De lange tijd onvertaalbaar geachte – zelfs
Charles B. Timmer heeft zich er nooit aan gewaagd
– roman in verzen Jevgeni Onegin van
Poesjkin is inmiddels het vaakst in het Nederlands
vertaalde werk van de Russische literatuur.
Inclusief de meest recente, van Arie van
der Ent, bestaan er nu zes vertalingen van. Opmerkelijk
is dat alleen de laatste twee gemaakt
zijn door slavisten, de eerste vier door ‘liefhebbers’.
Alsof deze, gegrepen door de kwaliteit
van dit grandioze werk en niet beducht voor de
zogenaamde onvertaalbaarheid ervan de professionele
slavisten eerst moesten laten zien
dat het vertalen van Jevgeni Onegin echt wel
mogelijk was.
De eerste vertaling van Jevgeni Onegin
verscheen in 1949. Ze was van de hand van
Elsa Catz, die zelf geen Russisch kende, maar
de vertaling in versvorm maakte op basis van
een prozavertaling. Het duurde veertig jaar
voordat de tweede vertaling verscheen, opnieuw
van iemand die geen Russisch kende,
Wim Jonker, een ingenieur, die zich na zijn
pensioen had toegelegd op het vertalen van poëzie
uit verschillende talen. Wat Jevgeni Onegin
betreft werd hij bijgestaan door Timmer,
die Jonkers vertaling opnam in de door hem
geredigeerde Russische Bibliotheek, waarvoor
hij zelf Poesjkins proza had vertaald. Niet lang
daarna (1994) kwam de derde vertaling uit, nu
van de fysicus L.H.M. van Stekelenburg, gecoacht
door de oud-ambassadeur in Moskou,
Frans-Joseph van Agt. Een jaar later publiceerde
de Antwerpse uitgeverij Benerus de vertaling
van Michel Lambrecht, verbonden aan
de Belgische ambassade in Moskou (tweede,
sterk herziene druk 2004) en pas daarna was het de beurt aan de slavisten: Hans Boland in
2010 en nu Arie van der Ent in 2022.
Er is inmiddels al heel wat geschreven
over Jevgeni Onegin in het Nederlands. Zelf
heb ik er een hoofdstuk aan gewijd in Russische
literatuur (2004), waarin de op dat moment
verschenen vier vertalingen met elkaar
werden vergeleken. Veel eerder (in Tirade 327,
1990) schreef Marko Fondse een uitgebreid
artikel over de toen net verschenen vertalingen
van Jonker en van Van Stekelenburg (van de
vertaling van de laatste was een deel gepubliceerd,
de eerste vijfentwintig strofen). In het
artikel, getiteld ‘Poesjkinnesinne – Onegin of
Ongein’, kwam Van Stekelenburg er wel erg
slecht vanaf, maar dit kwam misschien doordat
het stuk was opgedragen aan Charles Timmer,
Jonkers steun en toeverlaat en Fondses bentgenoot.
Nu dan de twee ‘slavistische’ vertalingen
erbij. Wat opvalt is dat alle zes vertalers zich
precies gehouden hebben aan het metrum en
rijmschema van het Russische origineel. Elke
strofe – het zijn er in totaal bijna vierhonderd,
verdeeld over acht hoofstukken – bestaat uit
veertien regels, waarbij elke regel vier jamben
(een onbeklemtoonde en een beklemtoonde
lettergreep) telt. Het rijmschema is onveranderlijk
abba / ccdd/ effe/ gg. De strofe heeft
daarmee de vorm van een sonnet, hoewel het
‘echte’ sonnet minder rijmvrijheid toelaat: in
de striktste vorm hebben de eerste acht regels
slechts twee rijmen (abba /abba), de laatste zes
drie (ccd/eed). De minder strikte Onegin-strofe
blijkt ook in het Nederlands goed toepasbaar,
ook al heeft deze bij mijn weten nergens navolging
gevonden in de originele Nederlandse
poëzie. De vertalingen, zelfs die van Catz uit
1949, zijn alle heel leesbaar en je verbaast je
over het ogenschijnlijke gemak waarmee de
vertalers de ongebruikelijke versvorm hanteren. Het gaat natuurlijk niet altijd goed, soms
is er duidelijke rijmdwang, zijn er stoplappen
of komen er woorden voor die niet in de context
passen, en vanzelfsprekend gaan er nogal
wat nuances van de oorspronkelijke tekst
verloren, maar het verhaal is goed te volgen
en zowel Poesjkins ironie als ernst komt vaak
goed uit de verf.
Waarom Arie van der Ent, na Timmer de
productiefste vertaler uit het Russisch, zich
na de geslaagde vertaling van Hans Boland
ook op Jevgeni Onegin heeft gestort is niet
helemaal duidelijk. Waarschijnlijk om het
belangrijkste werk van de grootste Russische
dichter toch ook voor zichzelf te claimen. Hij
is tenslotte ook de auteur van een biografie van
Poesjkin (De buurman van God, 2000). Wel is
het, althans voorlopig, zijn laatste vertaling uit
het Russisch. Verhuisd naar Oekraïne heeft hij
naar eigen zeggen vanwege de oorlog het Russisch
afgezworen (met Jevgeni Onegin was hij
al voor de oorlog begonnen en dat wilde hij
afmaken) en vertaalt nu alleen nog maar uit
het Oekraïens. Is deze vertaling zijn Russische
zwanenzang? We zullen zien. En is Van der
Ents vertaling beter dan de andere?
De lezer oordele zelf. Ik citeer een willekeurig
strofe uit het zevende hoofdstuk: Tatjana
mijmert over Onegin op wie ze verliefd
was, maar die haar liefde niet wilde beantwoorden;
wel doodde hij de jonge dichter Lenski,
de verloofde van Tatjana’s zuster Olga, in
een duel; Olga rouwde maar kort om zijn dood
en vond snel een nieuwe aanbidder – en geef
diezelfde strofe in de andere vijf vertalingen.
De letterlijke vertaling gaat als volgt: ‘En in
wrede eenzaamheid / Brandt de hartstocht des
te sterker, / En over de verre Onegin / Spreekt
haar hart des te luider. / Zij zal hem niet zien;
/ Zij moet in hem haten / De moordenaar van
haar broer; / De dichter is omgekomen… /
Maar hem / Herinnert zich al niemand meer,
/ Reeds aan een ander / Heeft zijn verloofde
zich gegeven. / De herinnering aan de dichter
is voorbijgegaan / Als rook aan de blauwe hemel,
/ Om hem zijn, misschien, twee harten /
nog bedroefd… Waarover bedroefd zijn?’
Willem G. Weststeijn
Ik ken eigenlijk niemand die zich na een leven
en carrière in de humaniora na zijn pensioen
heeft gestort op de natuurkunde of een van de
andere natuurwetenschappen. Het omgekeerde
is wel het geval. Twee van de vertalers van
Poesjkins Jevgeni Onegin in het Nederlands,
Wim Jonker en L.H. M. van Stekelenburg.
waren in hun werkzame leven respectievelijk
scheepsbouwkundig ingenieur en fysicus; de in
TSL met zijn vertalingen van diverse Russische
dichters geregeld opgenomen Kees Jiskoot was
huisarts. Je vraagt je in zulke gevallen soms af:
was het vertalen van Russische literatuur niet
slechts een hobby, maar iets wat ze eigenlijk
altijd al hadden willen doen? Hebben ze in hun
jeugd niet gekozen voor iets dat niet hun echte
liefde was en probeerden ze in hun latere leven
hun droom alsnog waar te maken?
Henk van Lubeck (1943) was zijn leven
lang scheikundeleraar in Amsterdam-Noord,
maar is, misschien ook zijn leven lang, gebiologeerd
door de Russische taal en literatuur.
Na zijn pensioen heeft hij, zoals hij schrijft
in de inleiding van zijn boek, in de periode
2015-2018 presentaties gegeven – hij vermeldt
niet waar – over de Russische literatuur. Zijn
Russische schrijvers is ten dele gebaseerd op
deze presentaties, maar het is duidelijk dat de
auteur al ver voor 2015 zich met de Russische
literatuur heeft beziggehouden. Zijn boek verraadt
een uitstekende kennis van die literatuur
en van wat er, vooral in het Nederlands, over
de Russische literatuur is geschreven. Aangezien
er in het Nederlands al verschillende
historisch-chronologische overzichten van de
Russische literatuur voorhanden zijn, van Karel
van het Reves bekende Geschiedenis van
de Russische literatuur tot Emmanuel Waegemans’
uitgebreider en systematischer boek
onder dezelfde titel, besloot Van Lubeck tot
een heel andere aanpak. Hij bespreekt de Russische
schrijvers van de laatste twee eeuwen
– de vroegere literatuur komt slechts heel kort
aan de orde – niet in de rol die ze hadden in
de verschillende opeenvolgende stromingen,
maar groepeert ze volgens bepaalde overeenkomsten
die ze hebben.
Van Lubecks boek bestaat uit zes hoofdstukken.
Na een inleiding, waarin kort wordt
ingegaan op de Russische taal, transcriptie,
transliteratie en de Russische literatuur vóór
de negentiende eeuw, volgen respectievelijk
‘Dissidenten’, ‘Emigranten’, ‘Dichters’, ‘Nobelprijswinaars’
en ‘Zeker niet vergeten!’.
Binnen deze hoofdstukken vindt vervolgens
wel een zekere chronologische ordening
plaats. Zo worden in het hoofdstuk ‘Dissidenten’
allereerst enkele negentiende-eeuwse
‘literaire dwarsliggers’ behandeld: Poesjkin,
Lermontov, Herzen, Tsjernysjevski en Korolenko.
Dan komen auteurs uit het begin van
de twintigste eeuw, onder wie Zamjatin, Babel
en Platonov, daarna vervolgde schrijvers
uit de Stalintijd zoals Sjalamov en Grossman
en ten slotte de dissidenten uit de periode na
de Tweede Wereldoorlog, van Solzjenitsyn tot
en met Zinovjev
en Vojnovitsj. Het volgende
hoofdstuk, ‘Emigranten’, begint weer in de
negentiende eeuw met, nogal arbitrair, Gogol,
Karolina Pavlova
en Toergenjev, om dan door
te gaan met de emigratiegolf na de Revolutie,
in de jaren twintig van de twintigste eeuw.
De aanpak is wel origineel, maar heeft
toch ook zijn bezwaren: de schrijvers passen
vaak in verschillende categorieën. Je kunt
Poesjkin wel onderbrengen bij de dissidenten,
maar je kunt hem moeilijk weglaten uit het
hoofdstuk ‘Dichters’. Hij moet dus twee keer
worden behandeld (wat Van Lubeck ook doet)
en dat geldt voor meer auteurs. Voor Brodski
is zelfs drie keer een plaats ingeruimd: in de
hoofdstukken ‘Dissidenten’. ‘Emigranten’ en
‘Nobelprijswinnaars’. Dat zou ook hebben
moeten gebeuren met Solzjenitsyn, maar die
staat niet in ‘Emigranten’, net zo min als bijvoorbeeld
Zinovjev en Vojnovitsj, die alleen in
‘Dissidenten’ voorkomen.
Het laatste hoofdstuk heeft de nogal
vreemde titel ‘Zeker niet vergeten!’ Vreemd,
aangezien in dit hoofdstuk de ‘restgroep, zij
het niet de minsten’ (de kwalificatie is van
Van Lubeck) aan de orde komt. Die ‘restgroep’
bestaat uit een groot deel van de grote klassieke
Russische literatuur, van Dostojevski,
Gontsjarov, Saltykov-Sjtsjedrin en Tolstoj tot
en met Leskov en Tsjechov, voor de twintigste
eeuw aangevuld met onder anderen de ‘dorpsschrijvers’
Astafjev, Raspoetin en Sjoeksjin.
Er is wel het een ander aan te merken op
Russische schrijvers, maar het boek heeft toch
ook zijn goede kanten. In betrekkelijk kort
bestek (222 blz.) behandelt Van Lubeck een
honderdtal Russische schrijvers en dichters
over wie hij zinnige informatie geeft, zowel
wat betreft hun leven als wat betreft hun in
het Nederlands vertaalde werk. In het hoofdstuk
‘Dichters’ heeft hij zelfs plaats kunnen
vinden voor citaten uit gedichten. Wie snel het
voornaamste wil weten van een van die honderd
schrijvers kan bij hem goed terecht. Dat
is geen geringe prestatie voor iemand die zich
niet beroepsmatig, maar alleen als liefhebber
met de Russische literatuur heeft beziggehouden.
Willem G. Weststeijn