Ivan Klíma, Praagse ochtenden. Vertaling Kees
Mercks. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1990. 167
blz. f 29,50.
In 1982 achteraf gezien op precies twee derde
van de periode van de 'normalisatie' in Tsjechoslowakije
(1968-1989) schreef ik in het onvolprezen
tijdschriftLiterair Paspoort over Klíma's antifanatisme
en verdraagzaamheid. Dat gebeurde naar
aanleiding van zijn roman Der Gnadenrichter (toen
nog niet in het Tsjechisch uitgegeven), waarin Klíma
zijn min of meer autobiografische held Adam
Kindl de eerste jaren na de Praagse lente laat beleven.
Opmerkelijk in de roman is de manier waarop
de hoofdpersoon de politieke veranderingen, die
diep ingrijpen in zijn persoonlijke leven, accepteert.
Er is geen daadwerkelijk, laat staan gewelddadig
verzet tegen het nieuwe bewind, dat hem er uiteindelijk
toe dwingt zijn goed betaalde en aanzien
verschaffende baan bij de rechtbank op te geven.
Anderzijds is er ook geen moment waarop Kindl de
autoriteiten tegemoet komt en zich, opportunistisch,
aanpast aan de nieuwe situatie. Wat er ook gebeurt,
het individu blijft vrij en gaat niet tegen zijn geweten
in, het zal geen geweld gebruiken, maar zich
ook niet confonneren om materieel bezit veilig te
stellen.
Adam Kindls situatie is die van Klíma zelf en is
typerend voor talloze Tsjechische intellectuelen. Het
terugdraaien van de Praagse lente heeft nauwelijks
enig bloed gekost, maar heeft wel duizenden intellectuelen
hun baan doen verliezen, zodat ze werk als
nachtwaker en sjouwer moesten aannemen om in
hun levensonderhoud te kunnen voorzien.
Anders dan veel schrijvers van zijn generatie
heeft Klíma bewust niet gekozen voor de emigratie,
hoewel hij daartoe ruimschoots de kans had. Toen
de Russen Tsjechoslowakije bezetten was hij in het
buitenland, uitgenodigd door een Amerikaanse
universiteit om enige tijd colleges te geven. Toen
zijn contract was afgelopen besloot Klíma naar zijn land terug te keren, ook al wist hij dat hem daar
weinig goeds te wachten stond. Sindsdien is hij een
van de steunpilaren van het verzet tegen het communistische
bewind geworden, noodgedwongen
een schrijver van de samizdat, maar iemand die de
Tsjechische versie van de samizdat, de Edice Petlice
('Grendel-reeks') tot een groot succes heeft helpen
maken.
Het moet mensen zoals Klíma, die zich meer dan
twintig jaar te weer hebben gesteld tegen de steeds
sterker wordende druk om de bestaande situatie als
een voldongen feit te accepteren, buitengewoon bevredigd
hebben dat de bakens eind 1989 zijn verzet.
Voor Klíma zelf was er ook een persoonlijke triomf.
Met zijn reputatie als een van de meest onkreukbaren
is hij met grote meerderheid van stemmen
gekozen tot voorzitter van de nieuwe Schrijversbond
en in februari van dit jaar werden twee
van zijn boeken, waaronder Praagse ochtenden, in
een oplage van honderdduizend exemplaren uitgegeven.
Vijf andere staan voor dit jaar nog op de
nominatie. De inhaalmanoevre gaat razendsnel.
Praagse ochtenden (de titel is eigenlijk 'Mijn
vrolijke ochtenden' Má veselá jitra ) is een
typisch product van de jaren zeventig. Het communistische
systeem lijkt stabiel en er bestaat geen
enkele mogelijkheid tot terugkeer naar de situatie
van '68. Dat wil niet zeggen dat Praagse ochtenden
een somber boek is. Het tegendeel is het geval,
zoals ook de Tsjechische titel al suggereert. Klíma,
wie het serieuze niet vreemd is en die graag filosofische
uitweidingen in zijn werk opneemt, is in de
loop der jaren steeds ironischer en lichtvoetiger
gaan schrijven, met steeds meer distantie tegenover
de absurde, bepaald niet gemakkelijke situatie
waannee hij dagelijks geconfronteerd werd.
In Praagse ochtenden beschrijft hij in zeven
verhalen (voor elke dag van de week één), die met
elkaar verbonden zijn doordat de verteller steeds
een ik-figuur is die meneer Klíma heet, een reeks
gebeurtenissen uit het dagelijks leven die, omdat het communistische systeem zo vreemd is, behalve realistisch
tegelijkertijd ook absurd zijn.
Het verhaal van de woensdagmorgen bijvoorbeeld
gaat over de verkoop van karpers voor het
kerstdiner. Een vriend van Klíma, de 'estheet, filoloog
en literair criticus' Petr. denkt in één dag flink
te kunnen verdienen, omdat iedereen toch wel een
karper op tafel wil hebben tijdens de kerstdagen.
Met van Klíma geleend geld (die daarvoor mag
meedoen met dit lucratieve zaakje) regelt hij een
groot vat vissen en via omkoperij een plaats bij een
supermarkt, waar de vrienden verkoopinstructie
krijgen van de baas van de zaak. De estheet en de
schrijver zijn echter niet erg handig. In plaats dat zij
de klanten bedotten laten ze zichzelf door de klanten
bij de neus nemen en hun vissen ontvreemden door
het personeel van de supermarkt. De schrijver gaat
een licht op. 'Plotseling drong het tot me door dat er
bij ons echte samenzweerders bestonden, dat er een
echte allesomvattende samenzwering gaande was
van hen die de zinloosheid van alle idealen en de
moordende ambiguïteit van menselijke illusies
hadden doorzien, dat er een slagvaardige broederschap
bestond van echte materialisten die wisten dat
ze door dat wat ze hadden, in tel waren, dat voor
geld alles te koop was en dat iedereen omkoopbaar
was behalve de dood (waaraan zij nooit dachten) en
behalve een handjevol dwazen, die zij de gevangenis
in schopten, de grens over of op zijn minst naar
een verwarmingsketel in een stookkelder, laten die
zich dáár maar overgeven aan hun krankjorum
gepieker.'
Ook het winkelmeisje Danielle, met wie de
schrijver een kortstondige amoureuze verhouding
heeft, behoort tot de samenzwering. Zij wil met
'meneer Ivan' een tankstation openen en snel flink
wat geld verdienen. Maar de schrijver besluit het bij
het korte avontuur te laten, hij 'hoort er immers niet
bij.' Nu, in 1990, hoort Klíma er wel bij, niet alleen
voor het Tsjechische, maar, mogen we hopen, ook
voor het Nederlandse lezerspubliek. Na Praagse
ochtenden en zijn eerder verschenen roman Zomerliefde
(1987) verdient meer van zijn werk hier de
aandacht.
Willem G. Weststeijn
Nederlands - Tsjechisch woordenboek/Nizozemsko
Česky slovník. František Čermák, Zdenka Hrnčířová,
Státní Pedagogické Nakladatelství, Praha 1989,
83,- Kcs
Eindelijk is het zo ver! Na vijftien jaar wachten verscheen
half februari van dit jaar (is reële datum van
uitgave) het zo lang verbeide Nederlands-Tsjechisch
woordenboek, het eerste in zijn soort, waarop
zich ook de auteurs in hun inleiding uit 1979 (!)
zelf terecht beroemen. Het gaat hier namelijk om
een geesteskind van flink formaat: 24 x 16,5 cm
groot, 55000 trefwoorden zwaar en 772 blz. dik,
inclusief zo'n honderd bladzijden tellend grammaticaal
overzicht van het Nederlands, inclusief
spreektaalvormen en vlamismen, hetgeen in die
vorm en op dat niveau (moderne terminologie)
evenzeer uniek kan worden genoemd. Ook het lexicale
gedeelte heeft wetenschappelijke pretenties: het
geeft grammaticale categorieën en woordconstructies
aan, woordgeslacht, werkwoordsvormen, spellingseigenaardigheden,
accenten et cetera en is ten
slotte vrij ruim voorzien van fraseologische uitdrukkingen.
De late verschijning heeft voor een deel te maken
met politieke omstandigheden. In de zojuist afgesloten
periode van normalisering bleek het haast
onmogelijk de redactie van de relevantie en urgentie
van de verschijning van een dergelijk woordenboek
(en zijn tegenhanger) te overtuigen. Het taalgebied
van het Nederlands is klein, de ideologische noodzaak
ontbrak en de produktiekosten zijn relatief
enorm hoog voor zo'n oplage van 8000 exemplaren.
Soms werd ook (alibistisch?) als motief opgegeven
dat er niet voldoende papier was of niet
voldoende faciliteiten bij de drukkerij.
Al in 1975 was het bestand gereed. Nog net in
het stadium van het pre-computertijdperk was het
keurig door de auteurs op kaartjes gezet en werd het
materiaal gecontroleerd door mevrouw dr. Olga
Krijtová, hoofd van de sectie Nederlands aan de
Karelsuniversiteit in Praag, en door Els van der
Zee, een Nederlandse die enkele jaren in Praag
Tsjechisch heeft gestudeerd en in die tijd en later
nauw bij het woordenboek betrokken is geweest,
onder andere om het lexicale bestand te wapenen
tegen de tand des tijds.
De tegenhanger van dit woordenboek, voor
mensen als ik die voornamelijk uit het Tsjechisch
vertalen natuurlijk veel interessanter, zou ook nog
dit jaar moeten uitkomen. Om politieke verdeel-enheers-
redenen is dit project uitbesteed aan de sectie
Nederlands in het Moravische Brno, hoewel een
aanzienlijk deel van het 'omgekeerde' bestand al in
Praag was voorbereid. De groep uit Brno ging
zelfstandig te werk en het zal wel een 'feest' worden beide woordenboeken mettertijd aan een onderling
kritische confrontatie te onderwerpen.
Een vluchtige, steekproefsgewijze test van het
onderhavige deel leverde door de bank genomen
een voortreffelijk resultaat op. Toch stuit je - ondanks
al het goede dat zo'n woordenboek biedt -
altijd op dingen die beter kunnen. Zo vond ik nog
weleens verouderde of Zuidnederlandse trefwoorden,
of weinig gangbare Franse uitdrukkin gen, of
trefwoorden die ook in hun niet-voorkeursspelling
(met vertaling) stonden vermeld, bijvoorbeeld 'october'
naast 'oktober', 'aanbeeld' naast 'aambeeld',
en dergelijke. Zonde van de ruimte, vind ik.
Maar over dit soort zaken valt altijd te twisten en
laat ik hier nu geen spijkers op laag water zoeken.
Ook die uitdrukking staat erin, maar wordt - en dat
geldt voor heel wat meer, ook enkelvoudige uitdrukkingen
- geparafras eerd en niet vervangen door
equivalente begrippen. Deels vloeit dit simpel voort
uit de incompatibiliteit van de beide, onderling zo
verschillende talen, deels misschien ook weleens
door gebrek aan vindingrijkheid van de gebruikersamensteller.
Suggesties daaromtrent worden dan
ook van die kant dankbaar ingewacht. Een glimlach
kon ik niet onderdrukken toen ik op woorden stuitte
als 'RAT-eenheid' en 'LAT-relatie', die uiteraard
(2) wel via een vertaling geparafraseerd moesten
worden.
Een vrij ernstig bezwaar en gevaar ligt besloten
in een opsomming van betekenisaspecten zonder de
verklaring ervan in een desbetreffende context te
geven. Wees Comenius al ruim drie eeuwen geleden
niet op die didactische noodzaak? Ruimtegebrek
zal hierbij de auteurs wel parten hebben gespeeld.
Lang niet altijd is dit het geval, maar in het
geval van het vrij willekeurig opgeslagen lemma
'uitstrijken' bleek dit tot verwarring te kunnen leiden.
Op de eerste plaats staat de betekenis 'gelijkelijk
verspreiden' van bepaalde stoffen (overigens
ontbreekt het substantief 'uitstrijkje', een zeer algemeen
begrip uit de medische sector). Als tweede
betekenis: het hanteren van de strijkbout (maar strijken
wij een overhemd 'uit"?). Ten derde: de betekenis
'gladstrijken'(maar kan ooit 'uit-' en 'gladstrijken'
uitwisselbaar zijn?) Vervolgens komt de voor
mij volledig duistere betekenis van 'verdelen'
(soms 'uitreiken'?). En ten slotte het - zou je toch
denken - echt foutieve: 'door-/wegstrepen' (toch
niet 'ausstreichen'?).
Bij geen van bovenstaande betekenissen is echter
een gebruikssituatie als voorbeeld gegeven. Dus
blijft het gissen. Hoogstens vind je hier en daar een
Tsjechisch synoniem, wat handig is voor Tsjechen,
maar niet voor de Nederlandse gebruiker. Deze zou
dan per ongeluk: een uitstrijkje van een overhemd
kunnen laten maken, of rimpels uitreiken dan wel doorstrepen, of: strubbelingen of zalfjes met een
strijkijzer behandelen... Maar gelukkig, zullen we
maar zeggen, hebben de potentiële gebruikers over
het algemeen al genoeg notie van de taal om zulke
fouten te vermijden.
Bij controle in Van Dale zag ik weer eens bevestigd
dat je nooit te blind moet varen op je eigen vermeende
taalgevoel of taalvaardigheid, want tot mijn
schrik stonden althans twee hierboven bestreden
betekenissen erin: die van 'doorhalen'- zij het
'w.g.', weinig gebruikt en misschien dan toch minder
geschikt voor een vertaalwoordenboek, en die
van 'gekreukeld goed uitstrijken'. Blijft echter onverlet
die malle betekenis van 'verdelen' en het
bezwaar van de ontbrekende voorbeelden (hier en
daar).
Een dankbaar onderwerp vormt altijd de categorie
'vulgarismen'.Verscheidene bekende zijn ook
hierin opgenomen. Ik zal ze niet opnoemen, want
dit is zonde van de ruimte. Ik beperk me dus maar
weer tot enkele ongerechtigheden: 'rijken' (met een
'ij'?) staat er alléén in de betekenis van 'ouwehoeren'
(wat ook als trefwoord is opgenomen); 'Krijg
de tering!' wordt geparafraseerd door 'Verrek,
monster!'; het Tsjechische equivalent van 'kut'
komt pas op de derde plaats in het betekenispalet (1
en 2 zijn medisch-opvoedkundige aanduidingen, en
de moderne verschijning van dit woord als expressief
voorvoegsel blijft achterwege). Interessant in
dit verband is dat omgekeerd bij het trefwoord 'trut'
abusievelijk op de eerste plaats de (nogal concrete)
derde betekenis van het vorige woord staat vermeld
en daarna pas, als pars pro toto, de eigenares. Overigens
geeft V.D. deze partiële betekenis niet eens.
Verder zocht ik - tot mijn schrik - vergeefs naar het
heel gewone zelfstandige naamwoord 'scheet', dus
in een betekenis van 'wind', wat weer wel bij
'poep' vermeld wordt, maar weer niet in de vorm
van het veel gangbaardere verkleinwoord van dit
woord.
Toch moeten we zeer verheugd zijn met een
woordenboek van dit kaliber. Al het goeds kon hier
natuurlijk niet worden opgesomd en de bovengenoemde
bezwaren vallen in vergelijking daarmee in
het niet.
Kees Mercks
Aleksandr Poesjkin, Verzamelde werken, deel II,
Jewgeni Onegin, Roman in verzen. Vertaling W.
Jonker. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1989. 446
blz. f 49,-(Geb. 75,-)
Op de valreep van 1989 verscheen bij van Oorschot
in de Russische Bibliotheek het absolute hoofdwerk
van Aleksandr Poesjkin (1799-1837), de roman in
verzen Jevgeni Onegin, vertaald door W. Jonker en
van aantekeningen voorzien door Charles B. Timmer.
Met deze tweetalige editie is de uitgave van het
verzameld werk van Poesjkin in drie delen voltooid.
Al eerder verschenen het dramatisch werk en proza,
en een selectie brieven.
Poesjkin was amper vierentwintig, toen hij,
waarschijnlijk met Byrons versverhalen in gedachten,
aan zijn Jevgeni Onegin begon. Hij bevond
zich in de Zuidrussische provinciestad Kisjinjov,
waar hij de eerste periode van een verbanning van
zes jaar doorbracht - een disciplinaire maatregel
vanwege opruiende taal in brieven en gedichten. We
kunnen gerust aannemen dat Poesjkin zich in deze
verre uithoek van het Russische rijk aanvankelijk
uit pure verveling aan het schrijven van zijn roman
zette. Had hij op dat moment geweten dat het boek
pas negen jaar later klaar zou zijn, dan was hij er
misschien niet eens aan begonnen.
Toen het eerste van de acht hoofdstukken in druk
verscheen, was lang niet iedereen in Rusland direct
enthousiast over die merkwaardige verstrengeling
van poëzie en proza, waartoe Poesjkin had besloten.
De dichter zelf daarentegen was heel zelfverzekerd
over de betekenis van zijn Jevgeni Onegin. Hij beschouwde
de roman blijkens een brief van januari
1824 aan zijn jongere broer Lev reeds in een zeer
vroeg stadium als zijn 'beste werk'. De tijd heeft de
auteur in het gelijk gesteld: bij de publikatie in 1833
van het volledige werk was de kritiek in Rusland al
verstomd, en ook in het Westen werd Jevgeni Onegin
vrij spoedig als een meesterwerk erkend.
Dat het boek een vaste plaats heeft verworven in
de wereldliteratuur, ligt niet zozeer aan de plot. Het
verhaal draait om een tamelijk banale ongelukkige
liefdesgeschiedenis, de eerste de beste keukenmeidenroman
bijna onwaardig. Ik ga het verhaaltje hier
niet in z'n geheel navertellen, maar volsta met de
beroemde slotmonoloog van de heldin Tatjana,
waaruit men vrij eenvoudig kan destilleren wat er
zo ongeveer aan voorafmoet zijn gegaan:
Deze woorden zijn gericht aan het adres van de titelheld, die een paar jaar eerder Tatjana's liefde heeft versmaad, maar daar spijt van heeft, als blijkt dat zij door een verstandshuwelijk met een oudere generaal van een eenvoudige dochter van een landeigenaar veranderd is in een elegante dame, die in de hoogste kringen van Petersburg furore maakt. Met Tatjana's afwijzing en het binnentreden van haar echtgenoot op het moment dat Onegin 'roerloos, als geslagen door 't hemelvuur' in haar boudoir achterblijft, eindigt het verhaal. Net nu het weer spannend lijkt te worden, houdt Poesjkin het voor gezien. Zo'n 'ontknoping' is typerend, zou je kunnen zeggen, voor het niveau van de plot of, liever, voor de nonchalante wijze waarop Poesjkin met de plot omspringt. Het lijkt wel alsof hij zich tijdens het schrijven niet al te zeer heeft bekommerd om roman- of verhaaltechnische finesses. En trouwens, de genreaanduiding die Poesjkin het werk meegaf wijst er al op dat we het werk niet uitsluitend mogen beoordelen naar de maatstaven die gelden voor verhalend proza. Dat Poesjkin op dit gebied wel degelijk veel meer in zijn mars had, bewijzen overigens zijn Verhalen van Bjelkin (1830) en de roman De kapiteinsdochter (1836). Nee, in de intrige schuilt niet de grootste kracht van het werk. En ook niet, hoewel dat minder duidelijk naar voren komt, in de karakterisering van de personages, die over het algemeen nogal schematisch zijn uitgewerkt. Er is één uitzondering: Tatjana; het portret dat Poesjkin van haar schetst is levensecht. Zelfs de gedaantewisseling die zij ondergaat komt beslist niet geforceerd over. In tal van opzichten is Tatjana de voorloopster van het type heldin dat later in de novellen en romans van bijvoorbeeld Toergenjev een bewogen hoofdrol vertolkt. Van topniveau wordt het boek echter pas op de momenten dat Poesjkin erin slaagt een realistische detailschildering te geven van het alledaagse leven in Rusland ten tijde van het feodale bewind van tsaar Nikolaas I. Neem bij voorbeeld de volgende scène, waarin Onegin zich naar een diner in een bekend restaurant spoedt:
Het water loopt je na zo'n exacte en concrete beschrijving
haast in de mond. Ongetwijfeld hebben
zulke passages, waarvan het in Jevgeni Onegin
wemelt, de vermaarde criticus Vissarion Belinski
(1811-1848) ertoe gebracht de roman een 'encyclopedie
van het Russische leven' te noemen. Of zoals
hij het wat uitgebreider formuleerde: 'Onegin is een
beschrijving van de Russische maatschappij op een
bepaald tijdstip. Een beschrijving die in poëtische
zin werkelijkheidsgetrouw is.' Met deze uitspraak
slaat Belinski naar mijn idee de spijker op zijn kop.
En je kunt zonder overdrijving stellen dat Poesjkins
'poëtisch realisme' van beslissende invloed is geweest
op de ontwikkeling van de Russische literatuur
van de negentiende eeuw en, meer in het bijzonder,
de weg heeft gebaand voor de grote realistische
romans van Tolstoj en Dostojevski.
Ronduit revolutionair wordt het werk wanneer
we de rol van de verteller, zeg maar Poesjkin zelf,
bekijken. En dan bedoel ik met name de volstrekt
originele manier waarop de gebeurtenissen gepresenteerd
worden. Voortdurend onderbreekt de auteur
de verhaallijn en gaat hij zich te buiten - in de
goede zin des woords - aan uitweidingen die schijnbaar
niet ter zake doen, maar zo onderhoudend zijn
dat je je als lezer graag laat meevoeren. Dergelijke
intermezzo's en interrupties zijn bijna altijd luchtig
en licht-ironisch van toon. Een toon die trouwens
kenmerkend is voor het hele boek. Het resultaat is
een bevrijdende, heel modem aandoende distantie
van de verteller ten opzichte van zijn onderwerp en
zijn helden. Zo'n ongedwongen, afstandelijke opstelling
werkt nog steeds verfrissend, maar krijgt in
literair-historisch perspectief nog meer betekenis.
Ze druiste volkomen in tegen de heersende romantraditie,
die van de auteur nauwe betrokkenheid en
medeleven eiste met de lotgevallen van zijn personages
en met het door hem gecreëerde drama. De
door Poesjkin gekozen aanpak plaatst Jevgeni
Onegin op één lijn met andere grote wegbereiders
van de moderne Europese roman, zoals Cervantes'
Don Quichote en Sternes Tristram Shandy.
Maar naar mijn smaak is Poesjkin op zijn allerbest
als dichter. Als dichtwerk bestaat Jevgeni Onegin
uit acht hoofdstukken en bevat het in totaal 370
strofen van veertien viervoetige jambische regels
elk. Voor deze veertienregelige strofe ontwierp
Poesjkin een gevarieerd en ingenieus rijrnpatroon,
zoals de lezer zelf kan constateren aan de hand van
de hierboven geciteerde fragmenten. Dit rijrnschema
wordt - ook in de Nederlandse vertaling - door het
hele boek heen aangehouden. Hoe en waarom
Poesjkin voor deze speciale vorm gekozen heeft,
weten we niet. En dat is verder ook niet zo heel
belangrijk. Achteraf kunnen we alleen maar vaststellen
dat het een gelukkige greep is geweest. Wie
eenmaal de cadans van de versregels en vervolgens
van de zogenaamde Onegin-strofen te pakken heeft,
komt er niet zo gemakkelijk meer van los. En dan
komt er een proces op gang dat voor zover ik weet
een unicum is in de literatuurgeschiedenis. Het
spontane, lichtvoetige spel van rijm en jamben heeft
een betoverende uitwerking op het solide prozaische
betoog. Het maakt zelfs de banaliteiten die in
een romanbewerking uit de toon zouden zijn gevallen
volledig acceptabel. Anderzijds geeft het nuchtere,
realistische proza de bevlogen poëtische momenten
zwaarte, en zorgt er tegelijkertijd voor dat
de dichterlijke vervoering binnen de perken blijft.
Zo houden poëzie en proza elkaar in evenwicht: er
ontstaat een uniek genre, een sprankelende 'roman
in verzen', die door zijn dynamiek en vitaliteit de karige intrige en de soms wat clichématige psychologische
uitwerking van de personages ruimschoots
compenseert.
Voor de potentiële koper van dit boek die geen
Russisch kent is uiteraard de vraag aan de orde of
het proces, dat ik zojuist heb beschreven, ook in de
Nederlandse vertaling optreedt. Die vraag kan naar
mijn smaak bevestigend worden beantwoord. Niet
alleen zijn rijmpatroon en metrum (een enkele uitzondering
daargelaten) een getrouwe copie van het
origineel, maar - wat minstens zo belangrijk is - de
heer Jonker is er over het algemeen ook zeer redelijk
in geslaagd de speelse, losse verteltoon te treffen.
Natuurlijk, het rijm doet hier en daar wat gekunsteld
aan. Dit geldt toevalligerwijs voor de
tweede helft van de laatste geciteerde strofe. Wie de
Russische taal meester is, weet bovendien dat in
diezelfde strofe rijmwoorden zoals het enigszins
bevreemdende 'o, vreugd' (voor 'loetsjsji tsvet': 'de
fine fleur', 'de bloem', 'het puikje') het wat al te ver
gezochte 'juicht, gij koren! (voor 'netlenny': 'onvergankelijk')
en het kleurloze 'op kleur' (voor 'zolotym':
'goud') wat schraal afsteken bij het origineel,
en dat Onegin, in regel 5, niet 'hoopt' dat Kaverin
op hem wacht, maar daarvan 'overtuigd' ('oeveren')
is. Maar dergelijke schoonheidsfoutjes moet men
bij zo'n gigantische klus maar voor lief nemen. Hoe
je het ook wendt of keert, vertalen is tot op zekere
hoogte hakken in het origineel, en waar gehakt
wordt, vallen spaanders. Wat hier uiteindelijk de
doorslag geeft is de totaalindruk van het geheel - en
die is goed.
Dat de heer Jonker, een gepensioneerd ingenieur,
geen Russisch kent en gebruik heeft gemaakt van
bestaande Engelse en Duitse vertalingen, kan men
hem moeilijk kwalijk nemen. Dat neemt niet weg
dat het te denken geeft dat uitgerekend een nietslavist
het beroemdste werk uit de Russische literatuur
vertaalt. Alsof er niet voldoende talent rondloopt
tussen de slavisten zelf, ook bij de jongere
generaties! Het zal allemaal wel te maken hebben
met het feit dat het vertalen van poëzie zo'n zwaar
onderbetaald vak is, dat alleen mensen met veel
vrije tijd èn met vaste neveninkomsten het zich nog
kunnen veroorloven met zoiets frivools hun tijd te
verdoen.
Peter Zeeman
Fazil Iskander, Het oude huis onder de cipres. Vertaling
Marja Wiebes en Margriet Berg. Contact.
Amsterdam 1989. 161 blz. f27,90.
Fazil Abdoelovitsj Iskander werd geboren in 1929
in Abchazië en behoort tot een groep auteurs die
rond het begin van de jaren zestig met schrijven is
begonnen. Samen met schrijvers als Jerofejev, Bitov,
Jevgeni Popov en Aksjonov maakte hij deel uit
van de groep 'Metropol'. Hoewel hij aanvankelijk
voornamelijk poëzie schreef, is hij toch het bekendst
geworden door zijn korte verhalen. Hiervoor
put hij enerzijds zijn inspiratie voor een belangrijk
deel uit de dagelijkse Sovjetrealiteit met haar bureaucratische
voetangels en haar holle partij-jargon.
Zijn Sterrebeeld geitegems (1966), dat over genetische
manipulatie avant la lettre gaat is in dit opzicht
illustratief. Anderzijds vindt hij veel stof voor
zijn korte verhalen in Abchazië en in het naburige
Georgië, waar hij zijn jeugd doorbracht. Het wekt
dan ook geen verbazing dat een groot deel van zijn
verhalen kinderen en kleuters als helden hebben.
Vaak zijn zij degenen die op opvallend volwassen
wijze naar het onvolwassen gescharrel van de grote
mensen kijken en blijken zij het bij het rechte eind te
hebben.
Dit geldt voor een groot gedeelte ook voor Het
oude huis onder de cipres. Op de schouders van de
kleine Kolja rust een zware taak. Zijn oudere broer
heeft door zijn wangedrag op school de naam van
de familie zo bezoedeld, dat hljzelf slechts met de
grootst mogelijke moeite wordt aangenomen. De
familie verlangt van Kolja dat hij hun naam zal
zuiveren en zich als een genie zal ontpoppen. Aanvankelijk
lijkt dit te gaan lukken, maar uiteindelijk
blijkt Kolja een heel gewone jongen te zijn, niet
meer maar ook niet minder. Hij heeft echter één
groot geheim: hlj kan niet klokkijken. Wanneer zijn
nieuwe buurjongen Erik daar achter komt, maakt
deze misbruik van zijn kennis: hij zal Kolja leren
klokkijken, als deze aan zijn vreemde spelletjes
meedoet.
Zo is Het oude huis... een aaneenschakeling van
allerlei kleine en grote gebeurtenissen waarbij Kolja
en zijn vele ooms en tantes betrokken zijn: een bezoek
aan een voetbalwedstrijd, de dorpsroddels in
de rokerige projectieruimte van de plaatselijke bioscoop,
de afgunst tussen de diverse buren en de
onderhuurder die niet aan zijn verplichtingen wil
voldoen. Het verhaal kabbelt rustig voort en zou
van alle tijden kunnen zijn.
Maar na enige tijd komen we er via allerlei kleine
aanwijzingen achter dat de jeugd van Kolja zich
gedurende de zwartste periode van Stalins schrikbewind
afspeelt. De rust is maar bedrieglijk, de volwassenen
zijn bang en er worden voortdurend mensen opgepakt, die spoorloos verdwijnen. Dit
alles wordt slechts terloops verteld, het vredige
bestaan lijkt niet echt te worden verstoord. Daarom
is het des te schrijnender, dat Kolja er tegen het
einde van het boek achter komt dat juist gedurende
die vredige jaren zijn vader in een of ander kamp is
omgekomen.
Fazil Iskander blijkt ook in dit werk weer een
rasverteller. Hij behoort tot het soort mensen die, bij
wijze van spreken, aan de keukentafel aanschuiven
en vervolgens op een informele manier in een eindeloze
stroom verhalen losbranden. De plots buitelen
als het ware over elkaar heen en het ene verhaal
gaat naadloos in het andere over. Eerlijk gezegd
moest ik in het begin nogal aan deze manier van
vertellen wennen. Het feit dat de auteur van tijd tot
tijd een verhaal niet afmaakt en daarbij ook nog erg
breedsprakig is, kan soms irritant zijn. Maar na
verloop van tijd raakte ik in de ban van deze verteltrant
die met beide benen in het Nabije Oosten van
de Sovjetunie staat.
Het oude huis onder de cipres is misschien geen
meesterwerk en behoort niet tot het beste dat Fazil
Iskander ooit heeft geschreven. Het is echter wel
één van die boeken die je voor een avond het druilerige
Nederlandse klimaat laten vergeten en je
verplaatsen naar de rommelige gezelligheid van een
'extended family' in Abchazië.
Hans van der Molen
Eduard Limonov, Een klein mispunt. Vertaling
Jos Vonhoff en Arjen Uijterlinde, Wereldbibliotheek,
Amsterdam 1989. 287 blz. f 39,50
Na lezing van Limonovs vierde autobiografische
boek (waarvan er overigens één, te weten 'Dagboek
van een mislukkeling' nog steeds niet is vertaald)
kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het
genre bij de auteur enigszins uitgeput gaat raken.
Na eerst zijn troosteloze bestaan als emigrant in de
VS te hebben beschreven in de De Russische
dichter houdt van grote negers en zijn bestaan als
dichter-delinquent in Zelfportret van een bandiet, is
Limonov nu in de jaren 1965-1967 beland, een
periode die met name het veranderingsproces van
arbeidersjongen en ex-crimineel tot dichter beslaat.
Sloeg Limonovs eerdere werk nog in als een bom,
vooral vanwege de gewaagde thematiek van de
Russische emigrant die weigert als dissident te
poseren maar nog meer vanwege Limonovs inmiddels
bekende stijl en woordgebruik (schuttingtaal),
zo kan Een klein mispunt deze traditie van choqueren
m.i. niet voortzetten. De Limonov-fan moet het
in dit boek stellen zonder al te scherpe, 'pornografische beschrijvingen van diverse manieren waarop
de liefde bedreven kan worden. Waarschijnlijk ligt
de grootste charme van Limonovs eerdere werk
meer in de gewaagde thematiek dan in grote schrijfkunst.
De tendens is nu naar een meer afgewogen
compositie, een meer afgeronde stijl en een vocabulaire
waar de scherpe kantjes af zijn.
Limonov op zijn merites als schrijver beoordelend,
ben ik hem alleen maar meer gaan waarderen,
in deze zin dat hij in technisch opzicht van steeds
grotere kwaliteiten getuigt. Ik hoop dan ook dat
Limonov de autobiografie nu eens laat voor wat die
is en zich met pure fictie bezig gaat houden. Limonov
heeft overigens al wel een (grotendeels) fictief
werk geschreven, te weten 'Oscar en de vrouwen',
dat vooralsnog niet in het Nederlands is vertaald.
Het zou mij niet verbazen als Limonovs grootste
drijfveer achter het produceren van vrijwel uitsluitend
autobiografisch werk van commerciële aard is,
blijkens een zeer interessant interview met de auteur
in de boekenbijlage van Vrij Nederland van 20
januari 1990. Hierin wijst hij op het feit dat 'documents
humains', zoals hij blijkbaar ook zijn eigen
werk ziet, 'als warme broodjes over de toonbank
gaan', omdat de mensen 'waarheid' willen en
nieuwsgierig zijn. Nu kan men niet ontkennen dat Limonov een rijke bron heeft, waaruit hij tot nu toe
met succes heeft kunnen putten. Per slot van rekening
is het een grote verdienste van Limonov dat hij
de lezer een blik gunt op een volkomen onbekende
kant van de Sovjetmaatschappij. Of Limonovs bron
begint op te drogen waag ik te betwijfelen. Zijn
Moskouse periode, tot zijn emigratie, moet zeker
nog veel interessants op kunnen leveren. Te veel uit
dezelfde bron putten doet de aandacht wellicht verslappen.
Vandaar mijn roep om meer fictie, waarbij
moet worden aangetekend dat het te betreuren valt,
dat Limonov na zijn emigratie abrupt met dichten is
gestopt, omdat ook zijn talent als dichter mijns
inziens niet gering is. Dit moge blijken uit de door
Ch.B. Timmer vertaalde gedichten in TSL nr. 6.
Een klein mispunt beslaat de belevenissen van de
hoofdpersoon Eduard Savenko/Limonov gedurende
één dag in augustus 1967, waarin talloze flashbacks
verweven worden die teruggaan tot het begin van
de jaren zestig. Ed is een dichter in wording die zijn
leven vult met dichten, maar vooral met het gezelschap
van vrienden van diverse pluimage. Allen
hebben gemeen dat ze tot de subcultuur van het
provinciale Charkov behoren en veelal prototypes
zijn van wat in de Sovjetunie voor 'bohémien'
doorging (en nog steeds doorgaat!): veel drank en
vooral veel praten. Ook provoceren Ed en zijn
vrienden graag, en met name Viktoroesjka weet op
dit gebied van wanten. Germanofiel als hij is en
graag te porren voor een stevige flirt met het Nazisme,
weet hij op een terras de eenvoudige Sovjetburgers
hevig te schokken door eerst en plein public de Hitlergroet te brengen en vervolgens één van de
tien toespraken van Hitler die hij kent ten beste te
geven. Rode draad door het verhaal is de liaison die
de kleine, schriele Ed met de grote, dikke, voluptueuze
Joodse Anna Rubinstein heeft en het voortdurende
verlangen van Ed de provincie te verlaten en
zijn geluk in Moskou te beproeven.
Wanneer Limonov een beeld van de stad Charkov
wil schetsen doet hij dat door de stad op unieke
wijze met Anna te vergelijken, wat exemplarisch
mag zijn voor Limonovs stilistische kwaliteiten: 'Je
zou de stoffige stad Charkov op het moment van
overgang van romer naar herfst kunnen vergelijken
met een bijna verwelkte chrysant waarvan er duizenden
venijnig in die augustus-maand bloeiden. Of
je zou de stad kunnen vergelijken met Anna Moisejevna,
met het verbazingwekkend volle, witte, bijna
verlepte vlees van Anna Moisejevna: het onmetelijke
oningepakte vlees van haar achterwerk, haar
korte benen met dikke dijen die uitlopen in kleine
voetjes. Decadent, eentoning, mooi en monstrueus
als Anna, o, geboortestad van onze held!'
Limonov ontbreekt het in beschrijvingen van
zichzelf niet aan zelfspot, maar ook op ander terrein treedt zijn gevoel voor humor aan de dag, bijvoorbeeld
wanneer hij een illegale schilderijenexpositie
beschrijft, zich tegenover de lezer verontschuldigt
dat de KGB er tot nu toe in het boek niet aan te pas
is gekomen en dan belooft, dat hij ze snel in de
arena zal opvoeren.
Zeer scherpzinnig is Limonov ook. Op een gegeven
moment komt hij te spreken over de schilder
Bachtsjanjan, die betrapt is bij een illegale transactie
met een Fransman in een Charkovs hotel. Limonov
constateert dan het bittere en pijnlijke feit, dat, was
Charkov niet zo'n provinciestad geweest en bevolkt
door enkele buitenlandse correspondenten, de schilder
Bachtsjanjan wellicht door buitenlandse publiciteit
een tweede Brodski zou zijn geworden en
zodoende wereldfaam had kunnen bereiken. Limonov
betitelt Brodski als een bofkont die op het juiste
moment op de juiste plaats was en een straf opgelegd
kreeg die hem uiteindelijk meer dividend opleverde
dan de erfenis van een multimiljonair aan
diens enige kleinzoon, ofwel hoe toeval iemands
artistieke lot kan bepalen. Hoewel niet van realiteitszin
ontbloot, laat ik deze opmerking graag voor
Limonovs rekening.
Het vertalen van Limonovs vaak sterk gekleurde
proza is niet gemakkelijk, maar de vertalers van Een
klein mispunt hebben hun taak uitstekend verricht.
Mijn enige, kleine punt van kritiek op de Nederlandse
editie is dat enkele verklarende noten ontbreken.
De lezer die het Russisch niet machtig is zal
bijvoorbeeld de link die ergens gelegd wordt tussen
Chroesjtsjov en een meikever niet begrijpen. Hier is
sprake van een woordspeling: het woord 'chroesjtsj'
betekent in het Russisch 'meikever'. Ook wint een
zinsnede als 'Naast Anna in een Zaporozjets rijden
is hetzelfde als twee uur met een hippopotamus in
een nauw hok zitten' aan duidelijkheid als de lezer
weet dat de Zaporozjets (helemaal het model uit die
jaren) het allerkleinste, meest petieterige sovjetautootje
is. Bovendien is het mij niet duidelijk waarom
de Nederlandse editie alleen een epiloog bevat,
terwijl er in de Russische tekst naast deze epiloog
ook nog een nawoord is te vinden. Ondanks het feit
dat Limonov weer een zeer boeiende en unieke blik
op het leven in de Sovjetunie verschaft, zou ik nu
zo graag eens pure fictie van zijn hand willen lezen.
Als Limonov zijn huidige niveau handhaaft, zal zijn
fictie ook zeker als 'warme broodjes' verkopen.
Menno Kraan