Tien vragen aan Charlotte Pothuizen, winnares van de Aleida Schotprijs 2022






Charlotte Pothuizen.

Op 11 november 2022 kreeg Charlotte Pothuizen de Aleida Schotprijs uitgereikt voor haar vertalingen van moderne Poolse literatuur, in het bijzonder voor de romans van Szczepan Twardoch De koning en Het zwarte koninkrijk. Deze prijs is zonder meer de meest prestigieuze binnen het vakgebied van de slavistiek in Nederland en België en wordt eens in de twee jaar tijdens een feestelijke bijeenkomst in Amsterdam uitgereikt. Op de website van de stichting (https://www.aleidaschotstichting.nl) is onder andere het juryrapport (Eric Metz en Arthur Langeveld) en een biografie en het dankwoord van Charlotte Pothuizen te lezen. Aan de vooravond van de uitreiking stelde Karol Lesman enkele vragen aan de laureate.




1. Morgen krijg je de Aleida Schotprijs uitgereikt. Wanneer hoorde je dat je de prijs zou krijgen? Weet je nog waar je toen was en welke eerste gedachte toen bij je opkwam?

Thuis in Saint Malo, aan het begin van de zomer. Ik had de telefoon niet horen overgaan. Die gaat sowieso vrijwel nooit, en als hij gaat, bellen er Fransen. Dit keer was het een Nederlands nummer. M’n moeder was ziek en er zijn nog wat oudere en kwetsbare familieleden, dus ik vreesde slecht nieuws. Dat viel heel erg mee, maar ik was wel even met stomheid geslagen. Dat kon toch niet, zo lang vertaal ik toch nog niet?


2. Je bent de tweede vertaler uit het Pools die de prijs krijgt. De eerste die hem kreeg en die erg van wielrennen hield vergeleek het vertalen met zwoegend fietsen over steile hellingen in de Franse Alpen. Hij noemde de Aleida Schotprijs dan ook de bolletjestrui onder de vertaalprijzen. Heb jij iets met fietsen? En met het Franse landschap?

Mijn voorganger is duidelijk beter in het vertellen van verhalen dan ik, ik probeer slechts andermans verhalen te ‘vertolken’… Met fietsen heb ik niets, maar ik heb me tijdens het vertalen van De koning wel bijna ingeschreven bij een boksclub… Bij fietsen en Frankrijk denk ik natuurlijk meteen aan ʻPennenschetsenʼ (Szkice piórkiem) van Andrzej Bobkowski, een fantastisch en nog niet in het Nederlands vertaald boek, dat ik dankzij mijn voorganger (en interviewer) heb leren kennen. Bobkowski moest tijdens de Tweede Wereldoorlog uit Parijs evacueren en besloot de tocht naar Zuid-Frankrijk per fiets af te leggen. Het zijn totaal andere oorlogsmemoires dan we gewend zijn, het is een ode aan de individuele vrijheid. Ook weet Bobkowski de Polen en Fransen heel treffend en met veel humor te typeren, erg herkenbaar voor iemand die jarenlang in Polen heeft gewoond en nu in Frankrijk woont. Ik woon in het westen, in Bretagne, waardoor de Provençaalse landschappen die Bobkowski beschrijft me toch vooral aan vakantie doen denken…


3. Je bent nog maar relatief kort actief als literair vertaler, toch heb je al een aanzienlijk aantal vertalingen op je naam staan. Waar en hoe ben je het Pools machtig geworden? En wat deed je besluiten om literair vertaler te worden? Toch niet om er rijk van te worden?

Centraal-Europa leek me al tijdens mijn middelbare schooljaren een fascinerende regio, en dan vooral Polen. De turbulente geschiedenis, de Joodse en Slavische cultuur en muziek (Chopin! Ik speelde vrij fanatiek piano); het leek allemaal veel opwindender dan het aangeharkte Noordwest-Europa. Mijn keuze voor Poolse literatuur was echter deels een pragmatische: mijn eerste keuze was Muziekwetenschap, maar dat kon je ook in Utrecht studeren, dicht bij huis. Ik wilde heel graag het huis uit en bedacht toen dat je in Amsterdam Pools én Muziekwetenschap kon studeren. Vervolgens ben ik in mijn derde studiejaar in het kader van het Erasmusprogramma naar mijn favoriete stad Warschau gegaan waar ik meer dan tien jaar ben gebleven. De hele dag als vertaler bezig zijn met literaire teksten leek me schitterend, maar ik had geen idee hoe ik het aan moest pakken en ik geloofde ook niet echt dat het kans van slagen had. Ik ben dus eerst maar alle andere mogelijke teksten gaan vertalen.

En wat rijk worden betreft: ik ben denk ik niet zo materialistisch ingesteld en heb weinig nodig; dat is wel een vereiste als je literatuur wilt vertalen.


4. Wat was je eerste literaire vertaling? Maakte je die in opdracht van een uitgever of heb je dat boek zelf aangedragen?

Mijn allereerste zelfstandig te vertalen boek werd me aangeboden door een uitgever die ik eerder zelf overmoedig had benaderd met een aartsmoeilijk en schier onvertaalbaar boek van science fictionschrijver Jacek Dukaj. Voor Dukaj hadden ze geen belangstelling, maar ze hadden wel een thriller aangekocht. Op deze vertaling ben ik niet echt trots; ik had er weinig tijd voor (zonder werkbeurs moest ik er andere vertaalklussen naast doen), en bovendien wilde de uitgever ruim honderd pagina’s schrappen. Het eerste boek dat ik zelf heel interessant vond en waarvan ik een uitgever heb weten te overtuigen was Alle kinderen van Louis van Kamil Bałuk, een literaire reportage over het spermadonorschandaal in Nederland.


5. De Aleida Schotprijs krijg je voor je vertalingen uit de moderne Poolse literatuur, in het bijzonder voor de romans van Szczepan Twardoch De koning en Het zwarte koninkrijk. Is hij ook jouw favoriete auteur? En ben je zelf net zo tevreden over de vertaling als de jury dat is?

Hij is niet mijn favoriet, maar een aantal van zijn boeken is geweldig. Aan het vertalen van Twardoch heb enorm veel plezier beleefd en met sommige vertaaloplossingen was ik heel blij. Toch stond ik voor het inleveren van de vertaling van De koning doodsangsten uit: het was een van mijn eerste solo-vertalingen en het was een behoorlijk lastig boek. Ik had het eerste hoofdstuk aan collega’s laten lezen, maar zou de rest van de vertaling ook oké zijn? Had ik de juiste toon gevonden, was ik in sommige stukken niet uit de bocht gevlogen?


6. Onder vertalers, en dan met name vertalers uit Slavische talen, kom je weleens de opvatting tegen dat er twee vertaalscholen zouden bestaan, de zogenaamde Leidse School en de Amsterdamse School. De Leidse School zou een heel trouwe manier van vertalen voorstaan, meer volgens het principe van ʻvertalen wat er staatʼ, terwijl de vertalers uit de Amsterdamse School juist een vrije vertaalopvatting zouden hebben. Tot welke school zou je jezelf willen rekenen?

‘Vertalen wat er staat’ kun je ook ruim opvatten, nietwaar? Ook als ‘vertalen wat er bedoeld wordt’, of ‘vertalen hoe het klinkt’. Ik probeer in m’n vertalingen zo veel mogelijk de leeservaring van de Poolse lezer te benaderen. Dat is lastig, want een Pool heeft niet dezelfde kennis als een Nederlander of Vlaming. Ik probeer zo dicht mogelijk bij het origineel te blijven, maar als het te geforceerd lijkt te worden wijk ik wel eens af van de bron. Vaak zoek ik ook mijn toevlucht tot voetnoten of verklarende woordenlijsten. Ik vind dat een vertaling in ieder geval qua stijl moet lezen als een oorspronkelijk Nederlands werk.


7. Vertalen is het mooiste beroep dat er bestaat, daar zijn we het denk ik wel over eens, maar het is ook een van de meest eenzame. Sommige van je vertalingen zijn duovertalingen, een enkele kwam zelfs tot stand in samenwerking met drie andere vertalers. Is dit jouw manier om te ontsnappen aan het kluizenaarsbestaan waarmee het leven van een vertaler weleens wordt vergeleken? Of is er ook een meer praktische verklaring voor?

Het alleen vertalen van sommige boeken is wel eens gekmakend als er niemand is met wie je je frustraties over een lastige passage kunt delen. In je eentje ergens om lachen is ook veel minder leuk. Bovendien krijg je als vertaler weinig feedback en zijn sommige persklaarmakers en correctoren zuinig met hun opmerkingen, maar ja, komt dat nu omdat de vertaling goed was, of omdat ze er niet genoeg tijd voor hebben gehad? Het komt ook maar zelden voor dat een corrector het Pools machtig is, terwijl een collega je vertaling nog eens goed naast de brontekst kan leggen. Het is ook fijn om te kunnen sparren, met z’n tweeën kom je vaak snel tot een vertaaloplossing, terwijl je er in je eentje soms weken op moet broeden. Nadeel is dan weer dat je het honorarium ook moet delen, terwijl het werk niet per se sneller gaat.


8. Wanneer is de vreugde van het vertalen voor jou het grootst? Op het einde als je bijna klaar bent met je vertaling, zeg maar tijdens de correctiefase, of helemaal aan het begin, als je nog aan het hele avontuur met een nieuw boek moet beginnen of het moment waarop het boek in de boekhandel ligt? Het vertalen zelf of de opwinding van het lezen van de literaire kritiek van je vertaling?

Ik denk het moment waarop je ‘in’ het boek zit, je denkt de stem van de verteller te hebben gevonden. Als ik aan een boek begin, heb ik vaak het gevoel dat de tekst ontzettend moeilijk is. Dit was ook het geval bij de boeken van Twardoch. Mijn eerste versie is vaak heel grof en ik laat veel vertaalvragen staan. Vaak blijkt bij de tweede ronde dat het best meevalt en dienen zich ineens oplossingen aan, soms zorgt dat voor een bijna lichamelijk genoegen. En nu ik eenmaal weet dat in elke tekst wel fouten blijven staan, vind ik ook de correctierondes leuk.


9. Naast de vreugde van het vertalen is er soms ook verdriet, stel ik me zo voor. Naast de euforie van een geweldige vertaalvondst de hartverzakking van een achteraf ontdekte vertaalblunder. Omdat het een feestelijke aanleiding is waarom ik je deze vraag stel, hoef je nu niet te kiezen: wat is je gelukkigste vertaalvondst tot nu toe?

Moeilijke vraag. Ik neem me altijd voor om vertaalvondsten en -anekdoten op te schrijven, maar meestal ben ik bij het inleveren van een vertaling zo blij dat die de deur uit is, dat ik alle leuke weetjes direct vergeet. Je tourne la page, letterlijk.


10. Als overmorgen een uitgever naar je toekomt, uiteraard om je te feliciteren met je prijs, maar ook om je te vragen je lievelingsroman voor hem of haar te vertalen, welke zou dat dan zijn? Het mag ook een hervertaling zijn.

Ook lastig. Welk boek favoriet is, is vaak een momentopname, bovendien zijn mijn lievelingsschrijvers al vertaald, en goed ook. Marek Hłasko, Wiesław Myśliwski, Hanna Krall... Ik zou het allerverschrikkelijkste boek dat ik ooit gelezen heb, maar wat wel heel belangrijk is, opnieuw willen vertalen: En verder herinner ik me niets (I więcej nic nie pamiętam) van Adina Blady-Szwajgier, een jonge arts in het kinderziekenhuis in het getto van Warschau. Verder zijn de literaire reportages van bijvoorbeeld Wojciech Tochman en Irena Morawska steengoed. Ook zou ik geen ‘nee’ zeggen tegen nog een boek van Twardoch, en de reeds genoemde Bobkowski. Ook vind ik het belangrijk om teksten te vertalen over Oekraïne en Pools-Oekraïense verhoudingen, van bijvoorbeeld Smoleński, Szczerek en ook Odojewski.


Dankjewel voor de antwoorden.



   <

TSL 91

   >