman in 100.(X)() woorden. Vertaling Reina dokter, Christel Jansen en Gordana Petkov. Bert Bakker, Amsterdam 1989. 292 blz. Mannelijke en vrouwelijke editie, f 34,90 per editie.

Het Chazaars woordenboek van de Joegoslavische hoogleraar in de literatuurgeschiedenis Milorad Pavić (geboren 1929) is in korte tijd een internationaal cult-boek geworden. De roman is door zijn constructie en door de verschijning in twee edities, een mannelijke en een vrouwelijke, die overigens maar marginaal van elkaar verschillen, een volstrekt uniek werk in de wereldliteratuur. Door de vermenging van geschiedenis en filosofie, feit en fictie, heden en verleden past het uitstekend in het hedendaagse postmodernisme. Maar niet alleen is het hele concept uitzonderlijk, ook literair gezien is de roman van een bijzonder niveau. Veel passages hebben een grote poëtische kracht en er is een voortreffelijke dosering van feitelijkheid en geheimzinnigheid, die door de hele roman heen op een zeer consistente manier met elkaar zijn verweven.

De basis van de roman is de reconstructie van de zogenaamde Chazaarse polemiek. Tussen de zevende en de tiende eeuw had het volk van de Chazaren, een steppevolk van onbekende herkomst, een krachtig rijk geformeerd tussen de Zwarte en de Kaspische Zee. Vermoedelijk hebben de Chazaren een tijdlang het joodse geloof aangehangen, maar hiervan is niets met zekerheid bekend. Het Chazaarse rijk stortte in en de Chazaarse cultuur verdween voordat het schrift zijn intrede had gedaan, zodat van zowel de taal als van de andere cultuuruitingen van de Chazaren nauwelijks iets bewaard is gebleven en de hele geschiedenis van het volk in nevelen is gehuld.

De Chazaarse polemiek is een veronderstelde of werkelijke - een van de interessante aspecten van Pavić' roman is dat je er niet achter komt of alles verzonnen is of dat toch misschien een gedeelte van het beschrevene op historische feiten berust - gebeurtenis in de geschiedenis van het Chazaarse rijk. Een van de vorsten zou in de achtste of negende eeuw vertegenwoordigers van de leidende godsdiensten van die tijd, het christendom, de islam en het jodendom, hebben uitgenodigd om zich te presenteren aan het Chazaarse hof, zodat de Chazaren, na ze allen te hebben aangehoord, voor het 'beste' geloof zouden kunnen kiezen. Van deze gebeurtenis is in verschillende bronnen verslag gedaan van de kant van elk van de drie deelnemende godsdiensten, waarbij door elke godsdienst de overwinning werd geclaimd. De bronnen zijn vele eeuwen later, in 1691, allemaal bijeengebracht door een zekere Johannes Daubmannus, maar zijn boek over de Chazaarse kwestie, een glossarium in drie delen, voor elk van de godsdiensten een, is geheel vernietigd door de inquisitie. Slechts één exemplaar van de gedrukte oplage van 500 is bewaard gebleven, een exemplaar dat met giftige inkt was gedrukt, zodat de ongehoorzame die het toch zou lezen dit met de dood zou moeten bekopen. Ook het laatste exemplaar is echter grotendeel verloren gegaan: een oude man gebruikte het papier om het vet uit zijn soep op te zuigen; alleen de geillustreerde bladzijden kon hij niet gebruiken, omdat deze de smaak van zijn soep zouden bederven. Deze pagina's zijn dan ook de enige fragmenten die van het boek over zijn.

In zijn Chazaars woordenboek reconstrueert Pavić de editie van Daubmannus. Hij maakt daarbij, behalve van de (zogenaamd) bewaard gebleven fragmenten van de Daubmannus uitgave, ook gebruik van andere bronnen, boeken van schrijvers en geleerden, joodse, christelijke zowel als islamitische, die zich met de Chazaarse kwestie hebben bezig gehouden. Tot die schrijvers en geleerden behoorde bijvoorbeeld Jehoeda Halevie (1075-1141), een van de toonaangevende joodse dichters van Spanje en de belangrijkste kroniekschrijver van de Chazaarse polemiek. Halevie schreef zijn boek in het Arabisch, in 1506 verscheen voor het eerst een vertaling in het Hebreeuws, maar echt bekend werd het boek pas door de Latijnse vertaling die in 1660 werd gepubliceerd onder de titel Liber Cosri. Van deze uitgave heeft Daubmannus zonder twijfel dankbaar gebruik gemaakt.

Maar ook hedendaagse geleerden zijn bij de Chazaarse polemiek betrokken. Een Poolse slaviste, gepromoveerd in de Oudslavische letterkunde en gehuwd met een Israeliër, schrijft brieven naar zichzelf op haar oude adres in Polen, waar haar vroegere hospita ze bewaart in de hoop ze eens aan haar voormalige kostgangster te kunnen overhandigen. De brieven zijn een soort dagboek van de slaviste en gaan ongemerkt over in een spannend verhaal waarbij een relatie wordt gelegd tussen Halevie en de Chazaarse redevoeringen van de Slavische kerkheilige en prediker Cyrillus (die de Slavische volkeren het christendom heeft gebracht)., een manuscript waarvan iedereen dacht dat het verloren was gegaan. Maar is degene die het manuscript aan de Poolse slaviste laat zien wel iemand uit deze tijd? En is, als deze persoon even later vermoord gevonden wordt, de Poolse slaviste de schuldige?

Dit is maar een klein gedeelte van de labyrintachtige plot van de roman. De lexiconvorm van het boek is natuurlijk heel geschikt voor de labyrintstructuur. Er kunnen, zonder dat er een verhaal met een begin en eind wordt verteld, allerlei relaties gelegd worden tussen zeer verschillende personages; er zijn grote sprongen in de tijd en dwars door de geschiedenis en uit de grote hoeveelheid encyclopedische informatie moet de lezer zelf maar de relevante gegevens zien te destilleren. Ook de voorkeur van de schrijver voor droomjagers en geheimzinnige moorden maken het er niet gemakkelijker op alle knopen te ontwarren.

Een van de aantrekkelijke aspecten van Het Chazaars woordenboek is de bij vlagen poëtische stijl, die de roman een hele directe esthetische meerwaarde geeft.

Het was alsof Branković niet stierf aan de wond die door de speer veroorzaakt was. Hij voelde deze wond niet eens. Hij voelde veel meer dan één wond en het aantal wonden nam met grote snelheid toe. Hij merkte dat hij hoog op een stenen zuil stond en telde. Het was lente, er woei een wind die de wilgetenen vlocht, en alle wilgen van de Mures tot de Tisa en de Donau droegen vlechten. Het leek alsof er zich pijlen in zijn lichaam boorden, maar met een omgekeerd verloop: bij elke pijl voelde hij eerst de wond, dan de steek, vervolgens verdween de pijn en hoorde hij het gefluit van de pijl door de lucht en ten slotte het snorren van de pees waarvan de pijl was afgeschoten. Zo telde hij stervend de pijlen van een tot zeventien, toen viel hij van de zuil en hield op met tellen. Tijdens die val stootte hij tegen iets hards, onbeweeglijks en reusachtigs. Het was niet de aarde. Het was de dood. Door die klap vlogen zijn wonden naar alle kanten, zodat ze elkaar niet meer konden voelen en toen pas viel hij, reeds dood, op aarde neer.

De roman van Pavić doet het meest denken aan het werk van Borges. Wie de Argentijnse meester bewondert zal verrast zijn over diens Joegoslavische evenknie.

Willem G. Weststeijn

Kreatief Literair- en kunstkritisch tijdschrift. Jaargang 23, nr. 2/3, 1989. Speciaal nummer: Slovenië

Kreatief Literair- en kunstkritisch tijdschrift. Jaargang 23, nr. 2/3, 1989. Speciaal nummer: Slovenië, 136 blz. f17,50

Het Belgische tijdschrift Kreatief heeft, onder verantwoordelijkheid van gastredacteur Raymond Detrez een dubbelnummer gewijd aan de literatuur en beeldende kunst van de Joegoslavische deelrepubliek Slovenië.Het zal lang niet iedereen bekend zijn dat Joegoslavië, naast de hoofdtaal Servokroatisch nog een aantal andere talen herbergt, onder andere het Macedonisch en het Sloveens. Het Servokroatisch wordt gesproken door de twee belangrijkste en numeriek grootste volken, de Serven (Belgrado) en de Kroaten (Zagreb); de eersten schrijven hun taal in het cyrillische, de laatsten in het latijnse schrift. Slovenië, met als hoofdstad Ljubljana, gebruikt eveneens het latijnse schrift. De verdeling cyrillisch/ latijns heeft natuurlijk alles te maken met de geschiedenis. Terwijl de Oostelijke delen van Joegoslavië, Servië en Macedonië, vanuit Byzantium tot het Christendom werden bekeerd - voor de Slavische volken werd een speciaal schrift ontworpen - werd de westelijke kant onderdeel van het Heilige Roomse Rijk met het Latijn als de taal van de godsdienst. Later, vanaf ongeveer 1300, werd Slovenië geregeerd door de Habsburgse vorsten; het maakte deel uit van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie en werd pas na de Eerste Wereldoorlog met de Zuidslavische broedervolken verenigd, eerst in het koninkrijk van Serviërs, Kroaten en Slovenen, in 1929 omgedoopt in Joegoslavië, vanaf 1946 in de federatieve volksrepubliek Joegoslavië. Slovenië (ruim 2 miljoen inwoners) kan niet echt bogen op een grote en internationaal vermaarde literatuur. Zoals bij zoveel Oosteuropese volkeren stamt de nationale dichter uit de periode van de Romantiek. France Prešeren ( 1800-1849) wordt gezien als de grondlegger van de moderne Sloveense taal en literatuur, maar hij is geen Adam Mickiewicz of Aleksander Poesjkin.

Wat Prešeren voor de Sloveense poëzie heeft gedaan deed Ivan Cankar (1876-1918) voor het Sloveense proza: een basis creëren waarop latere generaties konden teruggrijpen. Hoewel ook Cankar niet werkelijk is doorgedrongen tot de wereldliteratuur is hij een belangrijk auteur, die met zijn symbolistisch, maar tevens realistisch gekleurde werk duidelijk uitstijgt boven het nationale. Kreatief schetst in een bijdrage van Detrez in kort bestek de ontwikkeling van de Sloveense literatuur. Verder bevat het nummer essays over het moderne proza, de moderne poëzie en de hedendaagse beeldende kunst, een tweetal verhalen, een reeks gedichten en een bibliografie van in Frans, Duits, Engels en Nederlands vertaalde Sloveense literatuur. Het Nederlandse aandeel in deze bibliografie is zeer bescheiden: in totaal twee romans en misschien, maar dat wordt niet duidelijk uit de bibliografie, een bijdrage in een bundel Joegoslavische verhalen. De twee prozaïsten die waardig zijn bevonden voor opname in Kreatiefzijn Drago Jančar (geboren 1948) en Vladimir Kovačić (geboren 1954). Jančar kreeg in 1978 bekendheid met de publikatie van een historische roman, 'De galeislaaf, en heeft zich sindsdien ontwikkeld tot een schrijver die zich bewust aansluit bij hedendaagse stromingen en tendensen in de Europese literatuur. Het van hem opgenomen verhaal 'De dood bij Maria-van-de-Sneeuw' (1984) heeft met zijn mengeling van historische details en literaire allusies duidelijk postmodernistische trekken. Ook het verhaal 'De goochelaar' van Vladimir Kovačić behoort tot de 'internationale' kant van het Sloveense proza (naast dit internationalisme kent het moderne Sloveense proza ook een nationale richting, die op een meer traditioneel vertellende manier Sloveense thema's aan de orde stelt). In het verhaal, waarin droom en realiteit dooreenlopen, wordt beschreven hoe een goochelaar wordt geconfronteerd met zijn twijfels over zijn succes. De mensen hebben zijn trucs door, hij zit gevangen in zijn eigen val en wordt zelfs ter dood veroordeeld. De zinloze beschuldigingen en hallucinatoire beschrijving van de executie creëren een Kafka-achtige sfeer.

De moderne Sloveense poëzie is vertegenwoordigd door tien dichters. Een van de interessantste, op het kruispunt van modernisme en postmodernisme, op het kruispunt ook van nationaal en internationaal, is Tomaz Salamun (geboren 1941), een dichter die lange tijd in de Verenigde Staten heeft gewoond en met zijn twintig dichtbundels wellicht de krachtigste stem is binnen de Sloveense literaire avant-garde. Kreatief, en in het bijzonder Raymond Detrez, verdienen veel lof voor de manier waarop een hier bijna geheel onbekende Slavische literatuur voor het voetlicht is gebracht. Het is wellicht de aanzet tot een grotere belangstelling voor dit gebied.

W.G.W.

De Groene Bijeneter No.1

De Groene Bijeneter No.1, zomer 1990. 32 blz. f 5,-

De Groene Bijeneter, een nieuw tijdschrift van 'een groep jonge schrijvers en kunstenaars', is voor TSL vooral van belang omdat meer dan een derde deel van het eerste nummer is gewijd aan de Russische 'Oberioe'-groep."

Net als in dit nummer van TSL valt de nadruk niet op de in Nederland al tamelijk bekende Daniil Charms, maar op diens vriend en mede-Oberioet Aleksander Vvedenski. Naast het manifest van Oberioe uit 1928 en een kort artikel over de groepering zijn er twee teksten van Vvedenski in vertaling opgenomen, 'Scène op de zesde etage' en 'Koeprianov en Natasja'. De titels geven al aan dat het drama-achtige teksten zijn: twee personages spreken tegen elkaar en slechts hier en daar neemt een verteller het woord, soms om iets te verduidelijken, soms om (poëtisch) commentaar te leveren.

Het centrale thema van beide teksten is de liefde. Vvedenski schetst daar geen vrolijk beeld van. In de slechts twee pagina's beslaande 'Scène op de zesde etage' springt de 'zij' van zeshoog uit het raam. De 'hij' is geneigd haar te volgen.

In 'Koeprianov en Natasja' maken de twee personages, na hun 'varkensachtige gasten' uitgelaten te hebben, zich op om naar bed te gaan. Er volgt een scène waarin beiden langzaam hun kleren uittrekken, waarbij ze zich uiten over de toenemende naaktheid van hun lichamen en hun hartstocht. De liefdesdaad brengt niet wat ze ervan verwachten en ze kleden zich weer aan. Koeprianov: 'O kennis der natuur, o logica, o mathematica, o kunst, / ik ben toch niet schuldig omdat ik geloofde in het ultieme gevoel./ 0 wat wordt het donker./ De wereld gaat zich definitief verhangen. / Hij kotst van mij, / ik kots van hem.'

Vvedenski's sombere beschrijvingen van de liefde en van relaties tussen mensen zijn gemakkelijk in een ruimer perspectief te zien. Het zijn geen beschrijvingen van de werkelijkheid van zijn tijd, maar geven wel de atmosfeer weer van de duistere jaren van de Stalintijd.

W.G.W.

 




<

TSL 8

>