Vladimir Petsjerin


Van over het graf
Aanvullingen bij een vertaling




LEGENDE VAN DE MONNIK EN DE DEMON (uit de Tsjetsji-Minei)

 

'Och! Ach!' klonk het uit alle hoeken van de kerk. 'Dat is pas een heilig man! Die komt direct in de hemel terecht! Maar wat zal er met ons zondaars gebeuren! Hoe kunnen wij, arme wereldlingen, ooit gered worden temidden van al die verzoekingen!'

En dat is het dan, zou je zeggen. Maar nee! In een legende over een monnik red je het niet zonder de duivel. In de kroniek van het klooster staat in een ander hand schrift nog een post scriptum:

'Een zekere Pafnoeti, een godvruchtig kluizenaar, die een openbaring had, zag met zijn eigen - niet met zijn vleeslijke maar met zijn geestelijke ogen - het volgende visioen en vertrouwde dat de kloosteroverste in zijn biecht toe:

Gedurende de hele preek zat de duivel precies onder de katheder in vol ornaat, dus met horens, apesmoel en bokkeneus. Bij de meest pathetische passages van de preek keek hij van onder de katheder omhoog, trok rare gezichten naar de eerbiedwaardige toehoorders, stelde zich aan en liet een schandalig gegiechel horen .. .'

Maar de wereldlingen die niet bedeeld waren met dit bovenaardse inzicht zagen natuurlijk niets ...


DE MORAAL

Er is niets weerzinwekkenders dan de naakte waarheid. Niemand kan haar uitstaan. Daarom juist proberen we haar zoveel mogelijk te verdoezelen, op te dirken, bij te schminken, rouge op te smeren en te maskeren. Geef ons liever verzinsels, sprookjes! Maar probeer eens de nuchtere waarheid te zeggen, vertel hoe het werkelijk is gegaan ... Bah! Wat is dat walgelijk! Wat onfatsoenlijk! Hoe stuitend is dat voor de christelijke eerbaarheid! [ ... ]

Een verstokt nihilist



HET JAAR 1840



Friedrich Wilhem III1, koning van Pruisen, Vater des Vaterlands, zat met zwarte pruik op en met roodgeverfde wangen in een zijloge van het Berlijnse Operahaus en hield zijn lorgnet aandachtig op Taglioni's benen gericht. Plotseling liet hij het lorgnet met een krampachtige beweging zakken, een donkere wolk verduisterde zijn gemoed, men kon zelfs door de rouge heen zien dat hij verbleekte. Wat was er gebeurd? Hij had zich herinnerd dat over enkele dagen het jaar 1840 zou aanbreken ... En of het hem nu voorspeld was of gewoon een donker voorgevoel maar hij was als de dood voor 1840 en niet voor niets, want in dat jaar stierf hij.

Maar de koning van Pruisen was niet de enige die het jaar 1840 zo vreesde, met hem verwachtten velen iets ongewoons, een soort ommekeer. Waar kwam dat voorgevoel toch vandaan? Bestond er een redelijke grond voor? Ik denk de volgende.

In 1840 was het -tig jaar geleden dat de Julirevolutie uitbrak. Dat was een kolossale gebeurtenis, niet op zich maar door de hoop die de revolutie wekte. Wat werd er wel niet allemaal beloofd?! De opbouw van een staat en een samenleving op volstrekt nieuwe grondslagen, een heerlijke nieuwe religie die met haar koene helden en martelaars de plaats zou gaan innemen van het krakkemikkige katholicisme dat had afgedaan. Enfantin, Lamennais, Pierre Leroux, George Sand, Mazzini: wat mocht men verwachten van deze begeesterde Apostelen en profeten? Beranger zelf waagde zich aan een ode en bezong de nieuwe religie…

Aan het eind van de jaren dertig volgde ik de Franse literatuur vol verwachting, ik las alles wat er in Parijs werd gedrukt: geschiedenis, filosofie, romans, gedichten: maar overal klonk een en dezelfde noot door: een zekere vermoeidheid, teleurstelling, of gewoon wanhoop. Al die dwazen die hun hoop op de dag van morgen hadden gevestigd waren op een vreselijke manier ontnuchterd. Alle frisse hoop, alle schitterende beloftes, het was allemaal in rook opgegaan. Het leven ging haar oude prozaïsche gangetje. 'Van de mensheid hoeven we niets te verwachten', bleven droevige stemmen herhalen. Maar mensen die over verbeeldingskracht bezitten, zwakke en gevoelige harten die eens gevallen zijn voor de sfeer van het mysticisme, komen daar maar moeilijk weer van los. Als het bouwwerk van hun fantasie boven hun hoofd instort, rennen ze niet de frisse lucht in om hun geluk te beproeven in een bruisende bezigheid onder de open hemel, maar zoeken ze enigszins traag een schuilplaats op tussen de ruïnes, ergens in een hoekje onder een gotisch booggewelf met oude ornamenten dat bewaard is gebleven, waar ze kunnen zitten en dromen in plaats van te handelen en te scheppen.

FALMOUTH (1846-1848)



De beste jaren van mijn jeugd zijn verpest door politieke kolder. Waar kwam die vandaan? Dat is niet moeilijk uit te leggen. Het belangrijkste deel van mijn opvoeding voltrok zich aan de grens met Polen en in handen van twee politieke figuren die de Veertiende December en de Poolse opstand hadden helpen voorbereiden. Mijn leraar schreef me de volgende nonsens: 'Een vrije natie zal U als haar eerste consul kiezen en dan zal ik gelukkig naast U sterven'.

Dat was genoeg om het hoofd van een vijftienjarige jongen op hol te brengen.

Hij is een dichter!
Een leider des volks!

Hij zal het vaderland redden! Vanaf dat moment begon ik het teken Vrijheid en gelijkheid aan mijn onderschrift toe te voegen! Dat was allemaal een beetje verstomd en op de achtergrond geraakt, ja zelfs volslagen verleden tijd in de kringen van lagere garde-officieren en valsspelers. Wat dacht je! Maar het gedonder van de Poolse revolutie schudde ons allen wakker, zoals je je wel herinnert, en tegelijkertijd bracht de invloed van de onvergetelijke barones Rozenkampf de ontwikkeling van revolutionaire ideeën opnieuw in me op gang. Toen ik voor de eerste keer naar het buitenland vertrok, nam ik me al voor om niet meer terug te keren maar me ijlings in de armen van de republikeinse partij te werpen om te leven, te vechten en te sterven samen met deze helden en mannen van de vrijheid. De Russen hebben een enorme hoop ijdelheid; maar deze ijdelheid schuwt de arbeid en vertikt het om geduldig naar een doel toe te werken: we willen de roem altijd zo even terloops bij zijn lurven pakken, bij de eerste gelegenheid die zich maar voordoet. Aan de voet van de St.- Go[...] ... hoorde ik van de aanslag die Alibo (!) op Louis Philippe had gepleegd. 'Dat is ook makkelijk', dacht ik, 'je hoeft alleen maar een keer te schieten en je bent zeker van een plaatsje in de geschiedenis'.


Vladimir Petsjerin

Dat ons politieke denken nog in de kinderschoenen staat blijkt alleen al hieruit dat iedereen zich tot alles in staat acht, zonder ook maar de minste voorbereiding. Dat is toch een fluitje van een cent! Herzen was nog niet in Parijs gearriveerd of Bakoenin en Sazonov renden hem al tegemoet: 'Nou, is er nog nieuws uit Rusland? Verwachten de ministeries reorganisaties? Natuurlijk, als er wat gaat veranderen, dan komen ze vast en zeker bij ons, zullen ze ons zeker benaderen, iemand uit onze kring kiezen'. Stelt u zich dat eens voor: dat was in 1844 in Rusland en dan nog onder Nikolaas I. Zulke kwajongens toch! Als ik Pogodin was, zou ik hebben gezegd dat ze voor dat soort kuren eens behoorlijke met de karwats ervan langs moesten krijgen.

In 1866 overleed Gregorius XVI. Kardinaal Giovanni Mastol werd tot zijn opvolger gekozen, Pius IX2. Hij viel niet voor niets flauw toen hij het hoorde: hij voorvoelde als het ware zijn stormachtige carrière. Ja, heel Europa, de hele wereld stond van verbazing op zijn grondvesten te trillen. Wat! De paus is liberaal! 'Dus het is waar', riep ik uit, 'dat de katholieke kerk de ware moeder van de vrijheid is! Uit de hoogte van de apostelentroon roept de eerste priester op tot verzet tegen de tirannen!' In Frankrijk raakte men volslagen in paniek. Guizot troostte zich met de gedachte dat de priester de koning 'zou redden'. De jezuïeten waren in die tijd de aarstvijanden van de paus. Wat maakten ze zich vrolijk over hem in hun vrije uurtjes! De novicen maakten een paljas uit karton en lieten door aan een touwtje te trekken zijn armen en benen zwaaien terwijl ze zeiden: 'Dit is Pio Nono! Zo laten de revolutionairen hem naar hun pijpen dansen!' Wie zou hier ook niet de kluts kwijtraken? Iedereen leek zijn verstand te hebben verloren. Een achtenswaardige dame uit Falmouth riep in verrukking: 'Thanks be to God! The Pope has turned protestant!!' - 'God zij dank. De Paus is protestant geworden!' Helemaal uitgeput rent de Franse leraar Robion de la Tochonnois bij mij de kamer binnen: 'Vraiment le Pape est un grand Homme, il a aboli les je suites!' Deze Robion de la Tochonnois die tot een of andere legitimistische familie behoorde, was eerst een verstokt Voltairiaan, maakte toen een zwaai naar rechts en werd een extreem ultramontaan en publiceerde zelfs een mierzoete bombastische beschrijving van zijn bedevaart naar de bron der mirakelen van la Solette. We spraken in Falmouth dikwijls met elkaar en omdat ik niets te doen had, vertelde ik hem de geschiedenis van mijn jeugd en daar was hij zo enthousiast over dat hij meteen besloot er een roman over te schrijven en daarna kwam hij nog speciaal naar Londen om nieuw materiaal te verzamelen; maar de overste verbood dit en daar deed hij goed aan, anders was ik de held geworden van een onzinnig-sentimentele roman. Deze Robion de la Tochonnois is daarna heel rijk geworden en leeft nu, geloof ik, in Algerije.

En toen brak onverwachts als een bom de revolutie van 1848 uit. Wat een verrukking! Frankrijk - de bevrijdster der volkeren! Frankrijk dat de mens - heid de weg zou wijzen naar een nieuwe schitterende toekomst! De revolutie en het katholicisme reikten elkaar de hand. Overal plant het volk vrijheidsbomen (arbres de la liberté) en roept de katholieke priesters op, Ja! het roept de priesters van Paus Pius IX op deze frisse telgen der vrijheid met wijwater te besprenkelen. De kranten smulden ervan! Louis Philippe vermomde zich en koos het hazepad, [ ... ] - hij bereikte de kust van New Haven - doet U me het genoegen en wijst U me eens op de kaart aan waar dat ligt! Een dame die we kenden, stuurde ons iedere dag de Times waarin alle Europese revoluties uitvoerig werden beschreven.

Ondertussen zat die sluwe huichelaar van een De Buggenoms aan zijn snor te draaien, registreerde mijn vervoering en gaf alles door aan de leiding. Het gevolg hiervan was dat onze vader-provinciaal het nodig vond persoonlijk een bezoek bij ons af te leggen, zodat hij mijn stemming kon uitvorsen. Tijdens ons onderhoud gaf hij geen speciale verklaring, maar drie maanden later werd ik naar Londen geroepen om daar onder zijn persoonlijk toezicht te komen.

Ik was zo gewend geraakt aan deze bescheiden omgeving, ik had me zo sterk aan bepaalde personen gehecht dat het me zwaar viel Falmouth te verlaten. Ik nam afscheid van Robion de la Tochonnois: hij lag ziek te bed; ik moest een heroïsche inspanning doen mijn tranen terug te dringen. Ik trachtte hem en mezelf te troosten met de mededeling dat ik slechts voor enige tijd ging en dat ik misschien over een maand weer terug zou komen. Maar het lot besliste anders.



ADIEU FALMOUTH (MEI 1848)



Op een goede morgen (zoals de literatoren zeggen) riep generaal Mansoerov, de militair agent, alle leden van het professorale instituut, die onder zijn gezag vielen, bijeen en stelde hun terloops de volgende vraag: 'Is het een van U bekend, heren, of keizer Paul twee keer getrouwd was, had hij een vrouw vóór Maria Fjodorovna?' Op deze vraag bleef iedereen hem het antwoord schuldig. Ik verstoutte me Zijne Excellentie mee te delen dat ik zeker wist dat Natalja Aleksejevna Paul Petrovitsj' eerste vrouw was geweest. 'En hoe weet U dat?' - 'Uit de meest betrouwbare bron en wel de hofkalender van het jaar zoveel!' - 'En waar is die kalender? Is daar niet aan te komen?'


Ga d'r maar aan staan! Een naald in een hooiberg vind je eerder! Deze kalender had deel uitgemaakt van de bibliotheek van mijn grootvader, brigadier Pjotr lvanovitsj Simonovski, maar mijn grootmoeder Marfa Semjonovna (dat deed me aan Krylov denken) had de bibliotheek samen met het huis van de overledene nog tijdens haar leven mondeling aan mijn moeder vermaakt, dus eigenlijk aan mij. Maar die schurk van een Pantsjenko, de opzichter - een echte klein-Rus, gebruind, stevig gebouwd, plomp met zwarte, listige ogen - had dankzij de algehele wetteloosheid die in Rusland heerste zonder enig pardon de handtekening van grootmoeder nagemaakt en het huis met al zijn landerijen aan mijn neef, Nikolaj Simonovski, vermaakt. Zo ontnamen ze me mijn laatste toevluchtsoord in het heilig Rusland, de enige plek die ik werkelijk mijn thuis kon noemen. Hier in deze bibliotheek was ik practisch geboren en had ik tot mijn derde of vierde jaar met mijn moeder gewoond. Mijn grootvader was een buitengewoon man voor het toenmalige Rusland. Hij had aan de universiteit van Königsbergen gestudeerd, was met Razoemovski Europa doorgereisd en bleef tot aan zijn dood (hij werd 97) de eredirecteur van een hogeschool in het gouvernement van Kiev. Zijn bibliotheek herbergde alle belangrijke werken van de vorige eeuw in de schitterendste uitgaven: hij had alles van Leibniz, Wolf, Hugo de Groot, een reusachtige Joodse Bijbel met een Duitse vertaling van Luther, de 'Gesprekken' van Johannes Chrysostomus in het Griekse origineel en ook in een Slavische vertaling, Tasso en een Duitse en een Franse roman uit de tijd, schriften van toen hij nog op de universiteit zat en een grote verza meling libretto's die hij uit Italië had meegenomen. Ik herinner me mijn grootvader niet, mijn moeder vertelde me dat hij veel van me hield en als ik dan met mijn handje aan een of andere foliant van Chrysostomus plukte, zei hij: 'Ha! Hij houdt van de heilige boeken! Hij wordt vast bisschop!' Alleen hierin vergiste die eerbiedwaardige grijsaard zich, ik bestond niet uit het materiaal waar bisschoppen uit worden gemaakt. [...] Deze bibliotheek was voor mij een intiem heiligdom en hier werd ik nu van beroofd, daarmee werd me alles ontnomen wat men onder 'vaderland' ver staat. Want wat wil dat zeggen, 'vaderland'? Dat is de grond, je gezin, je thuis. Maar een joodse woning in Novomir kun je toch niet je thuis noemen, of een boerenhut in Kommisarovsk waar we eens zijn ondergesneeuwd, of een bivak onder de open hemel in de steppen van Bessarabië. En bovendien heb ik nooit in het eigenlijke Rusland gewoond maar steeds rondgezworven door Lijfland, Wit-Rusland, Podolië, Volynië, Bessarabië, tot in Jassy toe. Hoe kun je dan van een vaderland spreken? Een man zonder grond is niets anders dan een landarbeider, een ambtenaar, een huurling van de regering. Als ik nu naar Rusland terugkeerde, zou me hetzelfde overkomen als de duif van Noach. De arme duif fladderde wat, keek om zich heen en vond geen rustplaats voor het hol van haar voet en keerde tot hem in de ark terug3. Dat zou mij ook gebeuren. In heel die onmetelijke ruimte van het Russische imperium is nergens een voetbreed aarde waar ik een rustplaats voor het hol van mijn voet zou kunnen vinden, niet één plek waar ik vaste grond onder me zou voelen. Het heeft geen zin om hier met Archimedes te roepen: 'Da mihi punctum ubi consistam! - geef me een houvast!' Dat houvast is er niet en kan er ook niet zijn. Als ik in Rusland zou verschijnen zou dat lijken op een dode die na veertig jaar slaap zijn graf zou hebben verlaten: Iedereen zou roepen: 'Wat is dat voor een vogelverschrikker? Waar komt die vandaan, kent iemand hem? Ja, er zijn hier wel oudbewoners die hem nog kennen, Tsjizjov bijvoorbeeld of Pogodin'. - 'Ja, maar die hebben nu wel hun beste tijd gehad, laten zij hem maar opbergen, wat hebben wij met hem te maken?' Dat brengt me op die ongerijmde sprookjes waarin doden uit hun graf verrijzen. Als er sinds de schepping van het heelal ook maar één dode was verrezen, dan zou dit zo'n chaos hebben veroorzaakt, zo'n ontregeling van het maatschappelijk leven in alle opzichten, dat men deze verrezene meteen ter dood had veroordeeld en zijn grafkist opnieuw had dichtgespijkerd. Het is toch je reinste waanzin.

Wat heeft dit nu met de epigraaf te maken: Adieu Falmouth? Ja, vaarwel, geliefd Falmouth. Van jou heb ik werkelijk met pijn in het hart afscheid genomen. Rusland heb ik zonder te treuren verlaten: er is daar niets of niemand waar ik een traan om zal plengen.

Ik zou met Byron kunnen zeggen: 'Mijn grootste smart bestaat hierin dat ik niets achterlaat wat ook maar een traan waard is.'

Maar in drie jaar tijd (1845-1848) was ik me in Falmouth thuis gaan voelen en was ik deel gaan uitmaken van een hechte kring waar ik van de mensen hield, waar de mensen van mij hielden. In die tijd liep er nog geen spoorlijn van Falmouth naar . Exeter, er was wel een diligence met vier goede paarden ervoor. Eind april, om negen uur 's avonds, toen ik mijn ergste neerslachtigheid te boven was gekomen, nam ik in mijn eentje plaats in de hoek van de diligence en als een pijl uit de boog stoven de paarden weg. Mijn hart wilde terug: ik liet het dierbare achter en snelde een onbekende verte tegemoet - Londen. Door aan een hogere wil te gehoorzamen vervulde ik een heilige plicht. Daarna leerde de ervaring me dat elk verlies en elk afscheid heel nuttig voor ons zijn. Ze tillen ons op uit onze intieme sfeer en plaatsen ons in een hogere en lichtere ...



DRIE VROUWEN



Het is niet goed dat de mens alleen zij:

Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past.

Genesis

In het mistige en rokerige Manchester, waar men maar zelden de zon ziet, hielden de redemptoristen in de gotische kerk van de heilige Wilfried in juli van het jaar 1844 bijeenkomsten. Elke avond zat de kerk tjokvol. Op een keer zat ik na de avondpreek in de biechtstoel. Er komt een meisje op me toegelopen, een van de zogenaamde ongelukkigen. Ik kan niet zeggen dat ze erg knap was om te zien: het was om zo te zeggen middelmaat. Dit is haar geschiedenis: 'Ik liep over straat met twee vriendinnen; ik kijk, er brandt licht in de kerk, ik ga voor een ogenblik naar binnen, er wordt een preek gehouden. De priester vertelde zo mooi over het berouw en de boete doening van Maria van Egypte. Ik was diep getroffen. Ik denk er al lang over om dit ongelukkige leven op te geven, maar wat moet ik doen? Ik kwam U vragen of U niet iets zou kunnen doen voor mij, me in staat stellen om op een eerlijke manier mijn dagelijks brood te verdienen.' 'Heel goed', antwoordde ik, 'ik zal mijn best doen, komt U morgenochtend maar terug.' De volgende dag verschijnt er bij mij een goed verzorgde dame en uit haar verhaal wordt duidelijk dat zij vroeger ook op straat was te vinden, zoals men hier zegt, maar dat ze nu met een rijke koopman is getrouwd en een eerzaam en welvarend leven leidt. 'Is dat even mooi! God stelt U in de gelegenheid een goede daad te verrichten. Zus en zo, gisteren was er een meisje bij me ... ' 'Stuur haar meteen bij me langs, ik zal alles voor haar doen wat in mijn vermogen ligt!' En de volgende dag nam ze haar meteen aan als dienstmeisje. Wat zeg je daarvan! Zo krijg je soms de gelegenheid om heimelijk en in alle stilte goed te doen.

DE TWEEDE VROUW



Een Engelse lord, of misschien was het gewoon een rijke gentleman trouwde in Parijs met een figurante uit het ballet - pine de ballet. Hij bezit een groot landgoed in Ierland en ze zijn dan ook hier naar toe verhuisd: ze leven in volstrekte afzondering, niemand komt hen opzoeken. Katholieken die het in de bol is geslagen verklaren dit door het feit dat ze katholiek is maar dat is je reinste onzin! In hoge kringen slaat men helemaal geen acht op geloofsverschillen: katholieke lords worden met hun familie overal in de society en aan het hof ontvangen. Maar waar het om gaat, is dat iedereen die ook maar enigzins bekend is met de betere kringen direct ziet tot welke stand deze française behoort. Ze heeft een hoge, rijzige gestalte, geprononceerde vormen, een belle femme in de volle zin van het woord! Maar in haar manieren voelt men als het ware de vismarkt en alhoewel ze een Parisienne is, heeft ze een vrij grove en ruwe uitspraak. Daar ze niet in staat is zich vrij in het Engels uit te drukken, wendde ze zich tot mij voor de vervulling van haar christen plicht. Ik stond in die tijd nog onder de invloed van romantische ideeën: ik beeldde me in dat een dergelijke vrouw het slachtoffer van een ongelukkige liefde moest zijn, verleid door etc. etc. Ik legde haar een vraag in deze geest voor. Ze antwoordde met de grofheid en het cynisme die de Fransen eigen zijn: . Dat was nog eens een lesje voor sentimentele Don Quichotten! Eén keer ben ik slechts bij hen thuis geweest. Merkwaardig! Je zou denken, een rijk huis toch, maar er klopt iets niet. Het lijkt meer op het hok van een student en een grisette op de vijfde etage dan op de woning van een gentleman. Het had allemaal iets chaotisch, iets losbandigs en slonzigs. Weet je, in een huis met een welopgevoede, verstandige vrouw, een echte moeder, snuif je de weldadige geur van het gezinsleven als het ware op, overal zie je orde, properheid, verfijnde smaak: maar hier zag je overal die grisette. Watje ook zegt, die ongelijke huwelijken deugen niet. Hoe kan een vrouw buiten de society? Onwillekeurig moet ze dan wel een keukenmeid worden. Of die baron nou gelukkig is of niet met zijn huwelijk - ik zou het niet weten maar ik ben er zeker van dat zijn vrouw erg aan hem is gehecht en hem trouw is, temeer daar er voor haar geen enkele verzoeking of verleiding bestaat, want ze gaan nooit uit en krijgen zelf ook nooit bezoek.



DE DERDE VROUW




Een vrouw die tot deze stand behoort is gevoeliger, heeft een groter hart. Tijdens de cholera-epidemie kwamen er vele bij me langs Hoeveel lieve gezichtjes heb ik wel niet gezien die noch door de ontucht, noch door de ziekte waren misvormd! Wat een weelderig, lang, vol en golvend haar, zulke vlechten waarvoor menige dame bereid zou zijn haar gewicht in goud te betalen. Een van die ongelukkige slachtoffers stierf in mijn armen Net voordat ze overleed, zei ze me: 'Kus mijn wang en ik zal gelukkig sterven.'. In die tijd (twaalf jaar geleden) leefde ik de voorschriften van het geestelijk fatsoen streng na: ik meende dat het onfatsoenlijk zou zijn en ik liet haar de koude bronzen crucifix kussen ... En wolk van droefenis verduisterde haar gezicht: ze voelde zich op een of andere manier afgewezen, geminacht. Tot op de dag van vandaag kan ik het niet vergeten en heb ik er spijt van dat ik haar verzoek niet heb ingewilligd. Deze kus zou voor haar het symbool zijn geweest van vergeving, van verzoening, van wederopstanding hier op aarde en een garantie voor de eeuwige zaligheid aan gene zijde van het graf. Zo zijn we met onze wijsheden altijd te laat!

BRIEF AAN GRAAF STROGANOV4




23 maart 1837, Brussel

Graaf! De brief die U zo goed bent geweest mij te sturen, heeft mij pas de eenentwintigste van deze maand bereikt, waarschijnlijk door de nalatigheid van de postmeester in Lugano.

Ik haast me U te antwoorden.

Ik ben diep getroffen door het medeleven dat U me betuigt door uw grootmoedige bedoelingen mij betreffende en uw grootmoedige voorstellen... 0, was ik een dergelijke bezorgdheid maar waard!... Maar Graaf, mijn besluit staat vast. Mijn verdere lot is onherroepelijk bepaald, ik kan niet meer terug.

Vanaf mijn kindertijd haast rust op mij een ondoorgrondelijk noodlot. Ik geef gehoor aan de onweerstaanbare aantrekking van een geheimzinnige kracht die mij voortstuwt naar een onbekend doel dat zich aftekent in de toekomst, mistig, vol twijfels, maar bekoorlijk en schitterend met de glans van alle aardse luister... Dat is de verklaring van het raadsel.

Openhartig zal ik u vertellen over de reeks van onbeduidende omstandigheden waardoor ik in de huidige situatie terecht ben gekomen.

In slaap gewiegd door zoete droomvoorstellingen bereikte ik in 1835 de grens van mij n vaderland. In overpeinzingen verdiept hield ik halt voor de slagboom, verhief mijn blik en ontwaarde een onheilspellend opschrift:

Voi ch'intrate, lasciate ogni speranza!5

En ik overzag de toekomst die me stond te wachten.

[U hebt me naar Moskou geroepen ... ] ach, graaf! Hoeveel kwaad hebt U me aangedaan zonder dat zelf te willen! [Maar toen ik dat grove, dierlijke leven zag, die vernederde wezens, die mensen zonder geloof, zonder God, die alleen maar leven om geld op te potten en zich zat eten als beesten ... toen ik dat zag, bestierf ik het! Ik zag mezelf gedoemd om mijn hele leven met dat soort mensen opgescheept te zitten. Ik zei tot mezelf: Wie weet, misschien zullen tijd en gewoonte bij jou tot hetzelfde resultaat leiden, zul je gedwongen zijn tot hetzelfde peil te zakken van de mensen die je nu minacht, zul je je in het drek van hun gezelschap wentelen, en zul je net als zij een loyale oude prof worden, gedrenkt in geld, onderscheidingstekens en alle mogelijke vuiligheid!

Toen werd mijn hart door een diepe wanhoop overmand, een ongeneeslijke zwaarmoedigheid!] De gedachte aan zelfmoord beheerste als een donkere wolk mijn gemoed ... Alleen de methode moest ik nog kiezen. Ik wist niet wat beter was: me voor het hoofd schieten of langzaam sterven aan het bijtende gif van de gedachte ...

[Ik sloot me op in mijn eigen binnenste, ik koos mijzelf een vriendin die even duister en grimmig was als ikzelf: die vriendin was de haat! Ja, ik zwoer dat ik mijn hele omgeving eeuwig en onverzoenlijk zou haten!] Ik koesterde dit gevoel als een geliefde echtgenote. Ik leefde alleen met mijn haat, zoals men leeft met een vrouw die men verafgoodt. De haat was mijn dagelijks brood, het was de goddelijke ambrozijn die ik elk ogenblik genoot. Als ik mijn eenzaamheid verliet om me in die door mij zo gehate wereld te begeven, liet ik hem een vrolijk en ontspannen gezicht zien; er kon zelfs nog een glimlach af ... Ach, ik leek op het Spartaanse kind dat geen spier vertrekt terwijl de nagels van het dier dat onder zijn kleed is verborgen, zijn ingewanden verscheuren.

Ik kwam dwars tegenover het stoffelijk leven te staan dat me omgaf; ik begon een ascetisch leven te leiden; ik voedde me met brood en olijven, 's nachts had ik visioenen.

Elke avond vertoonde zich voor mijn raam, precies tegenover mijn bed, een ster die vele malen helderder was dan de overige sterren, haar stralen streelden mijn gezicht. Ik begreep al snel dat het dezelfde ster moest zijn waaronder ik geboren was. Ze was oogverblindend, deze ster! Haar schittering lokte me, dwong me haar te gehoorzamen.

Tijdens een van die luisterrijke nachten hoorde ik de stem van mijn God, die strenge dreigende stem die alle snaren van mijn hart deed trillen. Deze stem riep tegen me: 'Wat doe je hier? Hier is geen toekomst! Sta op! Verlaat het land van je vaderen! Neem Mijn heilig vaandel! Neem Mijn zware kruis en draag het wanneer dat moet tot Golgotha! Je zult vallen maar je naam zal in het levensboek staan geschreven tussen de grootste martelaars van de mensheid!' Toen ik die stem had gehoord, nam ik een besluit.

Ondertussen groeiden mijn overtuigingen, hun veranderlijkheid nam af en ze bereikten een staat van verstarring. Ze namen een harde, barse, puriteinse vorm aan. Dat waren al geen abstracte beginselen meer die men koeltjes van de ene en de andere kant kan beschouwen. Het was een levend geloof, een blinde, onwankelbare, fantastische overtuiging, de overtuiging die haar trouwe martelaars de dood in stuurt op het slagveld, de brandstapel, het schavot. ..

Binnen korte tijd kon mijn cathechismus gereduceerd worden tot deze eenvoudige zegswijze: het doel heiligt de middelen. Ik zei tegen mezelf: Bisogna esse volpe o leone.6 Staat men mij niet toe een leeuw te zijn, goed dan, dan worden we voor enige tijd een vos! We misleiden onze cipiers! En vervloekt zij hij die me daartoe dwingt!

Dat is mijn geschiedenis ... Tegenover U, graaf, heb ik onwaardig gehandeld. Edel en grootmoedig man! Wat heb ik U lief en wat een achting koester ik voor U! Ik ben bereid mijn leven voor U te geven, maar ... U bent slechts een enkel persoon en de mensheid heeft meer rechten dan U! Ik heb van allerlei gevoelens afstand gedaan; mij resten nog slechts voorschriften. Ik dien de onverbiddelijke godheid. Op Zijn altaar heb ik geofferd wat de mens het dierbaarst is: het vaderland, verwanten, vrienden! Ik heb de moed gehad een maatschappelijke positie te weigeren, een die heel voordelig was en alle verlokkingen die het leven biedt garandeerde; ik heb vrijwillig een leven van ontzegging gekozen, het bestaan van een zwerver, zonder schuilplaats, dat me onwillekeurig met hongersnood bedreigt...

U spreekt van 'plicht' en van 'eer', graaf! Is het niet mijn plicht bovenal gehoor te geven aan mijn overtuigingen? En mijn eer? Die mogen ze bezoedelen, als ze dat willen! Wat gaat mij mijn eer aan, mijn goede naam, als mijn overtuigingen maar zegevieren. In mijn hart voorvoel ik een grote toekomst. Ik geloof in mijn toekomst, ik geloof er rotsvast en blind in.

Is dit de ijdelheid van een jongeman? Of is het grenzeloze eerzucht? Ik weet het niet. Mijn uur is nog niet gekomen.

De voorzienigheid bedriegt nooit. De zaden van grootse ideeën die zij in onze ziel uitstrooit garanderen altijd een prachtige oogst vol roem... Roem! Een toverwoord! Hemelse schim waarvoor ik mij laat kruisigen! 0, voorzienigheid! Ik vraag slechts één dag, één enkele dag van roem in ruil voor de rest van mijn leven!

Graaf, verontschuldig de koortsachtige spanning, de wanordelijkheid en de waanzin die uit deze brief opstijgen en vaarwel voor altijd. Aanvaard deze brief als het testament van een gestorvene want ik sterf voor alles wat me eens lief was. Ik vermaak U mijn liefde voor die jongemannen welke de Hemel U heeft toevertrouwd. Wees zuinig op deze prachtige, tedere planten! Hoed hen voor de barre noordenwind! Bewaar hen voor een betere toekomst! God zij met U, graaf! Dat Zijn almachtige hand U moge ondersteunen op uw moeilijke pad! Moge een schitterend succes uw edelmoedige inspanningen bekronen!

Vergeet dat ik ooit heb bestaan en vergeef me! Heb ik niet al zwaar genoeg moeten boeten voor mijn misstap door mijn contract met het leven en het geluk te verbreken? Ik heb enkele druppels bloed uit mijn afgematte hart geperst en een definitieve overeenkomst met de duivel getekend, en deze duivel is de gedachte.

Met de meeste achting en toewijding die slechts met mijn leven zullen eindigen, uw nederige dienaar,

Vladimir Petsjerin.

 

Vertaling Otto Boele






Friedrich Wilhelm III - Koning van Pruisen (1770-1840).
Paus Pius IX (1846-1878), graaf Giovanni-Maria Mastai-Feretti.
Genesis 8:9
Tussen [ ] staat de vertaling van Tom Eekman volgens de uitgave van Kamenev uit 1932 die ik omwille van het verband citeer. Vladimir Petsjerin, Van over het graf, vertaling Tom Eekman, De Arbeiderspers (Privé-domein), Amsterdam 1990.
5 Hij die hier naar binnen gaat, late alle hoop varen! (It.)
6 Hier moet men of een leeuw, of een vos zijn. (It.)



<

TSL 8

>