Frans-Joseph van Agt


Het mooiste gedicht in de Russische literatuur:
'Verlatenheid' van Jevgeni Baratynski





Van de jonge aristocratische dichters die in de jaren twintig van de negentiende eeuw de toon in de Russische poëzie aangaven en als de 'Poesjkinse plejade' bekend staan, wordt Jevgeni Abramovitsj Baratynski (1800-1844; soms ook geschreven: Boratynski) als de na Poesjkin meest belangrijke vertegenwoordiger beschouwd. Desondanks is hij - nadat het enthousiasme over zijn allereerste verzen al snel was weggeëbd - gedurende de gehele negentiende eeuw bij het Russische publiek onbekend en onbemind gebleven. Voor dat snel voorbijgaan van populariteit, voor dat fenomeen van 'eerste gewin is kattengespin' had Baratynski zijn eigen vlijmscherpe verklaring in een brief van eind februari 1828 aan Poesjkin die toen dezelfde soort van teleurstelling ondervond: 'Ik denk dat bij ons in Rusland een dichter alleen voor zijn eerste onrijpe probeersels mag hopen op een groot succes. Hij trekt dan alle jongeren, die bijna hun eigen gedach ten in schitterende kleuren gehuld bij hem vinden. De dichter ontwikkelt zich, schrijft meer doordacht en diepzinniger: en hij verveelt de officieren, maar de generaals hebben met hem geen vrede omdat zijn verzen nog steeds geen proza zijn. Trek je deze gedachten niet persoonlijk aan: ze zijn van algemene aard.' Echter, de omstandigheid dat Baratynski zo lang vergeten is geweest, berust in zijn geval wel op het feit dat de wijsgerige en intellectuele ernst van zijn later werk, zijn zoeken naar antwoorden op de vragen van leven en dood, heden en toekomst, geheel met de heersende mode in strijd was. Dmitri Svjatopolk Mirski zegt hierover in A history of Russian literature het volgende: '( ... ) Baratynsky is a poet of thought, perhaps of all the poets of the "stupid nineteenth century" the one who made the best use of thought as a mate rial for poetry. This made him alien to his younger contemporaries and to all the later part of the century, which identified poetry with sentiment. His poetry is, as it were, a short cut from the wit of the eighteenth- century poets to the metaphysical ambitions of the twentieth (in terms of English poetry, from Pope to T.S. Eliot).'

Eerst de symbolisten hebben in Baratynski (evenzeer als in Tjoettsjev) de voorloper ontdekt van hun eigen streven naar intellectuele en metafysische inhoud en diepte. En meer in het algemeen zijn de dichters van het 'zilveren tijdperk' bij hun stijlvernieuwende activiteit niet alleen te rade gegaan bij de heldere soberheid van de 'Mozartiaanse' Poesjkin, maar ook bij Baratynski's meer classisistische, meer compacte en soms bijna elliptische structuren. Zo is een eerbetoon aan Baratynski te vinden in het uit 1913 daterende essay 'De gespreksgenoot' van Mandelsjtam, door Kees Verheul vertaald in de bundel Wie een hoefijzer vindt1. En Baratynski's 'Meer hart, meer lichaam dan wie leven, heb jij, o schitterende schim' heeft inmiddels een eigen soort van glans verkregen sedert Anna Achmatova deze versregel als motto aan het tweede hoofdstuk van het Gedicht zonder held meegaf.

Lidia Tsjoekovskaja vertelt in haar Ter herinnering aan mijn kindertijd2 hoe en met hoeveel liefde haar vader, de dichter en criticus Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski, haar vanaf haar allervroegste jeugd, nog in de jaren vóór de eerste wereldoorlog, met de stem van Baratynski vertrouwd maakte. En ook in Tsjoekovskaja's Aantekeningen over Anna Achmatova3 komt Baratynski herhaaldelijk ter sprake, zoals in de op 8 juni 1940 genoteerde mening van de zeer deskundige Tamara Grigorjevna Gabbe (1903-1960), waar deze zegt dat in Achmatova 'zowel Baratynski als Tjoettsjev en Poesjkin, en soms- minder vaak - Blok te horen zijn. In het ritme, in de beweging van het vers, in de volheid van de regel en in de nauwkeurigheid van het rijm. '

Op 27 juli 1956 noteert Tsjoekovskaja haar persoonlijke gedachte, dat de eigentijdse gedichten van haar jeugd 'een goede weg waren om Baratynski en Tjoettsjev te leren begrijpen', maar dat 'de jeugd van nu niet tot de klassieken kan doordringen, omdat daarheen maar één weg leidt- via de eigentijdse dichtkunst- die er niet is. En die er wel is, is verzegeld.' Inderdaad, na de revolutie van 1917 is het in de Sovjetunie lange tijd stil geweest rond Baratynski (en ook rond Achmatova), doch het getij heeft zich inmiddels gekeerd, en Baratynski ( en ook Achmatova) zijn in hun vaderland meer en meer in het middelpunt van de literaire belangstelling gekomen. Zo onderstreept V.V. Koenin in een opstel over Baratynski in het boek De vrienden van Poesjkin4: 'Over Baratynski is de laatste decennia zoveel geschreven, zijn gedichten worden zo dikwijls uitgegeven en ontmoeten bij de lezers zoveel liefde, dat men mag zeggen dat de voorspelling van de dichter zelf is uitgekomen, zoals hij die zonder aanmatiging en fier had uitgedrukt in de regels:



Beperkt is mijn talent, mijn stem bescheiden,
maar 'k leef, en hier op aarde aangenaam
is zeker voor wel iemand mij bestaan:
mijn verre kleinzoon vindt daarvan de tijding
in mijn gedichten; en wie weet? - mijn ziel
zal met de zijne in verbinding treden,
en mij valt, die een vriend vond in het heden
een lezer in het nageslacht ten deel. '



Lidia Tsjoekovskaja schreef op 13 juli 1940 nadat zij te zamen met haar zojuist genoemde vriendin T. G. Gabbe het grote gedicht 'Herfst' van Baratynski had doorgelezen: 'De gedachte kwam bij me op, dat dit het beste gedicht is van de Russische literatuur.' En deze zelfde mening is, een kleine halve eeuw later, ook aan te treffen in het onder de titel 'Terugdenkende aan Anna Achmatova' in Kontinent No. 53 van eind vorig jaar gepubliceerd 'gesprek' van Salomon Volkov met Josif Brodski. Beide gespreksgenoten zijn het er over eens dat juist bij Baratynski de allermooiste gedichten van de Russische literatuur te vinden zijn. Volkov houdt het erop dat Baratynski's bundel Schemering 'het beste boek van de Russische dichtkunst' is en roemt daarin in het bijzonder 'Herfst'. En Brodski betoogt: '... als we het toch over Baratynski hebben, zou ik zeggen dat het beste gedicht in de Russische poëzie "Verlatenheid" is.

In 'Verlatenheid! is alles geniaal: de versvorm, de zinsbouw, de blik op de wereld. De dictie is absoluut fabelachtig. Aan het einde, waar Baratynski over zijn vader spreekt: "Lang stil is rondom mij de roep die hem omgaf, zijn as is door het graf ver hiervandaan ontvangen, in mijn geheugen is zijn beeld niet blijven hangen,": dat is allemaal heel precies, niet waar? - "doch levend komt' zijn geest ... ", - en dan opeens die overweldigende toevoeging- " ... hier tastbaar op mij af". En Baratynski gaat door: "als vriend van de natuur, als dromer, zie ik hem hier ten voeten uit," - dat zegt Baratynski over zijn vader - "hij in me is het die me de bezieling duidt, het water, bos en dal draagt hij me op te loven," - en luister verder wat voor een overweldigende dictie- "het land voorspelt hij mij, waar ik als erfenis gewis de lente zie die zonder einde is, waar ik geen sporen van ontbinding zal ontmoeten, waar ik in 't heerlijk waas van de steeds weer groene eik, bij de steeds kabbelende beek ...' -- wat een overweldigende nuchterheid als het over de andere wereld gaat! - "... de schim, mij heilig, zal begroeten". Volgens mij zijn dat geniale verzen. Beter dan die van Poesjkin. Dat is een oude gedachte van me. De andere wereld, de ontmoeting met je vader - wel, wie heeft daarover zó gesproken? In het religieus bewustzijn ligt geen ontmoeting met je pappie besloten ... '

Maar ondanks al deze lof, lijkt het er toch enigszins op alsof Baratynski met het groeien van zijn bekendheid ook weer opnieuw tegenkrachten opwekt. Karel van het Reve zegt in zijn Geschiedenis van de Russische literatuur, na vermelding van het feit dat Poesjkin zulk een bijzonder hoge dunk van Baratynski had: 'Baratynski's grote talent wordt door niemand betwist. Maar er is iets mee. Iets doods. Een zekere moedeloosheid. ( ... ) ... zijn poëzie is zo traditioneel dat zij niet meesleept, en zo persoonlijk dat zij geen vat op de lezer krijgt.' En Jevgeni Lebedjev, de samensteller van een recente Sovjetuitgave van Baratynski 's werk5, vindt het blijkbaar nodig om in zijn openingsessay '... De waarheid zonder sluier' in de eerste plaats nadrukkelijk verzet aan te tekenen tegen de mening dat Baratynski's dichterschap emotioneel onvolgroeid en gebrekkig is, overwoekerd door een hypertrofie van het verstand en door een eenzijdige neiging tot zelfbespiegeling en wijsgerigheid. Baratynski, zo onderstreept Lebedjev, dringt in zijn werk op de meest dichterlijke wijze diep door tot in het wezen van de dingen in een voortdurend en geslaagd pogen om met onkreukbare eerlijkheid alles de mensen, de zaken, de gevoelens- in hun 'geheel' te omvatten, en alle dimensies- de geestelijke, materiêle en emotionele- in een juist evenwicht tot hun recht te doen komen. En uit het door Poesjkin in oktober of november 1830 in Boldino geschreven (en eerst na zijn dood gepubliceerde) ontwerp-artikel over Baratynski - waar ook de bekende regels in voorkomen: 'Hij is bij ons origineel want hij denkt. Hij zou ook overal origineel zijn want hij denkt op een eigen manier, juist en onafhankelijk, terwijl hij tevens een sterk en diep gevoel heeft.' - citeert Lebedjev als slot van zijn essay: 'Nooit probeerde hij welgevallig te zijn aan de heersende smaak en aan de eisen van de mode van het ogenblik, ( ... ) hij ging zijn weg, alleen en onafhanke- 1ijk.'

Baratynski heeft een weinig omvangrijk oeuvre nagelaten. In de ongeveer vijftig gedichten van zijn vroege tijdperk (tot ongeveer 1827)- en hier volg ik Svjatopolk Mirski opnieuw was hij de meest briljante en representatieve dichter van de jaren twintig, en stond hij vooral onder de invloed van Poesjkin, de Franse dichters van de tweede helft van de achttiende eeuw en Batjoesjkov. Evenals zijn latere gedichten wordt het werk van zijn jonge jaren gekenmerkt door 'the cold, metallic brilliance and sonority of verse. ( ... ) It consists of fugitive, light pieces in the Anacreontic and Horatian manner ( ... ) of love elegies, where a delicate, but impersonalized sentiment is clothed in brilliant wit ( ... ) of meditative elegies ( ... ) The longest and perhaps the best of all these poems is "Feasts", where an epicurean praise of the joys of the table is delicately mingled with a wistful melancholy. This background of melancholy gradually found more original forms of expression and was ultimately transformed into the philosophical pessimism of the mature Baratynsky.'

Het latere oeuvre van Baratynski omvat twee periodes - het tijdperk 1828-1834 met een kleine dertig gedichten waaronder het zo door Brodski geprezen 'Verlatenheid', en het tijdvak 1834/35-1844 met de bundel Schemering (drieëndertig gedichten). Daarnaast schreef Baratynski drie verhalen in verzen: 'Eda' (in een, zoals Svjatopolk Mirski zegt, prachtige en preciese stijl waarbij die van Poesjkin nevelig lijkt), 'Het bal' en 'De zigeunerin' (een in 1842 herschreven versie van de uit 1829-1831 daterende 'De bijzit'.).

In de onderstaande vertaling heb ik getracht het lange en belangrijke gedicht 'Verlatenheid' zo nauwkeurig mogelijk weer te geven met behoud van de versvorm, het rijm en het metrum, elementen van vorm en 'rugge graat' die ik, hoezeer ik ook de preciese en smaakvolle letterlijke vertalingen van anderen hoogacht, zelf toch moeilijk kan missen als voorwaarden voor mijn eigen ontvankelijkheid voor poëzie.



ЗАПУСТЕНИЕ

Я посетил тебя, пленительная сень,
Не в дни веселые живительного мая,
когда, зелеными ветвями помавая,
Манишь ты путника в свою густую тень,
Когда ты веешь ароматом
Тобою бережно взлелеянных цветов,
Под очарованный твой кров
Замедлил я моим возвратом.
в осенней наrоте стояли дерева
И неприветливо чернели;
Хрустела_под ногой замерзлая трава,
И листья мертвые, волнуяся, шумели;
С прохладой резкою дышал
В лицо мне запах увяданья;
Но не весеннего убранства я искал,
А прошлых лет воспоминанья.
Душой задумчивый, медлительно я шел
С годов младенческих знакомыми тропами;
Художник опытный их некогда провел.
Увы, рука его изглахена годами!
Стези заглохшие, мечтаешь, пешеход
Случайно протоптал. Сошел я в дол заветный,
Дол, первых дум моих лелеятель приветный!
Пруда знакомого искал красивых вод,
Искал прыгучих вод мне памятной каскады;
Там, думал я, к душе моей
Толпою полетят виденья прежних дней...
Вотще! лишенные хранительной преграды,
далече воды утекли,
Их ложе поросло травою.
Приют хозяйственный в нем улья обрели
И легкая тропа исчезла предо мною.
Ни в чем знакомого мой взор не обретал!
Но вот по-прежнему, лесистым косогором,
Дорожка смелая ведет меня... обвал
Вдруг поглотил ее... Я стал
И глубь незданную измерил грустным взором,
С недоумением искал другой тропы.
Иду я: где беседка тлеет
И в прахе перед ней лежат ее столпы,
Где остов мостика дряхлеет.
И ты, величественный грот,
Тяжело-каменный, постигнут разрушеньем
И угрол:аешь уж паденьем,
Бывало, в летний зной прохлады полный свод!
Что ж? пусть минувшее минуло сном летучим!
Еще прекрасен ты, заглохший Элизей,
И обаянием могучим
Исполнен для души моей.
Тот не бЬIЛ мысл ю, тот не был сердцем хладен,
Кто, безыменной неги жаден,
Их своенравный бег тропам сим указал,
Кто, преклоняя слух к таинственному шуму
Сих кленов, сих дубов, в душе своей питал
Ему сочувственную думу.
давно кругом меня о нем умолкнул слух,
Прияла прах его далекая могила,
Мне память образа его не сохранила,
Но эдесь еще живет его доступный дух;
Здесь, друг мечтанья и природы,
Я познаю его вполне;
Он вдохновением волнуется во мне,
Он славить мне велит леса, долины, воды;
Он убедйтельно про,рочит мне страну,
Где я наследую несрочную весну,
Где разрушения следов я не примечу,
где Е сладостной тени невянущих дубров,
У нес:куде10щих ручьев,
Я тень, священную мне, встречу.


1834




VERLATENHEID

Innemend toevluchtsoord, ik kwam dus bij je aan
niet in het blij seizoen van levenskracht en lente,
wanneer je vrolijk met je groene takken wenkend,
de reiziger verlokt je schaduw in te gaan;
wanneer je vol bent van de geuren
van bloemen welbehoed met liefderijke trouw,ik
talmde lang om onder jouw
betoverd dak terug te keren.
De bomen stonden in de naaktheid van de herfst
als zwart weerbarstige gevaarten;
bevroren had het pad bij elke stap geknerpt,
en luid rumoerde vlaag na.vlaag van dood geblaarte.
Met scherpe kilte woei de lucht
me tegemoet van het ontbinden;
doch niet had ik vandaag naar lenteschoon gezucht,
ik wilde het verleden vinden.
Ik volgde ongehaast, in mijmering verdiept,
de paden mij bekend nog uit mijn kinderdagen;
knap was de kunstenaar die deze wegen schiep.
De jaren wisten, ach, zijn hand reeds uit te vagen!
Je meent, een wandelaar heeft dat vervallen pad
toevallig zo gebaand. Ik kwam nu bij mijn weide,
o veld, dat liefdevol mijn eerste denken leidde!
Het ven van tóén zocht ik, de schoonheid die het had,
ik zocht de waterval, zijn oude springend vloeien;
daar, dacht ik, treft mijn ziel meteen,
bij drommen vliegende, de schimmen van voorheen ...
Vergeefs! Het water was, beroofd van zijn beschoeiing,
reeds lang een eigen weg gegaan,
hoog gras was overal verschenen,
bedrijvig hadden daar de iemkers korven staan,
en vóór me was opeens het weggetje verdwenen.
Niets was me hier bekend, niets dat mijn blikken trok!
Maar zie, door 't bostaluud loopt evenals tevoren
een voetpad dat zowaar me verder voert ... daar slokt
een kloof het ijlings op ... Ik schrok,
de onverwachte kuil bekeek ik in verstoring,
ik zocht verbaasd en kreeg een ander pad in zicht.
Ik loop: waar het prieel verkommert
en op de grond daarvoor een rij van balken ligt;
waar wankelig het brugje dommelt.
Majestueuze grot, ook jij,
solide en van steen, kreeg het bederf te voelen;
jouw dak dat altijd zulk verkoelen
in hete zomers bood, ruine is 't nabij!
Wel! 't Oude zij dan maar gelijk een droom snel over!
Verwaarloosd paradijs, toch heerlijk blijft jouw sier,
en voor mijn ziel is nog jouw tover
in volle kracht voortdurend hier.
Niet in zijn denken kil, niet kil van hart was deze,
die, teder in geheel zijn wezen,
een eigen loop voor elk van deze paden vond,die,
luisterende naar het raadselachtig zingen
van deze eiken en ahorns, hun stem verstond
en in zijn ziel liet binnendringen.
Lang stil is rondom mij de roep die hem om gaf,
zijn as is door het graf ver hiervandaan ontvangen,
in mijn geheugen is zijn beeld niet blijven hangen,
doch levend komt zijn geest hier tastbaar op me af;
als vriend van de natuur, als dromer
zie ik hem hier ten voeten uit;
hij fn me is het die me de bezieling duidt,
het water, bos en dal draagt hij me op te loven;
het land voorspelt hij mij,..waar ik als erfenis
gewis de !ente zie die zonder einde is,
waar ik geen sporen van ontbinding zal ontmoeten,
waar ik in 't heerlijk waas van de steeds groene eik,
bij de steeds kabbelende beek,
de schim, mij heilig, zal begroeten.

1834




1 Osip Mandelstam, Wie een hoefijzer vindt, vertaald en van commentaar voorzien door Kees Verheul, Amsterdam 1981.
2 Lidia Tsjoekovskaja, Pamjati Detstva, New York 1983.
3 Lidia Tsjoekovskaja, Zapiski ob Anne Achmatovoj. Paris 1980.
4 Droezja Poesjkina, Tom 2. Moskva 1985.
5 E.A. Boratynski, Stichotvorenija i poèmy. Moskva 1982.



<

TSL 4

>