PERSONAGES
MAN UIT PODOLSK ‒ een jongeman van een jaar of dertig
MAN UIT MYTISJTSJI – leeftijd doet er niet toe
EERSTE POLITIEAGENT – wat ouder dan de Man uit Podolsk
TWEEDE POLITIEAGENT – leeftijd doet er niet toe
POLITIEAGENTE – een knappe, verzorgde, ‘leeftijdloze’ vrouw met een nadrukkelijk
verfijnd uiterlijk en verfijnde manieren.
De drie politieagenten dragen een gewoon politie-uniform.
De handeling speelt zich af op een doorsnee politiebureau in Moskou. De Eerste
Politieagent zit op een stoel achter een tafel en stelt het proces-verbaal op.
Daartegenover aan tafel zit de Man uit Podolsk op een bijgeplaatste stoel. In het
arrestantenhok zit de Man uit Mytisjtsji op een bankje. De eerste politieagent schrijft
zwijgend iets in het proces-verbaal.
Aj, ljolè, ljolè, ljolè
Aj, ljolè, ljolè, ljolè
Aj, ljolè, ljolè, ljolè
Hei! Hei! Ljolè, ljolè.
Begrepen? Het is super eenvoudig. Het gaat erom dat je de
klinkers duidelijk uitspreekt. Toe maar, zeg maar na.
MAN UIT PODOLSK ‒ (op blatende toon). Aj, lolli, lolli, lolli…
EERSTE POLITIEAGENT – Niet lolli, maar ljolè! Lolly’s hebben we
hier niet! Spreek duidelijk! Ljo en lè. Ljolè.
POLITIEAGENTE – Geen zorgen, Nikolaj. Wees iets zelfverzekerder.
Het is echt heel eenvoudig: ljolè, ljolè.
MAN UIT PODOLSK ‒ Ljolè.
EERSTE POLITIEAGENT – Nu heb je ’m! En nu helemaal.
MAN UIT PODOLSK ‒ (radeloos)
Aj, ljolè, ljolè, ljolè
Aj, ljolè, ljolè, ljolè
Aj, ljolè, ljolè, ljolè
Ee. Ee. Ljolè, ljolè.
EERSTE POLITIEAGENT – Niet ee, maar hei. Hei! Hei! Het moet een
duidelijke ‘ei’ zijn.
De Man uit Podolsk spreekt de tekst nu correct uit; hij zingt
samen met de Eerste politieagent, en heen en weer van muur
tot muur voeren ze hun dansbewegingen uit. De Politieagente
applaudisseert.
POLITIEAGENTE – Bravo! Bravo, Nikolaj! Het gaat u heel goed af!
U hebt aanleg!
MAN UIT MYTISJTSJI – Ach wat, dat stelt toch niks voor. Bij mijn
eerste keer deed ik het veel beter.
POLITIEAGENTE – Maar Serjoza, jij bent gewoon een genie! Eén op
een miljoen!
De Eerste politieagent en de Man uit Podolsk nemen hun plaats
weer in.
EERSTE POLITIEAGENT – Oké, we gaan verder. Waar bevindt zich
dat kantoor van jou?
MAN UIT PODOLSK ‒ Avtozavodskaja. Vlak bij de metro.
EERSTE POLITIEAGENT – Ga je elke dag naar je werk? Vijf dagen
per week?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, en soms in het weekend. Als er iets is, een
evenement of zo.
EERSTE POLITIEAGENT – En hoe ga je naar je werk?
MAN UIT PODOLSK ‒ In welke zin?
EERSTE POLITIEAGENT – Wat is dat nou weer voor een vraag? Hoe
bedoel je: ‘in welke zin?’ Ik stel je een eenduidige vraag: hoe ga
je naar je werk. En dan vraag jij me ‘in welke zin?’ Wat wil je
dat ik antwoord? In filosofische zin? In psychologische zin? In
biologische zin? Vertel gewoon hoe je naar je werk gaat. Met de
bus, de trein of op nog een andere manier?
MAN UIT PODOLSK ‒ Van huis naar het station met de trolleybus…
EERSTE POLITIEAGENT – Welke lijn is dat? Welke route gaat die?
MAN UIT PODOLSK ‒ Lijn twee.
POLITIEAGENTE – Wat een heerlijke stad is Podolsk toch! Ze
hebben er zelfs trolleybussen! Nikolaj, wat hebt u het getroffen
dat u in zo’n wonderbaarlijke stad woont!
MAN UIT PODOLSK ‒ Wat is daar nou voor wonderbaarlijks aan?
Het is een doodgewone stad.
EERSTE POLITIEAGENT – Even bij de les blijven graag! En hoe ga je
dan verder?
MAN UIT PODOLSK ‒ Verder met de trein tot aan Tsaritsyno. En dan
met de metro naar Avtozavodskaja.
POLITIEAGENTE – Ben je lang onderweg?
MAN UIT PODOLSK ‒ Zo’n anderhalf uur, bij benadering.
EERSTE POLITIEAGENT – Duidelijk. En vertel ons nou ‘es wat je ziet,
op weg naar je werk.
MAN UIT MYTISJTSJI – Nu gaan ze je eens flink onder handen
nemen. Dit is het interessantste deel. Sterkte, sukkel.
De Eerste politieagent loopt dreigend op het arrestantenhok toe.
Waarom ik meteen weer? Wat heb ik misdaan?
In plaats van tegen de Man uit Mytisji te schreeuwen, hem te
slaan of iets dergelijks, maakt de Eerste politieagent diens hand
los uit de boeien.
EERSTE POLITIEAGENT – Maar kom op, Serjozja, dan ook geen
commentaar meer. Voor commentaar kijk ik wel naar een
voetbalwedstrijd.
MAN UIT MYTISJTSJI – Dank u, ik zal… ik ben al stil.
EERSTE POLITIEAGENT – Alsjeblieft (gaat terug naar zijn plaats,
wendt zich tot de Man uit Podolsk). Dus wat zie je wanneer je
onderweg bent van huis naar je werk?
MAN UIT PODOLSK ‒ In welke zin?
Razend slaat de Eerste politieagent met zijn vuist op tafel.
EERSTE POLITIEAGENT – In directe zin! In gewone zin! Gewoon:
wat zie je onderweg! Noem op! Je verlaat je woning en daar ga
je! Alsof je een videocamera op je kop hebt. Man with a Movie
Camera!
MAN UIT PODOLSK ‒ Ik… kameraad, mijnheer de politiebeambte…
EERSTE POLITIEAGENT – Politiebeambte??!
MAN UIT PODOLSK ‒ Mijnheer de agent… hoofdinspecteur…. Wat
wilt u nou van mij? Ik weet niet wat ik zie…
EERSTE POLITIEAGENT – Hoezo weet je niet wat je ziet? Ben je wel
normaal? Je verlaat je woning. Welke etage?
MAN UIT PODOLSK ‒ De tweede.
EERSTE POLITIEAGENT – Is er een lift?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee, het is maar zo’n jaren vijftig flat.
EERSTE POLITIEAGENT – Via de trap ga je naar beneden. Wat voor
kleur zijn de muren in de hal?
MAN UIT PODOLSK ‒ (na een korte pauze). Blauw, geloof ik.
Lichtblauw. Of….
EERSTE POLITIEAGENT – Of? Weet je niet wat voor kleur de muren
in de hal zijn?
POLITIEAGENTE – (loopt naar de Man uit Podolsk, legt een hand op
zijn schouder en kijkt hem aan). Maakt u zich niet druk, Nikolaj.
Ontspan. Doe uw ogen dicht, dan kunt u het zich makkelijker
voor de geest halen. Probeert u zich gewoon te herinneren wat u
elke morgen ziet als u van huis gaat.
De Man uit Podolsk doet zijn best om zijn ogen dicht te knijpen,
beweegt zich naar de rand van de stoel en recht zijn rug: zijn
hele figuur straalt afgrijzen en krampachtige inspanning uit.
Nee, niet zo, Nikolaj. Ontspan, leun achterover tegen de rug van
uw stoel, recht uw schouders. (ze masseert hem even). Zo ja,
juist. Haal diep adem… en adem langzaam uit.
De Man uit Podolsk haalt snuivend adem.
En nog een keer… Goed zo. (keert naar haar plaats terug)
EERSTE POLITIEAGENT – Goed, we gaan verder. Je bent de trap
afgekomen. Wat voor deur zie je dan voor je?
MAN UIT PODOLSK ‒ (zit enige tijd zwijgend met gesloten ogen,
ademt luid uit; hij praat nu rustiger dan daarvoor). Een gewone
deur, van ijzer.
EERSTE POLITIEAGENT – Welke kleur?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja kijk… bij ons in de hal is het donker,
daarom weet ik niet welke kleur de deur vanbinnen heeft. En als
ik naar buiten ga, kijk ik niet om. Kom ik ’s avonds terug, dan is
het meestal al donker en is de kleur onduidelijk.
EERSTE POLITIEAGENT – Maar je komt toch niet alleen thuis als het
donker is? En als het licht is? Wat voor kleur is de deur dan?
MAN UIT PODOLSK ‒ Als het licht is, let ik er niet op. Het kan mij
niet schelen wat voor kleur de deur heeft.
EERSTE POLITIEAGENT – buiten, met je rug naar de deur waarvan de kleur niet bekend is.
Wat zie je?
MAN UIT PODOLSK ‒ (korte pauze, dan met nog steeds gesloten
ogen en een monotone intonatie). De weg naast de flat is
geasfalteerd.
EERSTE POLITIEAGENT – Helemaal tot aan de flat?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee, niet helemaal. Eerst krijg je aarde, gras,
bomen, allerlei troep. Zo’n groenstrook. En dan begint de weg.
EERSTE POLITIEAGENT – En aan de andere kant van de weg?
MAN UIT PODOLSK ‒ Dan krijg je weer bomen. En daarachter weer
een straat. De Rode Garde Boulevard.
POLITIEAGENTE – En hoe loop je dan verder?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ik loop naar de bushalte. Vanaf mijn flat is dat
naar rechts. Langs de supermarkt.
POLITIEAGENTE – Is de supermarkt een vrijstaand gebouw of
zit-ie op de begane grond van je flat?
MAN UIT PODOLSK ‒ Een vrijstaand gebouw.
POLITIEAGENTE – En verder?
MAN UIT PODOLSK ‒ Dan naar links richting de bushalte. Ik wacht
op de twee en ga dan naar het station.
POLITIEAGENTE – Kan het iets preciezer! Wat zie je links en
rechts van je als de trolleybus vertrekt?
POLITIEAGENTE – Nou, een beetje medelijden met onze Nikolaj!
Niet al te streng zijn! Nikolaj, vertel ons gewoon wat voor
interessants u allemaal ziet op weg naar het station. Wat ziet u
door het raam? Iets bijzonders, iets moois?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee, niks.
POLITIEAGENTE – (slaat haar handen ineen). Hoezo niets? Dat
bestaat niet! Er is zoveel interessants om ons heen!
MAN UIT PODOLSK ‒ Ziet u… als ik ’s morgens naar mijn werk ga
is het druk, ik sta in de bus, je kunt niet echt naar buiten kijken, je
wil alleen maar zo snel mogelijk aankomen.
POLITIEAGENTE – Maar u neemt toch niet alleen ’s morgens die
route? En in het weekend? Of wanneer u iets anders te doen hebt?
U kunt ook wel eens zitten in de bus, dan kijkt u naar buiten? Wat
voor interessants komt u dan tegen?
MAN UIT PODOLSK ‒ Dat zeg ik toch? Niets. De gebruikelijke,
grijze huizenblokken. Nog meer supermarkten en prijsvechters.
POLITIEAGENTE – Maar zijn alle huizenblokken dan alleen maar
grijs? Ze zijn heel verschillend! Hebt u ze nooit eens wat beter
bekeken?
MAN UIT PODOLSK ‒ Voor mij zien ze er allemaal grijs en hetzelfde uit.
POLITIEAGENTE – Jij, Kolja, jij bent grijs. Grijs en hetzelfde.
Nou goed, je komt aan op het station. Daar is ook niets
interessants te zien?
MAN UIT PODOLSK ‒ Wat zou dat dan moeten wezen?
POLITIEAGENTE – Weet ik veel, dat zou jij moeten weten. Jij
komt er iedere dag.
MAN UIT PODOLSK ‒ Er is niets interessants en dat zal er ook nooit
zijn. Er is een busstation, een taxistandplaats, kraampjes, een
shoarmatent. Wacht es effen, dit is helemaal geen politie. Dit
klopt gewoon niet. Waarom zouden we het hebben over wat er
interessant is aan Podolsk? Dat slaat nergens op.
Met een plotse beweging houdt de eerste politieagent zijn
politiepas vlak voor het gezicht van de Man uit Podolsk.
POLITIEAGENTE – Lees wat er staat. Lees voor!
MAN UIT PODOLSK ‒ (deinst terug) Directoraat van Binnenlandse
Zaken… Afdeling binnenlandse zaken van het rayon.. Afdeling
nummer… hoofdinspecteur ..
POLITIEAGENTE – Zie je dat stempel, die handtekening? En
de foto?
MAN UIT MYTISJTSJI – Gozer, dit is echt de politie. Ik dacht eerst
ook dat ik in het gekkenhuis was beland, maar dit is echt de
politie. Dat is juist het enge eraan. Maar geen zorgen, je went er
wel aan.
POLITIEAGENTE – Ik kan u ook wel m’n legitimatie laten zien,
Nikolaj, maar ik kan me de moeite besparen, denk ik zo. Geloof
me, ik ben commissaris, waarom zou ik u voor de gek houden?
De Tweede politieagent komt binnen
TWEEDE POLITIEAGENT – Marina, sorry dat ik stoor. Ik heb hier
drie mappen, daar zitten alle rapporten in. Ik leg ze hier op de
stoel, kijk maar, wanneer je tijd hebt, oké?
POLITIEAGENTE – Ja tuurlijk! Komt voor elkaar! Bedankt, m’n
jongen!
TWEEDE POLITIEAGENT – Dit is het eerste kwartaal, het tweede doe
ik van de week, oké?
POLITIEAGENTE – Maak je niet druk, het heeft geen haast. Dank je
wel!
TWEEDE POLITIEAGENT – In dat derde mapje zit aan het eind een
inventaris op bewijsmateriaal, kijk daar voor de zekerheid ook
even naar. Volgens mij klopt alles.
POLITIEAGENTE – Prima! Doe ik straks, want we hebben hier
een interessant exemplaar zitten. Wat een portret! Redacteur,
historicus! Super interessant!
TWEEDE POLITIEAGENT – Historicus... je kan me wat met die lui
uit Podolsk... historici. Okee, ik ben op mijn plek, mocht je me
nodig hebben. (Vertrekt)
POLITIEAGENTE – Ziet u wel, Nikolaj, het is hier een heel gewoon
politiebureau. Strafzaken, bewijsmateriaal, rapporten. En u
gelooft ons niet!
MAN UIT PODOLSK ‒ Waarom dan zo’n poppenkast? Waarom
vragen jullie me het hemd van het lijf over welke kleur mijn deur
heeft, wat ik bij de bushalte zie, wat er voor interessants te zien
valt in Podolsk?
EERSTE POLITIEAGENT – Wat is daar zo gek aan? We hebben je
aangehouden, dus zijn we verplicht een identiteitscontrole uit te
voeren. En daar zijn we nu mee bezig: het ophelderen van jouw
identiteit.
MAN UIT PODOLSK ‒ Maar ik heb toch gewoon een paspoort? Wat
valt er dan op te helderen?
EERSTE POLITIEAGENT – Weet je, Kolja .. De identiteit van de mens,
zelfs van zo’n bekrompen exemplaar als jij, is oneindig veel
breder dan een paspoort. We moeten doorgronden wie we hier in
handen hebben, hoe hij leeft, wat hem drijft! Een kijkje nemen
in de krochten van zijn ziel! Alle bijzonderheden van iemands
persoonlijkheid ophelderen, en niet alleen voor- en achternaam
en waar je staat ingeschreven.
De Man uit Podolsk bedekt z’n ogen, zuigt z’n longen vol en
ademt luidruchtig uit.
Zucht maar es even, Kolja. (Na een pauze) Uitgezucht? Vertel
ons dan nu maar hoe je altijd met het boemeltje van Podolsk naar
Tsaritsyno reist.
POLITIEAGENTE – Ik ben dol op boemeltjes!
MAN UIT PODOLSK ‒ (rustig en onthecht) Als het lukt om een
zitplaats te bemachtigen, dan slaap ik. Maar veel vaker reis ik
staand. Ze zitten altijd bomvol.
EERSTE POLITIEAGENT – We hadden al begrepen dat jij altijd óf
staand óf slapend naar je werk reist. Vertel eens wat je ziet als je
zittend reist en uit het raam kijkt. Dat moet jou toch ook wel es
overkomen?
MAN UIT PODOLSK ‒ Wat ik zie… Station Silikatnaja. Station
Sjtsjerbinka. Rails, rails, bielzen, bielzen. Dan Boetovo. Huizen,
nog meer huizen. Dan begint Moskou. Dan zijn we aangekomen
in Tsaritsyno. Verder met de metro. Echt, ik zou niet weten wat ik
nog meer moet vertellen.
POLITIEAGENTE – Wat maakt u me nou, Nikolaj? En die mooie
hoge brug over de Pachra dan? Wat ziet zich dan voor zich?
MAN UIT PODOLSK ‒ O ja, de brug.
POLITIEAGENTE – En denk es aan dat prachtig-sinistere silhouet van
de cementfabriek? Vooral als het een beetje somber weer is! Daar
blijf je naar kijken!
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, daar staan allemaal fabrieken... een en al
industrieterrein...
POLITIEAGENTE – Nee, die cementfabriek is echt bijzonder! Zo
jammer dat u daar geen aandacht aan schenkt. En weet u nog, in
Sjtsjerbinka, aan de rechterhand als je richting Moskou rijdt, daar
staat tussen de oude gebouwen een bijzonder huis, een betonnen
flat van vier etages hoog, een volkomen uitgewoond ouwetje.
Zo’n droevig gebouw, er gaat zo’n weemoed, zo’n deemoed
van uit… Je hart krimpt gewoon ineen! Is u dat echt nooit
opgevallen?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nooit gezien. Al die huizen daar zijn van die
bouwvallen… Waarom weet u dat allemaal? De cementfabriek,
een of ander huis…
POLITIEAGENTE – Wat maakt u me nou, Nikolaj! Iedereen heeft
immers ooit wel es dat lijntje Moskou-Koersk genomen. Ik ook,
en ik keek, en ik keek echt goed. En als je ’s avonds of ’s nachts
reist, als het al donker is, als het boemeltje dan Moskou nadert,
de ringweg, dan doemt er aan de linkerkant zo’n oneindige zee
van oranje lichten op boven de knooppunten – nooit gezien? Hoe
kunt u dat nooit gezien hebben? O, het brengt me in vervoering!
Adembenemend! Je zou er spontaan het Moskouse volkslied van
gaan zingen! Nikolaj, kent u dat lied?
MAN UIT PODOLSK ‒ (kijkt ergens heen opzij en naar beneden)
Nee… ken ik niet.
MAN UIT MYTISJTSJI – (springt op van het bankje en begint heel
luid, hysterisch te zingen, of beter gezegd, hij brult het uit )
Ik heb heel wat gezien op de aardekloot!
In een loopgraaf geleefd, in het veld!
Aan het front ging ik tweemaal bijna dood!
Werd door afscheid en liefde gekweld!
Maar dat Moskou me altijd hoog zat
Heb ik iedereen altijd verklaard!
O mijn Moskou, geliefde hoofdstad!
Gouden Moskou, hemel op aard’!!
O mijn Moskou, geliefde hoofdstad!!!
Gouden Moskou, hemel op aard’!!!
O mijn Moskou, geliefde hoofdstad!!!
Gouden Moskou, hemel op aard’!!!
O mijn Moskou, geliefde hoofdstad!!!
Gouden Moskou, hemel op aard’!!!
De man uit Mytisjtsji valt uitgeput op het bankje, en laat zijn
hoofd op z’n borst vallen. Er breekt een lange pauze aan. De
Man uit Podolsk zit, steunend met z’n ellebogen op zijn knieën en
met zijn gezicht in zijn handpalmen.
EERSTE POLITIEAGENT – Hé, arrestant! Niet slapen!
De Man uit Podolsk leunt met gesloten ogen achterover tegen de
rug van de stoel, en ademt diep in en uit. De Politieagente loopt
op de Man uit Podolsk toe en aait hem over zijn schouder.
POLITIEAGENTE – Ja, toe maar, goed zo, ontspant u, adem rustig
in. Waar maakt u zich zo druk om? Sergej vertolkte gewoon het
volkslied van de hoofdstad van ons land. En u, schaamt u zich dat
u het volkslied van Moskou niet kent. Hoewel u zelf een inwoner
van Podolsk bent. (Keert terug naar haar plek)
MAN UIT PODOLSK ‒ Ach, laat maar, ’t is niets. Ik dacht alleen,
straks zit ik hier ook de hymne van Moskou te zingen, net als
Sergej.
MAN UIT MYTISJTSJI – (komt min of meer weer tot zichzelf) En dat
zul je, wat kan je anders? Ze zullen je ook nog dwingen om
de hymne van Podolsk uit je kop te leren. En de hymne van
Sjtsjerbinka zelf te schrijven.
POLITIEAGENTE – Nikolaj, u bent helemaal niet nieuwsgierig, niet
weetgraag. Het kan u niets bommen. Waarom is dat toch? Ik
reis ook vaak met het boemeltje naar mijn werk, van Nachabino
naar het Riga-station. Als ik dat met de auto zou doen – zulke
files… Ik hou zó van die reis! Dat kleine, gezellige Opalicha,
de voorstad van Pavsjino – groots en majestueus! Wat staan
daar toch een mooie flats! En die brug over het kanaal? Kijk je
naar beneden, dan opent zich daar een afgrond, geen balustrades
of vangrails te zien, niets van dat, de trein zweeft zo over de
afgrond! In de verte Strogino – een schitterende witte stad! Ik kan
zo wel uren doorgaan! Ieder huisje voelt vertrouwd. U zegt wel
dat ze allemaal grauw zijn. Ze zijn allemaal verschillend. Fifty
Shades of Grey – kent u dat boek? Slechte roman, moet u niet
lezen. Maar die veelheid aan grijstinten! Het ene huis heeft een
hardere, koude kleur, het andere is lichter, een derde heeft een
warmere tint, bijna roze…. En de lucht verandert immers de hele
tijd, en al die tinten zijn oneindig veelvormig! Geen enkele reis is
hetzelfde! Weet u, Nikolaj, soms buig ik me naar het raam toe en
dan huil ik stilletjes – zo brengt het me dan in vervoering.
De Man uit Podolsk kijkt onafgebroken naar de Politieagente met een uitdrukking van tegelijkertijd onbegrip en grote belangstelling.
Wat zegt u me daarvan, Nikolaj. Maar u interesseert dit allemaal
geen snars.
MAN UIT PODOLSK ‒ Eh, hoezo geen snars…
EERSTE POLITIEAGENT – Trouwens, wat boeit je dan wel? Waar hou
je je nog meer mee bezig in je leventje, behalve dat mistroostige
werk van je voor 35.000 per maand? Kom je überhaupt ergens de
bank voor af? Heb je een hobby of zo?
MAN UIT PODOLSK ‒ Eh, nou,… ik schrijf muziek. We hebben een
band.
EERSTE POLITIEAGENT – O, dus je bent een veelzijdig figuur! Een
historicus zonder belangstelling voor geschiedenis, een redacteur
die zijn journalistieke werk haat, een componist en uitvoerend
musicus! Van muziek hou je dan toch wel?
MAN UIT PODOLSK ‒ Eh, ja… zeker wel.
EERSTE POLITIEAGENT – He, he, eindelijk! Bingo! Nu hebben we
iets gevonden waar je van houdt! En wat maak je voor muziek?
MAN UIT PODOLSK ‒ Eh, hoe moet ik dat uitleggen... ehm, tja...
noise, industrial. Dat is... een soort van… zo ongeveer…
muziek…
EERSTE POLITIEAGENT – Dat hoef je óns niet uit te leggen.
Wij weten heus wel wat noise en industrial is. Einstürzende
Neubauten, dat soort bands…
MAN UIT PODOLSK ‒ (in opperste verbazing) U kent Einstürzende
Neubauten?!
EERSTE POLITIEAGENT – Tuurlijk, tuurlijk. We zijn niet van de
straat.
MAN UIT PODOLSK ‒ Ongelooflijk. Zitten we op het politiebureau
en hebben we het over Einstürzende Neubauten.
POLITIEAGENTE – Ik ben nog naar een concert van hen geweest
toen ze in Moskou waren.
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja? Vond u het leuk?
POLITIEAGENTE – Nikolaj, nou stelt u een beetje een vreemde
vraag. Alsof je zou vragen of je het Zwarte vierkant van
Malevitsj leuk vindt. Of stel je iemand voor die zegt: ‘Weet u, ik
vind die compositie 4’33 van John Cage zo leuk, zo aangenaam
om af en toe naar te luisteren als ik in de stemming ben.’ Die
muziek is helemaal niet bedoeld om leuk of niet leuk te vinden.
De Man uit Podolsk kijkt uiterst geboeid naar de Politieagente.
EERSTE POLITIEAGENT – He! Wakker worden! Wat zit je nou te
staren! Hoe heet die band van je?
MAN UIT PODOLSK ‒ ‘Liquid Mother’
EERSTE POLITIEAGENT – nou tieten! ‘Vloeibare moeder’! Heb je
teveel Sorokin gelezen of zo?
MAN UIT PODOLSK ‒ Hoe weet u dat?
EERSTE POLITIEAGENT – Hoe wij dat weten? Waarom val je nu de
hele tijd van je stoel van verbazing? Je denkt zeker, die smerissen
– dat zijn van die stomme wezens, die alleen maar klappen
kunnen uitdelen, martelen, smeergeld aannemen en drugs in je
zak stoppen?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee, echt niet, ik….
EERSTE POLITIEAGENT – Eigenlijk heb je wel gelijk. Zo is het
gewoon. (Pauze) En, al succes gehad?
MAN UIT PODOLSK ‒ Succes?
EERSTE POLITIEAGENT – Kolja… Ik vraag toch duidelijk: ‘Succes
gehad?’ Ik spreek alles toch zorgvuldig uit? We hadden het tot nu
toe over muziek. Dan is het toch zo klaar als een klontje dat ik
informeer naar je succes in de muziek. Daar is toch geen woord
Spaans bij? Waarom herhaal je dan de vraag?
MAN UIT PODOLSK ‒ Tot nu toe hebben we niet echt succes..
EERSTE POLITIEAGENT – ‘Tot nu toe’. Ik hou wel van je optimisme.
Je kent die uitdrukking toch: verstand komt vóór je dertigste – of
nooit meer. En jij bent… (kijkt op z’n papieren) eenendertig.
MAN UIT PODOLSK ‒ Tja, we spelen nog maar twee jaar.
EERSTE POLITIEAGENT – Treden jullie op? Neem je albums op?
MAN UIT PODOLSK ‒ We worden soms gevraagd om in clubs te
spelen, maar niet vaak.
EERSTE POLITIEAGENT – En, schuift dat nog een beetje? Komt er
veel volk op af?
MAN UIT PODOLSK ‒ Praat me niet van geld… Meestal doen we
het gratis. Soms schuiven ze ons een fooi toe – die drinken we er
dan meteen doorheen. Weinig publiek. Niemand zit er hier op te
wachten.
EERSTE POLITIEAGENT – Hier – waar is dat?
MAN UIT PODOLSK ‒ In dit land. Ze zitten niet te wachten op noise,
industrial, überhaupt niet op muziek. Die willen alleen maar Stas
Michajlov.3
EERSTE POLITIEAGENT – Dus het is de schuld van het land? Dit
land?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nou ja schuld. Ik bedoel maar dat niemand
hier ergens op zit te wachten.
EERSTE POLITIEAGENT – Maar waar dan wel?
MAN UIT PODOLSK ‒ We zijn bijvoorbeeld in Amsterdam geweest,
op een festival van elektronische muziek. Daar kwamen
drommen mensen op af.
EERSTE POLITIEAGENT – En jullie hebben daar gespeeld?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, wij stonden op het programma. Maar
zonder gage. We reisden er op eigen kosten naartoe. Onder die
voorwaarden – we mochten meedoen als we voor alles zelf
zouden dokken en geen honorarium hoefden.
EERSTE POLITIEAGENT – Trad iedereen daar onder die voorwaarden op?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee, de topartiesten betalen ze natuurlijk wel.
EERSTE POLITIEAGENT – Dan kwam het publiek er dus
waarschijnlijk voor de sterren op af, en niet voor jullie.
MAN UIT PODOLSK ‒ Vanzelfsprekend.
EERSTE POLITIEAGENT – En dan ligt het aan het land, omdat het
volk van dat land niet op jullie af komt.
POLITIEAGENTE – Maar Nikolaj, bij het concert van Einstürzende
Neubauten in Moskou was het zo vol als een ei.
MAN UIT PODOLSK ‒ Tsja, maar dat is Einstürzende Neubauten. Die
zijn vet, dat zijn sterren.
EERSTE POLITIEAGENT – En jullie niet. (Staat op, rekt zich uit.) Nu
hebben we alweer te lang gezeten. We moeten nodig wat zingen,
vind ik, we hebben het tenslotte over muziek. En de voetjes
van de vloer. Laten we een hersendans doen! Laten we nieuwe
neurale verbindingen leggen! Kom op, kom es dichterbij. Marina,
doe je met ons mee?
POLITIEAGENTE – Nee, nee, ik kijk wel, ’t beviel me prima hoe
Nikolaj de vorige keer danste. En hij zong goed, je kan wel zien
dat het een muzikant is. Nikolaj, dit moet nog beter. Een beetje
durf!
EERSTE POLITIEAGENT – De bewegingen zijn dezelfde, die
weet je nog wel. Maar de tekst is moeilijker. Ingewikkelder
lettercombinaties. Let goed op, dit is de tekst, onthoud em:
Aj, pyi pyi pyi
Aj, pyi pyi pyi
Aj, pyi pyi pyi
Hey! Hey! Pyi pyi
MAN UIT PODOLSK ‒ Jemig… Py…i. Wat is dat nou?
EERSTE POLITIEAGENT – Gewoon een ongewone combinatie
van klinkers. Ik zei toch al dat het de hersenontwikkeling
stimuleert. Je moet het alleen niet afzonderlijk uitspreken, zoals
je zonet deed – py i – maar tegelijk – pyi. Het resultaat moet
een tweeklank zijn. Zo los van elkaar kan iedere boerenlul het.
Vooruit, probeer maar.
MAN UIT PODOLSK ‒ Aj py… py… i… pyy.
EERSTE POLITIEAGENT – Niet pyy, maar pyi! Hoe moeilijk kan het
zijn! Pyi. Vooruit, eerst langzaam. Zonder Aj voorlopig, alleen
pyi.
MAN UIT PODOLSK ‒ Py… i... pyi… pyi.
EERSTE POLITIEAGENT – Zie je wel! Het lukt al.
POLITIEAGENTE – Nikolaj, kom eens uit die kramp! Het is toch
mooi? Op z’n eigen manier? – pyi!
MAN UIT PODOLSK ‒ Pyy… shit…Pii (Hij ontploft) Hoelang gaat
dit nog door!! Die pyy’s! Knettergek word ik ervan! Wat willen
jullie toch van mij?!! Wat is dit in hemelsnaam?!!
De Eerste politieagent grijpt de Man uit Podolsk bij zijn polsen
vast.
EERSTE POLITIEAGENT – Hé, hé, kerel. Hier wordt niet
geschreeuwd. Dat mag alleen Serjozja hier, en dan nog alleen
in speciale gevallen. Als je nog een keer je stem verheft – dan
tappen we uit een heel ander vaatje.
MAN UIT PODOLSK ‒ (wordt weer kalm) Neemt u me niet kwalijk.
Zal het niet meer doen.
De Eerste politieagent laat de Man uit Podolsk los.
EERSTE POLITIEAGENT – Wil je niet dansen? Moet ik je aan dat
magische zakje herinneren?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee! Niet nodig! Ik wil dansen! (Strekt z’n
hand uit naar de Eerste politieagent) Laten we dansen!
EERSTE POLITIEAGENT – Hou die handjes van je maar bij je. Kolja,
luister es goed naar me. Wat spartel je toch tegen de hele tijd.
Werk es mee. Beschouw het niet als een of andere strafexercitie.
Het is toch vermakelijk – een hersendans. Lachen! Als muzikant
moet je toch begrijpen hoe te gek dit is!
POLITIEAGENTE – Echt, Nikolaj! Het is toch gewoon dansen, geen
vuurpeloton of zo? Geef je over aan de dans en aan de muziek!
Ik ga hier staan, naar jou kijken! Alsjeblieft, een straal van
inspiratie.
EERSTE POLITIEAGENT – Kom, nog een keer, vanaf het begin.
MAN UIT PODOLSK ‒ (Zet zich schrap en blaast luid uit) Aj, pì-ie,
pì-ie, pì-ie.
EERSTE POLITIEAGENT – Nou, zie je wel! Gaat toch goed? Toe maar,
het hele stuk!
De Man uit Podolsk herhaalt, met een nieuwe intonatie en een
vleugje inspiratie, de gehele tekst correct en loopt samen met de
Eerste politieagent in danspas van muur naar muur.
Top gedaan! Ik wist dat je het kon!
POLITIEAGENTE – (applaudisseert, net als de eerste keer). Nikolaj,
geweldig! Bravo! U bent een natuurtalent! Met dit tempo haalt u
binnenkort Sergej in en hij is helemáál ons toptalent!
EERSTE POLITIEAGENT – Nu maken we de opdracht moeilijker. We
gaan onze hersenen ontwikkelen. We doen hetzelfde, maar in
plaats van ‘pì-ie’ is het nu ‘pie-ì’. Dat is moeilijker. Een lastige
tweeklank. Toe, probeer eens. Eerst zonder ‘aj’, alleen maar
‘pie-ì’. Doe maar na.
MAN UIT PODOLSK ‒ Pie…Pie-...ì…
EERSTE POLITIEAGENT – Niet los van elkaar, maar aaneen, vloeiend:
Zo moet het: Pie-ì, pie-ì, pie-ì. Toe maar.
MAN UIT PODOLSK ‒ Pì-ì… Pì-ie…
EERSTE POLITIEAGENT – Pì-ie had je de vorige keer! Nu is het pie-ì!
MAN UIT PODOLSK ‒ Pie… ì. Pie-ì. Da’s lastig.
EERSTE POLITIEAGENT – Niemand heeft gezegd dat het makkelijk
zou zijn. Je hersenen ontwikkelen is voor iedereen lastig. Kom
op.
POLITIEAGENTE – Nikolaj, ik geloof in u! In uw talent! Niet
opgeven!
MAN UIT PODOLSK ‒ Pie-ì, pie-ì, pie-ì, pie-ì.
EERSTE POLITIEAGENT – Ja, zo! Dat klinkt al vrij goed! Doe hem nu
eens in zijn geheel!
MAN UIT PODOLSK ‒ herhaalt een aantal keer correct de gehele
tekst en de hersendans wordt uitgevoerd.
POLITIEAGENTE – (applaudisseert alweer) Nikolaj, ik ben onder de
indruk! Ik heb bewondering voor u! U groeit zienderogen!
MAN UIT PODOLSK ‒ (Licht gegeneerd) Dank u wel.
MAN UIT MYTISJTSJI – Wat nou ‘dank u wel’, idioot?
EERSTE POLITIEAGENT – Hoe moet het dan wel in dit geval?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ehm,… O, ja: ‘Tot uw dienst.’
EERSTE POLITIEAGENT – En verder?
MAN UIT PODOLSK ‒ Tot uw dienst, mevrouw de commissaris.
EERSTE POLITIEAGENT – Nee, waar is dat nou voor nodig? Nikolaj,
u mag gewoon ‘Dank u, Marina’ zeggen. Dat vind ik veel
prettiger.
MAN UIT PODOLSK ‒ (in uiterste verwarring) Dank u, Marina.
POLITIEAGENTE – Mooi zo. En u ook bedankt, Nikolaj, voor de
prachtige dans. Nikolaj, zeg eens, bent u getrouwd?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee
POLITIEAGENTE – Getrouwd geweest?
MAN UIT PODOLSK ‒ Geweest, ja.
POLITIEAGENTE – En waarom zijn jullie gescheiden? Op wiens
initiatief? Ik kan niet geloven dat iemand vrijwillig weggaat bij
zo’n geweldige man als u.
MAN UIT PODOLSK ‒ Zij… zij wilde bij mij weg.
MAN UIT MYTISJTSJI – Ja allicht! Wie zit er nou op zo’n oen als hij
te wachten?
EERSTE POLITIEAGENT – Beste Sergej, je bent vandaag lekker
bezig, hartstikke goed, maar je leutert wel te veel. Beetje minder
commentaar, effe wat minder. Anders kun je zó weer als een
zigeunerin met je armbanden rinkelen.
MAN UIT MYTISJTSJI – Ja, nee, ik bedoel niks.
POLITIEAGENTE – Maar hoe kon dat nou gebeuren, Nikolaj? Wat
was er aan de hand? Waarom is ze bij u weg?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja… Ze had een ander opgedoken. Die voldoet
denk ik meer aan haar eisen.
POLITIEAGENTE – Wat voor eisen heeft ze dan? Financiële? Of
misschien seksuele?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, die ook. Maar niet alleen. Ze zei dat ik
een nobody ben. Ze vond me een kansloze vent, een loser (Zijn
gezicht betrekt.). Ze zat constant te zeiken dat ik voor een paar
centen bij een schurftig krantje werk. Dat geen hond op mijn
muziek zit te wachten. Toen we van ons eigen geld naar dat
Nederlands festival zijn afgereisd heeft ze me nog lang voor gek
verklaard. Ze zei: je bent net zo’n veelschrijver, die op eigen
kosten zijn gedichten uitgeeft die niemand wil hebben. Een beetje
muzikant nodigen ze uit, daar betalen ze alles voor, die laten ze
overnachten in een goed hotel, ze willigen al zijn backstage riders
in, maar jullie zijn mislukkelingen en armoezaaiers.
EERSTE POLITIEAGENT – Nou, enige logica kan je haar niet
ontzeggen.
POLITIEAGENTE – Ik snap er niks van… Waarom is ze dan met u
getrouwd. Was het liefde?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, dat wel. Ze zei tegen me: ik dacht dat ik met
een talentvolle man ging trouwen, en nou woon ik samen met een
stuk stront. Dat zei ze ook gewoon. Schaamde zich nergens voor.
POLITIEAGENTE – Wat triest. En wie heeft ze dan ontmoet? Wie
paste er uiteindelijk beter bij haar dan u?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ook een muzikant.
POLITIEAGENTE – Een grote, bekende, eentje die succes heeft?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, hij heeft het helemaal gemaakt. Hij pingelt
op zijn gitaar in restaurants.
POLITIEAGENTE – Naah, hoe kan ze nou u, een serieuze musicus,
en historicus, en redacteur, verruilen voor een man die dronken
publiek vermaakt?
MAN UIT PODOLSK ‒ Dat heb ik ook tegen haar gezegd: Waar ben
je mee bezig, heb je een gaatje in je hoofd, ’t is een schnabbelaar.
Maar zij zei: Maar hij is wel echt. En hij houdt van me.
POLITIEAGENTE – En hield u van haar?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja
POLITIEAGENTE – En nog steeds?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ik weet het niet….
POLITIEAGENTE – En heeft u een vriendin op het moment?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, heb ik. We daten.
POLITIEAGENTE – Geweldig! Een vriendin, dat is geweldig! Wat
fijn om te horen! En wonen jullie samen, of zien jullie elkaar
alleen maar?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, we hebben geen plek. En sowieso…
POLITIEAGENTE – Woont u alleen?
MAN UIT PODOLSK ‒ Bij mijn moeder.
POLITIEAGENTE – (met een treurige stem, meelevend). Ik snap
het… (leeft weer op) En wat doet uw vriendin voor werk, waar
houdt ze zich mee bezig?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ze zingt in een band.
EERSTE POLITIEAGENT – Echt alleen maar muzikanten de hele tijd.
Je zou voor de verandering eens een kunstenares moeten nemen.
Of een dichteres.
POLITIEAGENTE – Ze zingt in een band! Dat is waanzinnig! Hoe
heet die band?
MAN UIT PODOLSK ‒ ‘Natte Poesjkin’.
EERSTE POLITIEAGENT – Vloeibare moeder, natte Poesjkin. Jullie
houden er vochtige projecten op na. Ik zeg toch, je moet je
hersens ontwikkelen, nieuwe neurale verbindingen aanmaken.
Jij hebt nog rails in je kop, Kolja. Muzikanten, nattigheid, steeds
maar dezelfde rails.
POLITIEAGENTE – Welnee, ik vind het een prachtige naam: ‘Natte
Poejskin’. En wat spelen ze? Het zal vast heel aparte muziek
zijn?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee hoor. Voornamelijk rock-’n-roll nummers.
Eerlijk gezegd niet bar interessant.
POLITIEAGENTE – Rock-’n-roll nummers, dat is toch ook best leuk.
Niet iedereen kan ingewikkelde elektronische muziek spelen. Is
ze knap?
MAN UIT PODOLSK ‒ Tja…
POLITIEAGENTE – Als een man op de vraag ‘is je vriendin knap?’
antwoordt met ‘Tja…’ dan wil dat zeggen dat ze lelijk is.
MAN UIT PODOLSK ‒ Niet per se. Ze is leuk.
POLITIEAGENTE – Leuk en knap – dat zijn twee verschillende
dingen.
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, da’s waar.
POLITIEAGENTE – Houdt ze van u? Ze is zeker helemaal in de
wolken?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nou… ik zou zeggen van wel.
POLITIEAGENTE – En was uw ex-vrouw knap?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, ze is knap. Niet ‘was’, ze is nog steeds
mooi. Ze is wel nu aan de drank, met die nieuwe van d’r.
POLITIEAGENTE – Ze heeft een grote fout gemaakt. Ze had gewoon
nog even moeten wachten. Binnenkort wordt u een heel ander
mens.
De Tweede politieagent komt op.
TWEEDE POLITIEAGENT – Marina? Sorry, heb je even? Ik heb deze
formulieren hier ingevuld over het dienstpistool. Ik weet alleen
niet meer, is daarop alleen een stempel nodig, of nog iets?
POLITIEAGENTE – Een stempel en een paraaf, zo een als hier (ze
laat een document zien). Op de linkerkant bovenaan.
TWEEDE POLITIEAGENT – O ja, zo. Ik was het alweer helemaal kwijt.
POLITIEAGENTE – En zet alles op de vorige maand. Alle datums
moeten van september zijn. Zorg alleen dat ze niet allemaal
opeenvolgend zijn, maar kriskras door elkaar.
TWEEDE POLITIEAGENT – O ja, ik weet het weer. Ik doe het meteen.
POLITIEAGENTE – Dank je, mijn jongen.
De Tweede politieagent verlaat de ruimte.
EERSTE POLITIEAGENT – Oké, Kolja. Het is al laat, of eigenlijk,
vroeg. Om ons gesprek af te ronden gaan we nog even terug naar
waar we mee begonnen. Jouw thuisstad Podolsk. Leg ons nou
eens uit waarom je nou zó niet van je eigen stad houdt, waarom
je er geen interesse in hebt. Je kent de stad niet eens.
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja maar, d’r is niks om van te houden. Wat
zou je er nou interessant aan kunnen vinden?
POLITIEAGENTE – Hè, dat meent u niet, Nikolaj, wat is dát nou voor
uitspraak? Van elke stad kun je en móét je houden.
MAN UIT PODOLSK ‒ Van Podolsk kun je echt niet houden.
EERSTE POLITIEAGENT – Kom op, leg ons dan eens uit waarom niet.
Geef concrete argumenten. Ik houd niet van Podolsk omdat die
stad… enzovoorts, punt voor punt.
MAN UIT PODOLSK ‒ O. Ehm... omdat het een grauwe stad is... En
vies….
POLITIEAGENTE – Vies?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, vies. Overal alleen maar van die fabrieken.
Industrieterreinen. Een stad van fabrieken.
EERSTE POLITIEAGENT – En dan heb jij zoiets van ‘da’s niks’?
POLITIEAGENTE – Ja maar, Nikolaj, er zijn zoveel soorten fabrieken.
Mooie, interessante, Van zo’n speciale, strenge schoonheid. Is u
dat nooit opgevallen?
MAN UIT PODOLSK ‒ Geen idee wat daar mooi aan kan zijn. Vuil,
smog, roet. En trouwens de meeste zijn niet eens in gebruik.
EERSTE POLITIEAGENT – Je spreekt jezelf nu wel tegen. Als ze niet
in gebruik zijn, over wat voor vuil, smog en roet heb je het dan?
De Man uit Podolsk zwijgt uit het veld geslagen.
En verder? Waarom hou je nog meer niet van Podolsk?
MAN UIT PODOLSK ‒ Er is daar niks interessants. Geen
bezienswaardigheden, geen monumenten. Alle gebouwen zijn
hetzelfde, grauw. Geen historie, geen cultuur, helemaal niets.
POLITIEAGENTE – Nikolaj. U doet uw prachtige stad absoluuut
onrecht aan.
MAN UIT PODOLSK ‒ Als jullie er geweest zouden zijn, zou je dat
niet zeggen.
POLITIEAGENTE – Maar ik bén er geweest.
MAN UIT PODOLSK ‒ Bent u in Podolsk geweest? Voor zaken?
POLITIEAGENTE – Nee, niet voor zaken. Gewoon zomaar. En
meerdere keren. Het is interessant!
MAN UIT PODOLSK ‒ Gewoon zomaar naar Podolsk gegaan?
Waarvoor?!
POLITIEAGENTE – Wat een vraag! De stad zien, wandelen,
rondkijken. Mensen gaan toch ook zomaar naar Parijs of uw
lievelingsstad Amsterdam. En waarom zou ik dan niet gewoon
zomaar even naar Podolsk gaan? Dat is trouwens veel dichterbij.
MAN UIT PODOLSK ‒ Toe zeg, nou vergelijkt u Amsterdam met
Podolsk! Dat kun je toch niet vergelijken? Dat is… totaal… dit
gaat nergens over..
POLITIEAGENTE – Waarom kun je dat niet vergelijken? Je kunt alles
met alles vergelijken.
EERSTE POLITIEAGENT – Ja, leg ons dan eens uit waarom je
Amsterdam niet met Podolsk kunt vergelijken. Wat maakt
Amsterdam beter dan Podolsk?
MAN UIT PODOLSK ‒ Mijn god… Oké dan. We zitten hier blijkbaar
een of ander spelletje te spelen. Ik begrijp alleen niet precies wat
voor spelletje. Maar goed...
MAN UIT MYTISJTSJI – Nee, gast, het is niks geen spelletje. Dat
denk je maar in het begin: een spelletje, gekkenhuis, stelletje
gestoorden. Maar dit is echt wel bloedserieus.
EERSTE POLITIEAGENT – Wat zeg je, gestoorden?
MAN UIT MYTISJTSJI – Nee, ik bedoel… Ik wou zeggen van dat het
allemaal serieus is.
EERSTE POLITIEAGENT – Dat kun je wel zeggen, ja. Wat nou
spelletje. Nou kom, ga door. Amsterdam en Podolsk. Ik maak
ondertussen het PV-tje op (begint tekst in de computer in te
voeren)
MAN UIT PODOLSK ‒ (met een veel rustigere, monotone intonatie
dan daarvoor: Zo’n intonatie had hij ook al toen hij probeerde
te vertellen wat hij ’s ochtends ziet op weg naar het werk)
Amsterdam, dat is een oude stad met historie. Historische
gebouwen. Mooie architectuur, grachten. Oude huizen, met
enorme ramen. Oude kerken. Alles is daar mooi. En dan de rosse
buurt. Coffeeshops.
POLITIEAGENTE – Over Podolsk kun je ongeveer hetzelfde
zeggen. Een oude stad met geschiedenis. Interessante oude
gebouwen. Schitterende kerken en buitenplaatsen. Prachtige
constructivistische architectuur. Alles is daar mooi. Grachten heb
er je niet, dat niet. En een rosse buurt ook niet. Nikolaj, vond u
dat leuk, de rosse buurt?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja, waarom niet? Ik vond ’t wel geinig.
POLITIEAGENTE – Ik ben een paar keer in Amsterdam geweest,
maar daar ben ik niet één keer naartoe gegaan. Waarom zou ik!
Naar halfnaakte vrouwen in de etalage gaan kijken? Dat je in
Podolsk niet van die viespeukerij hebt, dat spreekt alleen maar
vóór die stad.
MAN UIT PODOLSK ‒ Het gaat er bij mij niet in dat je dat überhaupt
met elkaar kan vergelijken.
POLITIEAGENTE – O ja? Hoezo zou dat niet kunnen? Ik zeg niet
dat die steden hetzelfde zijn. Ze zijn heel anders. Maar allebei
met interessante plekken, mooie dingen. Allebei met hun eigen
schoonheid. In Amsterdam de Oude kerk, in Podolsk de Drieëenheidskathedraal.
In Amsterdam de grachten, in Podolsk de oude
buitens. Waarom zou het een beter of minder zijn dan het ander?
MAN UIT PODOLSK ‒ Maar dat zijn toch volledig… totaal andere
dingen! De Oude... wat was het ook weer, dinges… Eh…? Kan ik
me niet herinneren.
POLITIEAGENTE – Dat ik had ik niet van u verwacht! U zegt dat u
van Amsterdam houdt, maar u weet niet wat de Oude kerk is. Dat
is zo’n gotische kathedraal.
MAN UIT PODOLSK ‒ Ah, oké. Maar het is toch onzin om een
gotische kathedraal naast een of ander kerkje in Podolsk te
zetten? Dat is toch onvergelijkbaar?!
EERSTE POLITIEAGENT – (terwijl hij blijft tikken) Dat hebben ze die
idioot zo aangeleerd. En hij natuurlijk ‘tot uw dienst’. En nou
vindt-ie het onvergelijkbaar.
POLITIEAGENTE – Ja, Nikolaj. Ze hebben u aangeleerd om uw eigen
prachtige stad niet mooi te vinden. Zo jammer….
MAN UIT PODOLSK ‒ Niemand heeft me niks aangeleerd! Ik heb het
allemaal zelf, met mijn eigen ogen gezien! In Amsterdam wil je
leven! Ademen! Gelukkig zijn! Want alles om je heen is mooi!
Mooie mensen, blije gezichten! Die hele atmosfeer! Muziek! En
wat hebben wij dan. Al die grauwheid, somberheid. Al die kerken
waar jullie het over hebben, die buitenhuizen, dat is allemaal
deprimerend en scheef. Grijze mensen, al die massa’s…
EERSTE POLITIEAGENT – Jij bent hier de enige kleurrijke persoon.
Een kleurrijke creatieve persoonlijkheid te midden van de grijze
massa.
POLITIEAGENTE – Ze hebben u geconditioneerd dat een stad die in
de dertiende eeuw is gesticht beter is dan een uit de achttiende
eeuw.
MAN UIT PODOLSK ‒ Is dat dan niet zo? Het is toch interessanter als
een stad heel oud is.
POLITIEAGENTE – Wist u dat je in Palestina de stad Jericho hebt?
Ze zeggen dat die stad al zo’n tienduizend jaar bestaat. In
vergelijking met Jericho zijn Amsterdam en Podolsk allebei
jonge, nieuwe steden. Totaal geen verschil. Alles is relatief.
MAN UIT PODOLSK ‒ Dat is wel een interessante gedachte…
POLITIEAGENTE – U is aangeleerd dat die speculaashuisjes uit
de zeventiende eeuw aan de Amsterdamse grachten mooi zijn,
en de jaren vijftig flats foeilelijk. U is dat zo aangeleerd, en u
hebt het zo overgenomen. In werkelijkheid is dat niet waar. Die
speculaashuisjes en die sovjetflats zijn even mooi.
MAN UIT PODOLSK ‒ (Schrikt op, ademt een paar keer diep in).
Maar toch… Ik begrijp iets niet. Jullie, politieagenten, hebben me
opgepakt om te praten over Amsterdam?
EERSTE POLITIEAGENT – Snap je, Kolja. Ik weet nog dat ze ons op
de academie leerden dat een van de belangrijkste functies van de
politie (die we toen nog militie noemden) is: het opvoeden van de
bevolking. Nou, kijk, dat doen we nou met jou: opvoedend werk.
Dat is onze plicht tegenover de gemeenschap, onze dienst.
MAN UIT PODOLSK ‒ (op onverschillige toon) Snap ik. Opvoedend
werk.
POLITIEAGENTE – Nikolai, ik raad u aan dit eens even te doen.
Maar wel even serieus, graag. Kies een dag uit, waarop u echt
vrij bent, nergens heen hoeft, geen gehaast. Zeg een dag met
mooi weer. Goed humeur. Heeft u toch wel eens? En wandel
dan eens door Podolsk. Uw neus achterna, door de welbekende,
gebruikelijke straten. En kijk dan eens aandachtig rond. Niet naar
beneden, om u heen. Bestudeer de huizen, de winkels, haltes.
Zonder vijandigheid of afkeer – gewoon lopen en kijken. Een
uur of twee, drie, als u niet te moe wordt. Het zal u bevallen, ik
verzeker ’t u.
MAN UIT PODOLSK ‒ Waarom? Ik heb ’t wel gezien daar.
POLITIEAGENTE – Desnoods voor mij. Zou u dat voor me kunnen
doen? (kijkt de Man uit Podolsk met een buitengewoon stralende
blik aan)
MAN UIT PODOLSK ‒ Voor u zou ik dat kunnen.
POLITIEAGENTE – Mooi! Bedankt! En dan nog wat. Neem nog
een vrije dag en ga dan met de boemel van Podolsk naar
Tsaritsyno en terug. Midden op de dag, als het wat rustiger is,
en u bij het raam kan zitten. Kijk gewoon uit het raam. Op de
heenweg de ene kant, terug – de andere. Bekijk gewoon goed wat
voorbijkomt. Da’s mijn tweede vraag. Doe ’t om mij, Nikolaj.
Make my day!
MAN UIT PODOLSK ‒ Okee.
POLITIEAGENTE – Vat ‘t maar op als oefeningen om uw aandacht te
scherpen. Dat gaat u nog van pas komen. U bent gewoon niet in
staat zich ergens voor te interesseren. Merkt niets op om u heen.
Kent uw eigen stad niet eens. Maar het is een groot geluk om in
Podolsk te wonen.
MAN UIT PODOLSK ‒ Hoezo geluk? Waar zit ‘m dat dan in? ’t Is
juist een ellende! je schaamt je dood! Altijd als ik vertel dat ik
uit Podolsk kom, kan ik wel door de grond zakken. Mensen
krijgen gelijk ’t zuur – zo van, loser, woont in Podolsk. Zo is ’t!
Loser! Kreeg ik de kans – ik zou allang zijn weggegaan, en alles
vergeten als een vreselijke droom. Ik kan nergens heen, geen
geld, geen perspectief, niets. En u? u noemt het geluk. Waarom
zet u me zo voor schut? Oké, ik woon in Podolsk, ja, geen
wereldstad, ’t zat niet mee. Maar waarom hebt u het dan over
geluk? Waarom spot u met mij? Wat heb ik gedaan? Waarom
kwelt u mij zo?
De Politieagente en de Eerste politieagent kijken elkaar aan.
POLITIEAGENTE – Nikolaj… (loopt naar de Man uit Podolsk)
Waarom stelt u me zo teleur? Wilt u me soms beledigen? We
doen u toch geen kwaad?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nou nee, ik…
POLITIEAGENTE – Wij zouden ú wel een beetje kwaad kunnen doen.
(pakt de handboeien van tafel) Nikolaj, geef me uw handen.
Vooruit! Nou niet moeilijk doen.
De Man uit Podolsk, als in trance, strekt zijn beide armen voor
zich uit. De Politieagente doet de handboeien om.
(rekt dof haar woorden) We kunnen de handboeien bij u
omdoen… Dat zou toch zo ongemakkelijk zijn – met handboeien
om zitten... niet zo’n mooi gezicht… echt slecht, als zo’n mooi
mens als u, muzikant, historicus, redacteur, in de boeien zit…
(pakt van het buro van de Eerste politieman een rubberen
knuppel)
De Man uit Podolsk zit versteend, in volstrekt verglaasde
toestand, staart naar een punt.
Kijk… U zou dan geboeid zitten… (benadert de Man uit Podolsk
van achteren, tikt voorzichtig met het einde van de knuppel op
zijn hoofd en strijkt voorzichtig en langzaam naar beneden,
langs nek en ruggengraat.) En wij zouden dan met u… allerlei…
interessante… dingen… kunnen doen…
(loopt om de onbeweeglijk zittende Man uit Podolsk heen, staat
voor hem stil, beweegt heel langzaam en voorzichtig de knuppel
over de wang van de Man uit Podolsk.) Maar wij doen dat soort
dingen niet… We praten wat over uw stad… over Amsterdam…
over opmerkzaamheid… we vermaken u… werken aan u…
(neemt de handboeien van de Man uit Podolsk, legt ze samen
met de knuppel op het buro van de Eerste politieagent, en spreekt
verder op haar gewoonlijke, vriendelijk-maniakale toon. U zegt,
dat wij u kwaad willen doen. Dat is wel wat beledigend. Je doet
je uiterste best, en dan zulke beschuldigingen.
EERSTE POLITIEAGENT – In ’t begin heb ik jou, Kolja, hetzelfde
gezegd, in andere bewoordingen. Wat we eigenlijk met je hadden
moeten doen volgens onze eigen politie-logica. Je beklaagde
je nog dat het absurd was. En nou zeg je weer dat we je kwaad
doen.
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee… ik… sorry… natuurlijk niet.
EERSTE POLITIEAGENT – Wat ‘natuurlijk niet’?
MAN UIT PODOLSK ‒ U doet me geen kwaad, geen kwaad. Neemt u
me niet kwalijk…
EERSTE POLITIEAGENT – ’t Is vergeven.
POLITIEAGENTE – Nikolaj, vindt u ’t niet prettig om wat te babbelen
met een vrouw als ik? Vindt u me leuk?
MAN UIT PODOLSK ‒ U… bevalt me wel.
POLITIEAGENTE – Maar waarom noemt u dat dan een kwelling? Is
uw vriendin van ‘Natte Poesjkin’ dan net zo mooi als ik? Is ze net
zo interessant?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee, toch, natuurlijk niet. Niet zo boeiend.
POLITIEAGENTE – Nou zet u haar wel heel makkelijk aan de dijk,
Nikolaj! U had ook kunnen zeggen dat ze voor u boven alles
gaat. Achach… dat was niet mooi van u. Ik weet toch dat ze niet
minder knap is dan ik. U ziet mij gewoon als Amsterdam, en haar
als Podolsk. Maar Podolsk is niet minder mooi dan Amsterdam.
Gewoon anders. En zo praat u dus over haar. Triest hoor.
De Eerste politieagent print het proces-verbaal uit. De
Politieagente keert terug naar haar plek.
EERSTE POLITIEAGENT – Dus, Kolja, we kunnen wat conclusies
trekken. Je bent 31 jaar, woont in Podolsk met je moeder in een
jaren vijftig flat. Je hebt geschiedenis gestudeerd, ook al laat
geschiedenis je koud, bent door je connecties de universiteit
binnengekomen. Je hebt saai werk voor een hongerloontje, bent 3
uur per dag kwijt aan forensen. Je speelt elektronische muziek in
de band ‘Vloeibare Moeder’. Alles wijst erop, dat jouw muziek
bijna niemand, of niemand, iets kan schelen. Het staat niet vast
dat die jou zelf wel wat kan schelen. Het brengt je geen geld
en geen populariteit. Je mooie vrouw is bij je weg, voor een
muzak-speler. Je hebt afspraakjes met een onknap meisje dat
stomme rock zingt in de band ‘Natte Poesjkin’. Zoals we net
zagen, hou je niet van haar, en heb je haar alleen nodig omdat
ze jou en je idiote muziek aanbidt. Dat is nog tot daaraantoe.
Uiteindelijk heeft iedereen dat wel eens. Het meest zakkerige is
dat je volslagen automatisch leeft. Je merkt niets om je heen op.
Veracht je geboortestad. Het leven glijdt langs je heen. Feitelijk
leef je als een dier. Snap je? Dieren leven ook automatisch. Maar
het meest komische is dat jij een dier bent dat elektronische
muziek maakt. Beter gewoon een dier zijn dan eentje die ‘noise’
speelt, en ‘índustrial’, in ‘Vloeibare Moeder’. Of hoe jullie je ook
noemen, ‘Liquid Mother’. Overigens, een mooie naam. Het enige
goeie dat we aan jou konden ontdekken was – dat je een goeie
naam hebt bedacht. Of heb jij die niet bedacht?
MAN UIT PODOLSK ‒ Dat was ik.
EERSTE POLITIEAGENT – Goed zo. Maar oké, weet je nog, dat je
vroeg, waarom we je hebben opgepakt? – Daarom dus.
MAN UIT PODOLSK ‒ Maar stel dat dat zo is… dat ik op de
automaat leef, niets om me heen zie… Is dat dan zo’n misdaad,
dat ik moet worden aangehouden?
EERSTE POLITIEAGENT – Hoe zal ik ’t zeggen. Zo’n artikel is er
natuurlijk niet in het wetboek van strafrecht. Maar weet je waar
je het mee kan vergelijken? Ik zal ’t je zeggen. Stel je voor, dat
je kennismaakt met een heel toffe gozer. Echt rijk en belangrijk,
en die gozer heeft een soort van sympathie voor jou ontwikkeld
(kan niet, maar stel je voor), en die nodigt je uit. In zijn eigen
fucking grote ‘crib’.En die organiseert een copieus diner. Of
lunch. Een zee van exquise hapjes, zoveel je wilt. Rivieren vol
goeie wijn. Champagne à duizend euro het bubbeltje. Alles wat
je wilt. Doe je tegoed, gast, ontzeg jezelf niets, alles is voor jou!
En in die situatie doe jij zo: jij vindt tussen al die overvloed
een blik sardientjes, pakt je zelf meegenomen wodka van het
goedkoopste merk, wroet met een vork in die sardientjes, verslikt
je in je lauwe foezel en beklaagt je, dat je het ergens wel eens
beter hebt gehad. Wat denk je dat de gastheer zegt? Hoe hij met
zo’n gast omgaat, hè? Hij smijt hem op zijn reet naar buiten, in
de buitenste duisternis, waar knersing is der tanden!
POLITIEAGENTE – Nikolaj, liefje… Ik heb zo met u te doen… zo
met u te doen… tot tranen toe. (loopt naar de Man uit Podolsk,
aait over zijn bol) Och arme, arme… (drukt het hoofd van de
Man uit Podolsk tegen haar borst.) Arme…
De Man uit Podolsk is in volslagen verwarring, weet eerst niet
wat hij met zijn handen aan moet, laat ze eerst hangen, daarna
besluit hij de Politieagente bij haar middel te pakken. De Eerste
politieman laat zich zakken in zijn zetel, legt zijn handen in de nek
en kijkt een tijdje naar de Politieagente en de Man uit Podolsk.
EERSTE POLITIEAGENT – Je kunt er zo een film van maken. Een
liefdesscène! (tikt met zijn knuppel op de schouder van de Man
uit Podolsk.) Hé, aangehouden burger! Handjes thuis!
De Man uit Podolsk haalt zijn handen weg, en trekt zich terug
van de Politieagente.
POLITIEAGENTE – Lieverd… Och arme… (loopt weg bij de Man uit
Podolsk en gaat naar haar plek.)
De Еerste politieman reikt de Man uit Podolsk het geprinte
proces-verbaal aan.
EERSTE POLITIEAGENT – Hier, lees.
MAN UIT PODOLSK ‒ (snelt met zijn ogen over de tekst) Leeft als
een automaat… houdt niet van, maar veracht zijn eigen stad en
haar inwoners… doet dag in, dag uit, zonder er bij na te denken,
hetzelfde ding… is zich niet bewust van zichzelf… ziet om zich
heen niets moois, niets interessants… neemt de langsstromende
Realiteit niet waar… waardeert de Realiteit niet… Waarom staat
Realiteit hier met een hoofdletter?
EERSTE POLITIEAGENT – Zo staat dat in onze instructies.
MAN UIT PODOLSK ‒ Leeft een zinloos, halfdierlijk leven. Mijn
God… Wat is dit voor iets.
EERSTE POLITIEAGENT – Kom op, ondertekenen. Daar, daaronder.
‘Aldus naar waarheid verklaard’, handtekening en in letters.
Achternaam en initialen.
MAN UIT PODOLSK ‒ (kijkt een tijdje verglaasd naar het procesverbaal,
ondertekent dan) En wat nu? Wat gaat er nu met mij
gebeuren?
EERSTE POLITIEAGENT – Nu kun je gaan.
MAN UIT PODOLSK ‒ Kan ik gaan?
MAN UIT MYTISJTSJI – (brult doordringend) Ik ben vrij! Als een
vogeltje in de lucht! Ik ben vrij! Ik weet niet meer wat angst
is!! Tot uw dienst, kameraad eerste vaandrig!! Saluut, mevrouw
vloeibare moeder!!! Saluut, mijnheer Natte Poesjkin!!!
MAN UIT PODOLSK ‒ Dus ik ga maar?
EERSTE POLITIEAGENT – Ik zei het al: je kunt gaan. Hier heb je een
kopie van het proces-verbaal, die mag je meenemen. Hang die
maar boven je bed en lees hem elke dag na. ’s Ochtends en voor
het slapengaan.
MAN UIT PODOLSK ‒ Bedankt. Maar ik wil toch vragen… wat was
dit nou? Dat van daarnet allemaal?
EERSTE POLITIEAGENT – Dit, burger Frolov, was onze dagelijkse
politieklus. We hebben je aangehouden, je identiteit vastgesteld,
proces-verbaal opgemaakt. Verder nog vragen? Verzoeken,
klachten misschien? Was er iets niet naar je zin?
MAN UIT PODOLSK ‒ Nee hoor, alles piekfijn in orde. Dus ik ga
ervandoor?
POLITIEAGENTE – Nikolaj, ik ben zo blij dat ik u heb leren kennen.
Ik vind u supertof. We zien elkaar vast nog terug!
MAN UIT PODOLSK ‒ Hoezo? Hoezo zien we elkaar terug?
POLITIEAGENTE – We zullen u voortaan vaker aanhouden.
MAN UIT PODOLSK ‒ Aanhouden? Hoezo? Waarom?
POLITIEAGENTE – Omdat we ons gesprek, ons werk, nog maar net
zijn begonnen. Dat zullen we voortzetten. Maakt u zich niet druk,
we houden u aan als dat nodig is. Maakt u zich daar maar geen
zorgen om. En vergeet mijn huiswerk niet – een wandeling door
Podolsk en een ritje met de boemel! Verplichte kost!
EERSTE POLITIEAGENT – O ja, draag je muziek bij je. Op disc
of usb. Hou het bij de hand. De volgende keer maken we er
een collectieve luisteroefening van. Zullen we je artistieke
perspectieven eens even onder de loep nemen. Als je die al hebt.
MAN UIT MYTISJTSJI – Kolja, wacht. Kom, geef me de vijf.
De Man uit Podolsk loopt op het arrestantenhok af en geeft de
Man uit Mytisjtsji een hand door de tralies heen.
Je bent nu een van ons. Er wacht je een heel nieuw leven. Neem
me niet kwalijk dat ik je een beetje op de huid zat. Was niet
kwaad bedoeld, het was gewoon nodig. Jij spoort wel. Oké gozer,
later! We zien elkaar nog!
MAN UIT PODOLSK ‒ (gelaten) Ja. Later.
EERSTE POLITIEAGENT – We kunnen je trouwens wel even afzetten
bij de metro. Het is al halfzes, die gaat zo open. Of we zetten je
bij Tekstilja af. Het streekvervoer rijdt ook al. Op naar je eigen
Podolsk.
MAN UIT PODOLSK ‒ Echt? Dank u wel…
EERSTE POLITIEAGENT – (Schreeuwt) Michalytsj! Heb je even?
De Tweede politieagent komt binnen.
Michalytsj, geen bevel maar een verzoek. Deze man moet bij
Tekstilja afgezet, bij de metro. Anders moet-ie zo’n end lopen.
We zijn de beroerdste niet.
TWEEDE POLITIEAGENT – Prima, geen probleem. Doe ik. Zo, ben je
er klaar voor, Podolskiaan? Kunnen we?
MAN UIT PODOLSK ‒ Ja… dank u wel... tot ziens.
EERSTE POLITIEAGENT – Leef, historicus. Bereid je voor. Vergeet
het proces-verbaal niet te herlezen.
POLITIEAGENTE – Tot ziens, Nikolaj! Ik verheug me erop u snel
weer te zien!
MAN UIT MYTISJTSJI – Kolja, zet em op! Hou je taai! Alles komt
goed!
MAN UIT PODOLSK ‒ Tot ziens…
EERSTE POLITIEAGENT – Ho! Wacht! Blijf staan! Als afscheid nog
één keer ons lied, ons lievelingslied! Aj, ljole ljole ljole! Kom op,
met z’n allen! Marina, toe, jij ook, iedereen, Mytisjtsji, kom er
maar uit (opent het arrestantenhok) Kolja, blijf ook nog even, je
hebt het nu in de vingers! Allemaal samen!
Alle vijf personages dansen op de muziek van de politiehersendans
en zingen de woorden:
Aj, ljole ljole ljole
Aj, ljole ljole ljole
Aj, ljole ljole ljole
Hey! Hey! ljole ljole
Op een bepaald moment vervalt de gezamenlijke dans in chaos,
en begint ieder personage apart te dansen, met wilde, extatische
bewegingen. De muziek breekt af op het moment van climax, en
de vijf figuren bevriezen in vreemde, gewrongen poses.
Doek.
Vertaling Otto Boele, Wendelmoet Boersema, Sander Brouwer, Sander van Dam, Maaike Hooghoudt, Rick Potma