Recensies en signalementen




Ivan Klíma, Praagse ochtenden. Vertaling Kees Mercks. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1990.






Ivan Klíma, Praagse ochtenden. Vertaling Kees Mercks. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1990. 167 blz. f 29,50.

In 1982 achteraf gezien op precies twee derde van de periode van de 'normalisatie' in Tsjechoslowakije (1968-1989) schreef ik in het onvolprezen tijdschriftLiterair Paspoort over Klíma's antifanatisme en verdraagzaamheid. Dat gebeurde naar aanleiding van zijn roman Der Gnadenrichter (toen nog niet in het Tsjechisch uitgegeven), waarin Klíma zijn min of meer autobiografische held Adam Kindl de eerste jaren na de Praagse lente laat beleven. Opmerkelijk in de roman is de manier waarop de hoofdpersoon de politieke veranderingen, die diep ingrijpen in zijn persoonlijke leven, accepteert. Er is geen daadwerkelijk, laat staan gewelddadig verzet tegen het nieuwe bewind, dat hem er uiteindelijk toe dwingt zijn goed betaalde en aanzien verschaffende baan bij de rechtbank op te geven. Anderzijds is er ook geen moment waarop Kindl de autoriteiten tegemoet komt en zich, opportunistisch, aanpast aan de nieuwe situatie. Wat er ook gebeurt, het individu blijft vrij en gaat niet tegen zijn geweten in, het zal geen geweld gebruiken, maar zich ook niet confonneren om materieel bezit veilig te stellen.

Adam Kindls situatie is die van Klíma zelf en is typerend voor talloze Tsjechische intellectuelen. Het terugdraaien van de Praagse lente heeft nauwelijks enig bloed gekost, maar heeft wel duizenden intellectuelen hun baan doen verliezen, zodat ze werk als nachtwaker en sjouwer moesten aannemen om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien.

Anders dan veel schrijvers van zijn generatie heeft Klíma bewust niet gekozen voor de emigratie, hoewel hij daartoe ruimschoots de kans had. Toen de Russen Tsjechoslowakije bezetten was hij in het buitenland, uitgenodigd door een Amerikaanse universiteit om enige tijd colleges te geven. Toen zijn contract was afgelopen besloot Klíma naar zijn land terug te keren, ook al wist hij dat hem daar weinig goeds te wachten stond. Sindsdien is hij een van de steunpilaren van het verzet tegen het communistische bewind geworden, noodgedwongen een schrijver van de samizdat, maar iemand die de Tsjechische versie van de samizdat, de Edice Petlice ('Grendel-reeks') tot een groot succes heeft helpen maken.

Het moet mensen zoals Klíma, die zich meer dan twintig jaar te weer hebben gesteld tegen de steeds sterker wordende druk om de bestaande situatie als een voldongen feit te accepteren, buitengewoon bevredigd hebben dat de bakens eind 1989 zijn verzet. Voor Klíma zelf was er ook een persoonlijke triomf. Met zijn reputatie als een van de meest onkreukbaren is hij met grote meerderheid van stemmen gekozen tot voorzitter van de nieuwe Schrijversbond en in februari van dit jaar werden twee van zijn boeken, waaronder Praagse ochtenden, in een oplage van honderdduizend exemplaren uitgegeven.

Vijf andere staan voor dit jaar nog op de nominatie. De inhaalmanoevre gaat razendsnel. Praagse ochtenden (de titel is eigenlijk 'Mijn vrolijke ochtenden' Má veselá jitra ) is een typisch product van de jaren zeventig. Het communistische systeem lijkt stabiel en er bestaat geen enkele mogelijkheid tot terugkeer naar de situatie van '68. Dat wil niet zeggen dat Praagse ochtenden een somber boek is. Het tegendeel is het geval, zoals ook de Tsjechische titel al suggereert. Klíma, wie het serieuze niet vreemd is en die graag filosofische uitweidingen in zijn werk opneemt, is in de loop der jaren steeds ironischer en lichtvoetiger gaan schrijven, met steeds meer distantie tegenover de absurde, bepaald niet gemakkelijke situatie waannee hij dagelijks geconfronteerd werd.

In Praagse ochtenden beschrijft hij in zeven verhalen (voor elke dag van de week één), die met elkaar verbonden zijn doordat de verteller steeds een ik-figuur is die meneer Klíma heet, een reeks gebeurtenissen uit het dagelijks leven die, omdat het communistische systeem zo vreemd is, behalve realistisch tegelijkertijd ook absurd zijn.

Het verhaal van de woensdagmorgen bijvoorbeeld gaat over de verkoop van karpers voor het kerstdiner. Een vriend van Klíma, de 'estheet, filoloog en literair criticus' Petr. denkt in één dag flink te kunnen verdienen, omdat iedereen toch wel een karper op tafel wil hebben tijdens de kerstdagen. Met van Klíma geleend geld (die daarvoor mag meedoen met dit lucratieve zaakje) regelt hij een groot vat vissen en via omkoperij een plaats bij een supermarkt, waar de vrienden verkoopinstructie krijgen van de baas van de zaak. De estheet en de schrijver zijn echter niet erg handig. In plaats dat zij de klanten bedotten laten ze zichzelf door de klanten bij de neus nemen en hun vissen ontvreemden door het personeel van de supermarkt. De schrijver gaat een licht op. 'Plotseling drong het tot me door dat er bij ons echte samenzweerders bestonden, dat er een echte allesomvattende samenzwering gaande was van hen die de zinloosheid van alle idealen en de moordende ambiguïteit van menselijke illusies hadden doorzien, dat er een slagvaardige broederschap bestond van echte materialisten die wisten dat ze door dat wat ze hadden, in tel waren, dat voor geld alles te koop was en dat iedereen omkoopbaar was behalve de dood (waaraan zij nooit dachten) en behalve een handjevol dwazen, die zij de gevangenis in schopten, de grens over of op zijn minst naar een verwarmingsketel in een stookkelder, laten die zich dáár maar overgeven aan hun krankjorum gepieker.'

Ook het winkelmeisje Danielle, met wie de schrijver een kortstondige amoureuze verhouding heeft, behoort tot de samenzwering. Zij wil met 'meneer Ivan' een tankstation openen en snel flink wat geld verdienen. Maar de schrijver besluit het bij het korte avontuur te laten, hij 'hoort er immers niet bij.' Nu, in 1990, hoort Klíma er wel bij, niet alleen voor het Tsjechische, maar, mogen we hopen, ook voor het Nederlandse lezerspubliek. Na Praagse ochtenden en zijn eerder verschenen roman Zomerliefde (1987) verdient meer van zijn werk hier de aandacht.

Willem G. Weststeijn


Nederlands - Tsjechisch woordenboek/Nizozemsko Česky slovník. František Čermák, Zdenka Hrnčířová, Státní Pedagogické Nakladatelství, Praha 1989



Nederlands - Tsjechisch woordenboek/Nizozemsko Česky slovník. František Čermák, Zdenka Hrnčířová, Státní Pedagogické Nakladatelství, Praha 1989, 83,- Kcs

Eindelijk is het zo ver! Na vijftien jaar wachten verscheen half februari van dit jaar (is reële datum van uitgave) het zo lang verbeide Nederlands-Tsjechisch woordenboek, het eerste in zijn soort, waarop zich ook de auteurs in hun inleiding uit 1979 (!) zelf terecht beroemen. Het gaat hier namelijk om een geesteskind van flink formaat: 24 x 16,5 cm groot, 55000 trefwoorden zwaar en 772 blz. dik, inclusief zo'n honderd bladzijden tellend grammaticaal overzicht van het Nederlands, inclusief spreektaalvormen en vlamismen, hetgeen in die vorm en op dat niveau (moderne terminologie) evenzeer uniek kan worden genoemd. Ook het lexicale gedeelte heeft wetenschappelijke pretenties: het geeft grammaticale categorieën en woordconstructies aan, woordgeslacht, werkwoordsvormen, spellingseigenaardigheden, accenten et cetera en is ten slotte vrij ruim voorzien van fraseologische uitdrukkingen.

De late verschijning heeft voor een deel te maken met politieke omstandigheden. In de zojuist afgesloten periode van normalisering bleek het haast onmogelijk de redactie van de relevantie en urgentie van de verschijning van een dergelijk woordenboek (en zijn tegenhanger) te overtuigen. Het taalgebied van het Nederlands is klein, de ideologische noodzaak ontbrak en de produktiekosten zijn relatief enorm hoog voor zo'n oplage van 8000 exemplaren. Soms werd ook (alibistisch?) als motief opgegeven dat er niet voldoende papier was of niet voldoende faciliteiten bij de drukkerij.

Al in 1975 was het bestand gereed. Nog net in het stadium van het pre-computertijdperk was het keurig door de auteurs op kaartjes gezet en werd het materiaal gecontroleerd door mevrouw dr. Olga Krijtová, hoofd van de sectie Nederlands aan de Karelsuniversiteit in Praag, en door Els van der Zee, een Nederlandse die enkele jaren in Praag Tsjechisch heeft gestudeerd en in die tijd en later nauw bij het woordenboek betrokken is geweest, onder andere om het lexicale bestand te wapenen tegen de tand des tijds.

De tegenhanger van dit woordenboek, voor mensen als ik die voornamelijk uit het Tsjechisch vertalen natuurlijk veel interessanter, zou ook nog dit jaar moeten uitkomen. Om politieke verdeel-enheers- redenen is dit project uitbesteed aan de sectie Nederlands in het Moravische Brno, hoewel een aanzienlijk deel van het 'omgekeerde' bestand al in Praag was voorbereid. De groep uit Brno ging zelfstandig te werk en het zal wel een 'feest' worden beide woordenboeken mettertijd aan een onderling kritische confrontatie te onderwerpen.

Een vluchtige, steekproefsgewijze test van het onderhavige deel leverde door de bank genomen een voortreffelijk resultaat op. Toch stuit je - ondanks al het goede dat zo'n woordenboek biedt - altijd op dingen die beter kunnen. Zo vond ik nog weleens verouderde of Zuidnederlandse trefwoorden, of weinig gangbare Franse uitdrukkin gen, of trefwoorden die ook in hun niet-voorkeursspelling (met vertaling) stonden vermeld, bijvoorbeeld 'october' naast 'oktober', 'aanbeeld' naast 'aambeeld', en dergelijke. Zonde van de ruimte, vind ik.

Maar over dit soort zaken valt altijd te twisten en laat ik hier nu geen spijkers op laag water zoeken. Ook die uitdrukking staat erin, maar wordt - en dat geldt voor heel wat meer, ook enkelvoudige uitdrukkingen - geparafras eerd en niet vervangen door equivalente begrippen. Deels vloeit dit simpel voort uit de incompatibiliteit van de beide, onderling zo verschillende talen, deels misschien ook weleens door gebrek aan vindingrijkheid van de gebruikersamensteller. Suggesties daaromtrent worden dan ook van die kant dankbaar ingewacht. Een glimlach kon ik niet onderdrukken toen ik op woorden stuitte als 'RAT-eenheid' en 'LAT-relatie', die uiteraard (2) wel via een vertaling geparafraseerd moesten worden.

Een vrij ernstig bezwaar en gevaar ligt besloten in een opsomming van betekenisaspecten zonder de verklaring ervan in een desbetreffende context te geven. Wees Comenius al ruim drie eeuwen geleden niet op die didactische noodzaak? Ruimtegebrek zal hierbij de auteurs wel parten hebben gespeeld. Lang niet altijd is dit het geval, maar in het geval van het vrij willekeurig opgeslagen lemma 'uitstrijken' bleek dit tot verwarring te kunnen leiden. Op de eerste plaats staat de betekenis 'gelijkelijk verspreiden' van bepaalde stoffen (overigens ontbreekt het substantief 'uitstrijkje', een zeer algemeen begrip uit de medische sector). Als tweede betekenis: het hanteren van de strijkbout (maar strijken wij een overhemd 'uit"?). Ten derde: de betekenis 'gladstrijken'(maar kan ooit 'uit-' en 'gladstrijken' uitwisselbaar zijn?) Vervolgens komt de voor mij volledig duistere betekenis van 'verdelen' (soms 'uitreiken'?). En ten slotte het - zou je toch denken - echt foutieve: 'door-/wegstrepen' (toch niet 'ausstreichen'?).

Bij geen van bovenstaande betekenissen is echter een gebruikssituatie als voorbeeld gegeven. Dus blijft het gissen. Hoogstens vind je hier en daar een Tsjechisch synoniem, wat handig is voor Tsjechen, maar niet voor de Nederlandse gebruiker. Deze zou dan per ongeluk: een uitstrijkje van een overhemd kunnen laten maken, of rimpels uitreiken dan wel doorstrepen, of: strubbelingen of zalfjes met een strijkijzer behandelen... Maar gelukkig, zullen we maar zeggen, hebben de potentiële gebruikers over het algemeen al genoeg notie van de taal om zulke fouten te vermijden.

Bij controle in Van Dale zag ik weer eens bevestigd dat je nooit te blind moet varen op je eigen vermeende taalgevoel of taalvaardigheid, want tot mijn schrik stonden althans twee hierboven bestreden betekenissen erin: die van 'doorhalen'- zij het 'w.g.', weinig gebruikt en misschien dan toch minder geschikt voor een vertaalwoordenboek, en die van 'gekreukeld goed uitstrijken'. Blijft echter onverlet die malle betekenis van 'verdelen' en het bezwaar van de ontbrekende voorbeelden (hier en daar).

Een dankbaar onderwerp vormt altijd de categorie 'vulgarismen'.Verscheidene bekende zijn ook hierin opgenomen. Ik zal ze niet opnoemen, want dit is zonde van de ruimte. Ik beperk me dus maar weer tot enkele ongerechtigheden: 'rijken' (met een 'ij'?) staat er alléén in de betekenis van 'ouwehoeren' (wat ook als trefwoord is opgenomen); 'Krijg de tering!' wordt geparafraseerd door 'Verrek, monster!'; het Tsjechische equivalent van 'kut' komt pas op de derde plaats in het betekenispalet (1 en 2 zijn medisch-opvoedkundige aanduidingen, en de moderne verschijning van dit woord als expressief voorvoegsel blijft achterwege). Interessant in dit verband is dat omgekeerd bij het trefwoord 'trut' abusievelijk op de eerste plaats de (nogal concrete) derde betekenis van het vorige woord staat vermeld en daarna pas, als pars pro toto, de eigenares. Overigens geeft V.D. deze partiële betekenis niet eens. Verder zocht ik - tot mijn schrik - vergeefs naar het heel gewone zelfstandige naamwoord 'scheet', dus in een betekenis van 'wind', wat weer wel bij 'poep' vermeld wordt, maar weer niet in de vorm van het veel gangbaardere verkleinwoord van dit woord.

Toch moeten we zeer verheugd zijn met een woordenboek van dit kaliber. Al het goeds kon hier natuurlijk niet worden opgesomd en de bovengenoemde bezwaren vallen in vergelijking daarmee in het niet.

Kees Mercks


Aleksandr Poesjkin, Verzamelde werken, deel II, Jewgeni Onegin, Roman in verzen. Vertaling W. Jonker. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1989



Aleksandr Poesjkin, Verzamelde werken, deel II, Jewgeni Onegin, Roman in verzen. Vertaling W. Jonker. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1989. 446 blz. f 49,-(Geb. 75,-)


Op de valreep van 1989 verscheen bij van Oorschot in de Russische Bibliotheek het absolute hoofdwerk van Aleksandr Poesjkin (1799-1837), de roman in verzen Jevgeni Onegin, vertaald door W. Jonker en van aantekeningen voorzien door Charles B. Timmer. Met deze tweetalige editie is de uitgave van het verzameld werk van Poesjkin in drie delen voltooid. Al eerder verschenen het dramatisch werk en proza, en een selectie brieven.

Poesjkin was amper vierentwintig, toen hij, waarschijnlijk met Byrons versverhalen in gedachten, aan zijn Jevgeni Onegin begon. Hij bevond zich in de Zuidrussische provinciestad Kisjinjov, waar hij de eerste periode van een verbanning van zes jaar doorbracht - een disciplinaire maatregel vanwege opruiende taal in brieven en gedichten. We kunnen gerust aannemen dat Poesjkin zich in deze verre uithoek van het Russische rijk aanvankelijk uit pure verveling aan het schrijven van zijn roman zette. Had hij op dat moment geweten dat het boek pas negen jaar later klaar zou zijn, dan was hij er misschien niet eens aan begonnen.

Toen het eerste van de acht hoofdstukken in druk verscheen, was lang niet iedereen in Rusland direct enthousiast over die merkwaardige verstrengeling van poëzie en proza, waartoe Poesjkin had besloten. De dichter zelf daarentegen was heel zelfverzekerd over de betekenis van zijn Jevgeni Onegin. Hij beschouwde de roman blijkens een brief van januari 1824 aan zijn jongere broer Lev reeds in een zeer vroeg stadium als zijn 'beste werk'. De tijd heeft de auteur in het gelijk gesteld: bij de publikatie in 1833 van het volledige werk was de kritiek in Rusland al verstomd, en ook in het Westen werd Jevgeni Onegin vrij spoedig als een meesterwerk erkend.

Dat het boek een vaste plaats heeft verworven in de wereldliteratuur, ligt niet zozeer aan de plot. Het verhaal draait om een tamelijk banale ongelukkige liefdesgeschiedenis, de eerste de beste keukenmeidenroman bijna onwaardig. Ik ga het verhaaltje hier niet in z'n geheel navertellen, maar volsta met de beroemde slotmonoloog van de heldin Tatjana, waaruit men vrij eenvoudig kan destilleren wat er zo ongeveer aan voorafmoet zijn gegaan:



'Toch was er toen een mogelijkheid van
geluk, maar nu is door 't bestel
mijn lot bepaald. Heb ik er spijt van?
Ik handelde misschien te snel...
Maar ja, mijn moeder stortte tranen
en bleef maar pleiten en vermanen...
enmij liet heelmijn toekomst koud...
Tenslotte ben ik dus getrouwd.
Je moest nu gaan en dit bepeinzen;
ik ken de fierheid van je hart,
je eergevoel. Bedwing je smart.

Ik heb je lief - waartoe nog veinzen? -
Maar 'n ander kwam; ik ben zijn vrouw
en levenslang blijf ik hem trouw.'


Deze woorden zijn gericht aan het adres van de titelheld, die een paar jaar eerder Tatjana's liefde heeft versmaad, maar daar spijt van heeft, als blijkt dat zij door een verstandshuwelijk met een oudere generaal van een eenvoudige dochter van een landeigenaar veranderd is in een elegante dame, die in de hoogste kringen van Petersburg furore maakt. Met Tatjana's afwijzing en het binnentreden van haar echtgenoot op het moment dat Onegin 'roerloos, als geslagen door 't hemelvuur' in haar boudoir achterblijft, eindigt het verhaal. Net nu het weer spannend lijkt te worden, houdt Poesjkin het voor gezien. Zo'n 'ontknoping' is typerend, zou je kunnen zeggen, voor het niveau van de plot of, liever, voor de nonchalante wijze waarop Poesjkin met de plot omspringt. Het lijkt wel alsof hij zich tijdens het schrijven niet al te zeer heeft bekommerd om roman- of verhaaltechnische finesses. En trouwens, de genreaanduiding die Poesjkin het werk meegaf wijst er al op dat we het werk niet uitsluitend mogen beoordelen naar de maatstaven die gelden voor verhalend proza. Dat Poesjkin op dit gebied wel degelijk veel meer in zijn mars had, bewijzen overigens zijn Verhalen van Bjelkin (1830) en de roman De kapiteinsdochter (1836). Nee, in de intrige schuilt niet de grootste kracht van het werk. En ook niet, hoewel dat minder duidelijk naar voren komt, in de karakterisering van de personages, die over het algemeen nogal schematisch zijn uitgewerkt. Er is één uitzondering: Tatjana; het portret dat Poesjkin van haar schetst is levensecht. Zelfs de gedaantewisseling die zij ondergaat komt beslist niet geforceerd over. In tal van opzichten is Tatjana de voorloopster van het type heldin dat later in de novellen en romans van bijvoorbeeld Toergenjev een bewogen hoofdrol vertolkt. Van topniveau wordt het boek echter pas op de momenten dat Poesjkin erin slaagt een realistische detailschildering te geven van het alledaagse leven in Rusland ten tijde van het feodale bewind van tsaar Nikolaas I. Neem bij voorbeeld de volgende scène, waarin Onegin zich naar een diner in een bekend restaurant spoedt:



't Is donker nu. Hij wenkt een slede.
"Opzij!", weergalmt de kreet, "Opzij!";
de rijp stuift zilver op zijn brede
zwart beverbonten kraag, maar hij
stuift naar Talon - daar wacht, zo hoopt hij,
Kawerin al - en weldra loopt hij
de zaal in. Kurkgeknal. Karmijn
ontspringt de stroom Kometenwijn.
Een bloedrood stuk roastbeef staat voor hem
met truffels, weelde van de jeugd,
en kookkunst op z'n Frans, o vreugd;
pastei uit Straatsburg (juicht, gij koren!),
dan een Limburgse kaas (op geur),
waarnaast een ananas (op kleur).


Het water loopt je na zo'n exacte en concrete beschrijving haast in de mond. Ongetwijfeld hebben zulke passages, waarvan het in Jevgeni Onegin wemelt, de vermaarde criticus Vissarion Belinski (1811-1848) ertoe gebracht de roman een 'encyclopedie van het Russische leven' te noemen. Of zoals hij het wat uitgebreider formuleerde: 'Onegin is een beschrijving van de Russische maatschappij op een bepaald tijdstip. Een beschrijving die in poëtische zin werkelijkheidsgetrouw is.' Met deze uitspraak slaat Belinski naar mijn idee de spijker op zijn kop. En je kunt zonder overdrijving stellen dat Poesjkins 'poëtisch realisme' van beslissende invloed is geweest op de ontwikkeling van de Russische literatuur van de negentiende eeuw en, meer in het bijzonder, de weg heeft gebaand voor de grote realistische romans van Tolstoj en Dostojevski.

Ronduit revolutionair wordt het werk wanneer we de rol van de verteller, zeg maar Poesjkin zelf, bekijken. En dan bedoel ik met name de volstrekt originele manier waarop de gebeurtenissen gepresenteerd worden. Voortdurend onderbreekt de auteur de verhaallijn en gaat hij zich te buiten - in de goede zin des woords - aan uitweidingen die schijnbaar niet ter zake doen, maar zo onderhoudend zijn dat je je als lezer graag laat meevoeren. Dergelijke intermezzo's en interrupties zijn bijna altijd luchtig en licht-ironisch van toon. Een toon die trouwens kenmerkend is voor het hele boek. Het resultaat is een bevrijdende, heel modem aandoende distantie van de verteller ten opzichte van zijn onderwerp en zijn helden. Zo'n ongedwongen, afstandelijke opstelling werkt nog steeds verfrissend, maar krijgt in literair-historisch perspectief nog meer betekenis.

Ze druiste volkomen in tegen de heersende romantraditie, die van de auteur nauwe betrokkenheid en medeleven eiste met de lotgevallen van zijn personages en met het door hem gecreëerde drama. De door Poesjkin gekozen aanpak plaatst Jevgeni Onegin op één lijn met andere grote wegbereiders van de moderne Europese roman, zoals Cervantes' Don Quichote en Sternes Tristram Shandy. Maar naar mijn smaak is Poesjkin op zijn allerbest als dichter. Als dichtwerk bestaat Jevgeni Onegin uit acht hoofdstukken en bevat het in totaal 370 strofen van veertien viervoetige jambische regels elk. Voor deze veertienregelige strofe ontwierp Poesjkin een gevarieerd en ingenieus rijrnpatroon, zoals de lezer zelf kan constateren aan de hand van de hierboven geciteerde fragmenten. Dit rijrnschema wordt - ook in de Nederlandse vertaling - door het hele boek heen aangehouden. Hoe en waarom Poesjkin voor deze speciale vorm gekozen heeft, weten we niet. En dat is verder ook niet zo heel belangrijk. Achteraf kunnen we alleen maar vaststellen dat het een gelukkige greep is geweest. Wie eenmaal de cadans van de versregels en vervolgens van de zogenaamde Onegin-strofen te pakken heeft, komt er niet zo gemakkelijk meer van los. En dan komt er een proces op gang dat voor zover ik weet een unicum is in de literatuurgeschiedenis. Het spontane, lichtvoetige spel van rijm en jamben heeft een betoverende uitwerking op het solide prozaische betoog. Het maakt zelfs de banaliteiten die in een romanbewerking uit de toon zouden zijn gevallen volledig acceptabel. Anderzijds geeft het nuchtere, realistische proza de bevlogen poëtische momenten zwaarte, en zorgt er tegelijkertijd voor dat de dichterlijke vervoering binnen de perken blijft.

Zo houden poëzie en proza elkaar in evenwicht: er ontstaat een uniek genre, een sprankelende 'roman in verzen', die door zijn dynamiek en vitaliteit de karige intrige en de soms wat clichématige psychologische uitwerking van de personages ruimschoots compenseert.

Voor de potentiële koper van dit boek die geen Russisch kent is uiteraard de vraag aan de orde of het proces, dat ik zojuist heb beschreven, ook in de Nederlandse vertaling optreedt. Die vraag kan naar mijn smaak bevestigend worden beantwoord. Niet alleen zijn rijmpatroon en metrum (een enkele uitzondering daargelaten) een getrouwe copie van het origineel, maar - wat minstens zo belangrijk is - de heer Jonker is er over het algemeen ook zeer redelijk in geslaagd de speelse, losse verteltoon te treffen. Natuurlijk, het rijm doet hier en daar wat gekunsteld aan. Dit geldt toevalligerwijs voor de tweede helft van de laatste geciteerde strofe. Wie de Russische taal meester is, weet bovendien dat in diezelfde strofe rijmwoorden zoals het enigszins bevreemdende 'o, vreugd' (voor 'loetsjsji tsvet': 'de fine fleur', 'de bloem', 'het puikje') het wat al te ver gezochte 'juicht, gij koren! (voor 'netlenny': 'onvergankelijk') en het kleurloze 'op kleur' (voor 'zolotym': 'goud') wat schraal afsteken bij het origineel, en dat Onegin, in regel 5, niet 'hoopt' dat Kaverin op hem wacht, maar daarvan 'overtuigd' ('oeveren') is. Maar dergelijke schoonheidsfoutjes moet men bij zo'n gigantische klus maar voor lief nemen. Hoe je het ook wendt of keert, vertalen is tot op zekere hoogte hakken in het origineel, en waar gehakt wordt, vallen spaanders. Wat hier uiteindelijk de doorslag geeft is de totaalindruk van het geheel - en die is goed.

Dat de heer Jonker, een gepensioneerd ingenieur, geen Russisch kent en gebruik heeft gemaakt van bestaande Engelse en Duitse vertalingen, kan men hem moeilijk kwalijk nemen. Dat neemt niet weg dat het te denken geeft dat uitgerekend een nietslavist het beroemdste werk uit de Russische literatuur vertaalt. Alsof er niet voldoende talent rondloopt tussen de slavisten zelf, ook bij de jongere generaties! Het zal allemaal wel te maken hebben met het feit dat het vertalen van poëzie zo'n zwaar onderbetaald vak is, dat alleen mensen met veel vrije tijd èn met vaste neveninkomsten het zich nog kunnen veroorloven met zoiets frivools hun tijd te verdoen.

Peter Zeeman


Fazil Iskander, Het oude huis onder de cipres. Vertaling Marja Wiebes en Margriet Berg. Contact. Amsterdam 1989.





Fazil Iskander. Bron

Fazil Iskander, Het oude huis onder de cipres. Vertaling Marja Wiebes en Margriet Berg. Contact. Amsterdam 1989. 161 blz. f27,90.

Fazil Abdoelovitsj Iskander werd geboren in 1929 in Abchazië en behoort tot een groep auteurs die rond het begin van de jaren zestig met schrijven is begonnen. Samen met schrijvers als Jerofejev, Bitov, Jevgeni Popov en Aksjonov maakte hij deel uit van de groep 'Metropol'. Hoewel hij aanvankelijk voornamelijk poëzie schreef, is hij toch het bekendst geworden door zijn korte verhalen. Hiervoor put hij enerzijds zijn inspiratie voor een belangrijk deel uit de dagelijkse Sovjetrealiteit met haar bureaucratische voetangels en haar holle partij-jargon.

Zijn Sterrebeeld geitegems (1966), dat over genetische manipulatie avant la lettre gaat is in dit opzicht illustratief. Anderzijds vindt hij veel stof voor zijn korte verhalen in Abchazië en in het naburige Georgië, waar hij zijn jeugd doorbracht. Het wekt dan ook geen verbazing dat een groot deel van zijn verhalen kinderen en kleuters als helden hebben. Vaak zijn zij degenen die op opvallend volwassen wijze naar het onvolwassen gescharrel van de grote mensen kijken en blijken zij het bij het rechte eind te hebben.

Dit geldt voor een groot gedeelte ook voor Het oude huis onder de cipres. Op de schouders van de kleine Kolja rust een zware taak. Zijn oudere broer heeft door zijn wangedrag op school de naam van de familie zo bezoedeld, dat hljzelf slechts met de grootst mogelijke moeite wordt aangenomen. De familie verlangt van Kolja dat hij hun naam zal zuiveren en zich als een genie zal ontpoppen. Aanvankelijk lijkt dit te gaan lukken, maar uiteindelijk blijkt Kolja een heel gewone jongen te zijn, niet meer maar ook niet minder. Hij heeft echter één groot geheim: hlj kan niet klokkijken. Wanneer zijn nieuwe buurjongen Erik daar achter komt, maakt deze misbruik van zijn kennis: hij zal Kolja leren klokkijken, als deze aan zijn vreemde spelletjes meedoet.

Zo is Het oude huis... een aaneenschakeling van allerlei kleine en grote gebeurtenissen waarbij Kolja en zijn vele ooms en tantes betrokken zijn: een bezoek aan een voetbalwedstrijd, de dorpsroddels in de rokerige projectieruimte van de plaatselijke bioscoop, de afgunst tussen de diverse buren en de onderhuurder die niet aan zijn verplichtingen wil voldoen. Het verhaal kabbelt rustig voort en zou van alle tijden kunnen zijn.

Maar na enige tijd komen we er via allerlei kleine aanwijzingen achter dat de jeugd van Kolja zich gedurende de zwartste periode van Stalins schrikbewind afspeelt. De rust is maar bedrieglijk, de volwassenen zijn bang en er worden voortdurend mensen opgepakt, die spoorloos verdwijnen. Dit alles wordt slechts terloops verteld, het vredige bestaan lijkt niet echt te worden verstoord. Daarom is het des te schrijnender, dat Kolja er tegen het einde van het boek achter komt dat juist gedurende die vredige jaren zijn vader in een of ander kamp is omgekomen.

Fazil Iskander blijkt ook in dit werk weer een rasverteller. Hij behoort tot het soort mensen die, bij wijze van spreken, aan de keukentafel aanschuiven en vervolgens op een informele manier in een eindeloze stroom verhalen losbranden. De plots buitelen als het ware over elkaar heen en het ene verhaal gaat naadloos in het andere over. Eerlijk gezegd moest ik in het begin nogal aan deze manier van vertellen wennen. Het feit dat de auteur van tijd tot tijd een verhaal niet afmaakt en daarbij ook nog erg breedsprakig is, kan soms irritant zijn. Maar na verloop van tijd raakte ik in de ban van deze verteltrant die met beide benen in het Nabije Oosten van de Sovjetunie staat.

Het oude huis onder de cipres
is misschien geen meesterwerk en behoort niet tot het beste dat Fazil Iskander ooit heeft geschreven. Het is echter wel één van die boeken die je voor een avond het druilerige Nederlandse klimaat laten vergeten en je verplaatsen naar de rommelige gezelligheid van een 'extended family' in Abchazië.

Hans van der Molen


Eduard Limonov, Een klein mispunt. Vertaling Jos Vonhoff en Arjen Uijterlinde, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1989.





Eduard Limonov. Bron

Eduard Limonov, Een klein mispunt. Vertaling Jos Vonhoff en Arjen Uijterlinde, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1989. 287 blz. f 39,50

Na lezing van Limonovs vierde autobiografische boek (waarvan er overigens één, te weten 'Dagboek van een mislukkeling' nog steeds niet is vertaald) kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat het genre bij de auteur enigszins uitgeput gaat raken. Na eerst zijn troosteloze bestaan als emigrant in de VS te hebben beschreven in de De Russische dichter houdt van grote negers en zijn bestaan als dichter-delinquent in Zelfportret van een bandiet, is Limonov nu in de jaren 1965-1967 beland, een periode die met name het veranderingsproces van arbeidersjongen en ex-crimineel tot dichter beslaat.

Sloeg Limonovs eerdere werk nog in als een bom, vooral vanwege de gewaagde thematiek van de Russische emigrant die weigert als dissident te poseren maar nog meer vanwege Limonovs inmiddels bekende stijl en woordgebruik (schuttingtaal), zo kan Een klein mispunt deze traditie van choqueren m.i. niet voortzetten. De Limonov-fan moet het in dit boek stellen zonder al te scherpe, 'pornografische beschrijvingen van diverse manieren waarop de liefde bedreven kan worden. Waarschijnlijk ligt de grootste charme van Limonovs eerdere werk meer in de gewaagde thematiek dan in grote schrijfkunst. De tendens is nu naar een meer afgewogen compositie, een meer afgeronde stijl en een vocabulaire waar de scherpe kantjes af zijn.

Limonov op zijn merites als schrijver beoordelend, ben ik hem alleen maar meer gaan waarderen, in deze zin dat hij in technisch opzicht van steeds grotere kwaliteiten getuigt. Ik hoop dan ook dat Limonov de autobiografie nu eens laat voor wat die is en zich met pure fictie bezig gaat houden. Limonov heeft overigens al wel een (grotendeels) fictief werk geschreven, te weten 'Oscar en de vrouwen', dat vooralsnog niet in het Nederlands is vertaald.

Het zou mij niet verbazen als Limonovs grootste drijfveer achter het produceren van vrijwel uitsluitend autobiografisch werk van commerciële aard is, blijkens een zeer interessant interview met de auteur in de boekenbijlage van Vrij Nederland van 20 januari 1990. Hierin wijst hij op het feit dat 'documents humains', zoals hij blijkbaar ook zijn eigen werk ziet, 'als warme broodjes over de toonbank gaan', omdat de mensen 'waarheid' willen en nieuwsgierig zijn. Nu kan men niet ontkennen dat Limonov een rijke bron heeft, waaruit hij tot nu toe met succes heeft kunnen putten. Per slot van rekening is het een grote verdienste van Limonov dat hij de lezer een blik gunt op een volkomen onbekende kant van de Sovjetmaatschappij. Of Limonovs bron begint op te drogen waag ik te betwijfelen. Zijn Moskouse periode, tot zijn emigratie, moet zeker nog veel interessants op kunnen leveren. Te veel uit dezelfde bron putten doet de aandacht wellicht verslappen. Vandaar mijn roep om meer fictie, waarbij moet worden aangetekend dat het te betreuren valt, dat Limonov na zijn emigratie abrupt met dichten is gestopt, omdat ook zijn talent als dichter mijns inziens niet gering is. Dit moge blijken uit de door Ch.B. Timmer vertaalde gedichten in TSL nr. 6.

Een klein mispunt beslaat de belevenissen van de hoofdpersoon Eduard Savenko/Limonov gedurende één dag in augustus 1967, waarin talloze flashbacks verweven worden die teruggaan tot het begin van de jaren zestig. Ed is een dichter in wording die zijn leven vult met dichten, maar vooral met het gezelschap van vrienden van diverse pluimage. Allen hebben gemeen dat ze tot de subcultuur van het provinciale Charkov behoren en veelal prototypes zijn van wat in de Sovjetunie voor 'bohémien' doorging (en nog steeds doorgaat!): veel drank en vooral veel praten. Ook provoceren Ed en zijn vrienden graag, en met name Viktoroesjka weet op dit gebied van wanten. Germanofiel als hij is en graag te porren voor een stevige flirt met het Nazisme, weet hij op een terras de eenvoudige Sovjetburgers hevig te schokken door eerst en plein public de Hitlergroet te brengen en vervolgens één van de tien toespraken van Hitler die hij kent ten beste te geven. Rode draad door het verhaal is de liaison die de kleine, schriele Ed met de grote, dikke, voluptueuze Joodse Anna Rubinstein heeft en het voortdurende verlangen van Ed de provincie te verlaten en zijn geluk in Moskou te beproeven.

Wanneer Limonov een beeld van de stad Charkov wil schetsen doet hij dat door de stad op unieke wijze met Anna te vergelijken, wat exemplarisch mag zijn voor Limonovs stilistische kwaliteiten: 'Je zou de stoffige stad Charkov op het moment van overgang van romer naar herfst kunnen vergelijken met een bijna verwelkte chrysant waarvan er duizenden venijnig in die augustus-maand bloeiden. Of je zou de stad kunnen vergelijken met Anna Moisejevna, met het verbazingwekkend volle, witte, bijna verlepte vlees van Anna Moisejevna: het onmetelijke oningepakte vlees van haar achterwerk, haar korte benen met dikke dijen die uitlopen in kleine voetjes. Decadent, eentoning, mooi en monstrueus als Anna, o, geboortestad van onze held!'

Limonov ontbreekt het in beschrijvingen van zichzelf niet aan zelfspot, maar ook op ander terrein treedt zijn gevoel voor humor aan de dag, bijvoorbeeld wanneer hij een illegale schilderijenexpositie beschrijft, zich tegenover de lezer verontschuldigt dat de KGB er tot nu toe in het boek niet aan te pas is gekomen en dan belooft, dat hij ze snel in de arena zal opvoeren.

Zeer scherpzinnig is Limonov ook. Op een gegeven moment komt hij te spreken over de schilder Bachtsjanjan, die betrapt is bij een illegale transactie met een Fransman in een Charkovs hotel. Limonov constateert dan het bittere en pijnlijke feit, dat, was Charkov niet zo'n provinciestad geweest en bevolkt door enkele buitenlandse correspondenten, de schilder Bachtsjanjan wellicht door buitenlandse publiciteit een tweede Brodski zou zijn geworden en zodoende wereldfaam had kunnen bereiken. Limonov betitelt Brodski als een bofkont die op het juiste moment op de juiste plaats was en een straf opgelegd kreeg die hem uiteindelijk meer dividend opleverde dan de erfenis van een multimiljonair aan diens enige kleinzoon, ofwel hoe toeval iemands artistieke lot kan bepalen. Hoewel niet van realiteitszin ontbloot, laat ik deze opmerking graag voor Limonovs rekening.

Het vertalen van Limonovs vaak sterk gekleurde proza is niet gemakkelijk, maar de vertalers van Een klein mispunt hebben hun taak uitstekend verricht. Mijn enige, kleine punt van kritiek op de Nederlandse editie is dat enkele verklarende noten ontbreken. De lezer die het Russisch niet machtig is zal bijvoorbeeld de link die ergens gelegd wordt tussen Chroesjtsjov en een meikever niet begrijpen. Hier is sprake van een woordspeling: het woord 'chroesjtsj' betekent in het Russisch 'meikever'. Ook wint een zinsnede als 'Naast Anna in een Zaporozjets rijden is hetzelfde als twee uur met een hippopotamus in een nauw hok zitten' aan duidelijkheid als de lezer weet dat de Zaporozjets (helemaal het model uit die jaren) het allerkleinste, meest petieterige sovjetautootje is. Bovendien is het mij niet duidelijk waarom de Nederlandse editie alleen een epiloog bevat, terwijl er in de Russische tekst naast deze epiloog ook nog een nawoord is te vinden. Ondanks het feit dat Limonov weer een zeer boeiende en unieke blik op het leven in de Sovjetunie verschaft, zou ik nu zo graag eens pure fictie van zijn hand willen lezen. Als Limonov zijn huidige niveau handhaaft, zal zijn fictie ook zeker als 'warme broodjes' verkopen.

Menno Kraan






<

TSL 7