Vsevolod Nikolajevitsj Petrov





Herinneringen aan mijn vriend Daniil Charms






Daniil Charms. Portret van Pavel Mansoerov

Een portret van een Sint-Petersburgse vriendschap. In een opmerkelijk formele stijl die geen metaforen lijkt te duchten schetst de romanschrijver en kunsthistoricus Vsevolod Petrov (1912-1978) een ode aan zijn vriend en absurdistische dichter Daniil Charms (1905-1942). Petrovs herinneringen aan de vooravond en het begin van de Grote Vaderlandse Oorlog schilderen het menslievende beeld van dat talentvolle creatieve genie dat steevast gelijkgestemde zielen bijeen wist te brengen. Het was immers hun wederzijdse welgemanierdheid en intellectuele innigheid die hun ongelukkigerwijs kortstondige vriendschapsrelatie drie jaar lang heeft aangedreven. In Petrovs reminiscentie schemert Charms’ voorliefde door voor artistieke krankzinnigheid, die hij bij zichzelf overigens leerde te temperen, voor ironie als stijlfiguur van zijn levensverhaal, en voor filosofisch redeneren als ankerpunt in het menselijke bestaan. Op fatalistische wijze geloofde Charms in wonderen die de psychische vervolmaking van de mens zouden betekenen. Zonder die toewijding aan langverwachte wonderen schiet louter een doelloze lichamelijke dooltocht over waarin geluk zoek is. In deze lovende herinneringen onthult Petrov de muzikale genaakbaarheid ten huize Charms, het onbetwiste talent van Charms om uit de verf te komen bij iedereen die hem omringde, en zijn miraculeuze eigenheid die Petrov, zijn laatste vriend, zo wist te bekoren.




In het vroege voorjaar van 1933 stond ik op het balkon van een nachttram. Ik was op terugreis van vrienden en vergezelde een kennis naar huis. In mijn jonge jaren reden eenzame trams tot de vroege uurtjes door de stad. Op de hoek van de Bassejnajastraat en de Litejniprospekt, waar de tramrails een bocht maken, remde de tram af. Een uitzonderlijk lange jongeman sprong op het balkon. Hij droeg een bolhoed, zoals niemand toen deed. Ondanks zijn nogal versleten en sjofele overjas, zag hij er op on-Russische wijze elegant uit.

Mijn reisgezellin lachte hem vriendelijk toe. Hij deed zijn bolhoed af en kuste haar hand met een ietwat geaffecteerde beleefdheid. Het was een onbeschofte tijd en weinigen kusten toen de hand van een dame – en al zeker niet op een tram. De jongeman en ik wisselden een discrete buiging uit en hij liep de wagon in.

‘Wie was dat?’ vroeg ik mijn reisgezellin.

‘De dichter Daniil Charms.’

Geruime tijd sleet mijn herinnering aan die ontmoeting. Ik herinnerde me alleen met flarden de ongewone bolhoed, die buitenlandse naam, die goed paste bij het vereuropeeste, Engelse of Scandinavische uiterlijk van de jongeman. Ik herinnerde me ook dat de elegante, ietwat ouderwetse beleefdheid van zijn manieren me bevallen was.

Vanzelfsprekend kon ik toen niet vermoeden dat wij zoveel toenadering tot elkaar zouden zoeken en zo goed bevriend zouden worden. Ik was nog maar een jonge knaap. Ik was nog niet rijp genoeg om bevriend te raken met Charms. Vijf jaren verstreken. Veel mensen herinneren zich nog wat voor jaren dat waren. Ik herinner me dat ik ’s avonds laat langs Kamennoostrovski van Karpovka naar de Neva liep en acht ʻzwarte kraaienʼ telde, die bij deuropeningen hun prooi op stonden te wachten. Voorbijgangers wendden angstig hun ogen van hen af en veinsden hen niet op te merken. Iedereen was toen bang om nieuwe mensen te leren kennen en probeerde zich te ontdoen van oude, zelfs de oudste vrienden. Om de lezer niet te lang te laten dralen bij de ingang van een kommoenalka van de jaren dertig, voeg ik er slechts aan toe dat daarin, naast Daniil Ivanovitsj en zijn vrouw, zijn zus en haar gezin, ook zijn oude vader woonde, Ivan Pavlovitsj Joevatsjov. Dat was een ontegensprekelijk begiftigde en eigengereide man die allesbehalve een doordeweeks leven achter de rug had: als marineofficier had hij het geschopt tot lid van de terreurorganisatie Narodnaja Volja, daarna was hij tot inkeer gekomen, correspondeerde hij met Lev Tolstoj en uiteindelijk werd hij een devote orthodox-christen.

Er waren natuurlijk ook andere bewoners in de flat, die met de Joevatsjovs niets te maken hadden. Achter de muur van de kamer van Daniil Ivanovitsj zat een oude vrouw voortdurend luidkeels te kermen en te jammeren. Het is onwaarschijnlijk dat Charms’ religiositeit een eerbetoon was aan zijn familietraditie. Of er een geestelijk verwantschap bestond tussen Daniil Ivanovitsj en zijn vader, kan ik moeilijk met een kennersblik bekijken. Het terroristische verleden van Ivan Pavlovitsj schokte zijn zoon enigszins. Maar er moeten overeenkomsten zijn geweest in hun manier van denken. Vele jaren later vertelde een van onze gezamenlijke vrienden mij hoe op een dag, in diens bijzijn, Ivan Pavlovitsj zijn zoon om een boek vroeg. Die laatste bood hem een Russische vertaling van Aurora oder Morgenröte im Aufgang van Jacob Böhme aan. Het duurde niet lang vooraleer de oude man het boek teruggaf met de boodschap dat Jacob mag weten waarover dat boek in godsnaam ging. Een dergelijke grap zou Charms zelf gemaakt kunnen hebben. Niettemin leed Daniil Ivanovitsj, mijns inziens, een heel bijzonder en apart leven en hield hij zich wat op afstand van zijn familieleden. Bij mijn eerste bezoek heb ik hen ontmoet en daarna kreeg ik ze maar zelden te zien.



Vsevolod Nikolajevitsj Petrov

Op ceremoniële wijze stelde Charms me voor aan zijn vrouw en aan zijn gasten. In de lange smalle kamer met gesloten gordijnen waren al vijf of zes mensen aan tafel gezeten. Toen deden er nog twee jongedames hun intrede. Een magere, gerimpelde oude man speelde citer en zong een zelfgeschreven lied. Ik had al veel gehoord over de kamer van Charms. Naar verluidt stond die van vloer tot plafond volgeschreven met gedichten en aforismen, waarvan er altijd één werd geciteerd: ‘Wij zijn geen pasteitjes.’ Maar die informatie moet uit een vroegere periode stammen: ik heb er niets van gemerkt. Aan de muur prijkte alleen een stuk ruitjespapier, uit een notitieboekje gescheurd, met een ‘Lijst van mensen die in dit huis veel respect genieten’ (van wie ik me Bach, Gogol, Glinka en Knut Hamsun herinner) en een zilveren zakhorloge met daaronder de gravure ‘Deze klok heeft een bijzondere supralogische betekenis’. Tussen de ramen stond een harmonium, aan de muren zag ik een portret van Charms, geschilderd door Mansoerov, een oude lithografie van een besnorde kolonel uit de tijd van Nicolaas I en een zwart-rood, non-figuratief schilderij, in de stijl van Kazimir Malevitsj, waarover Charms placht te zeggen dat het de zin van het leven uitdrukte. Ook dat schilderij was van de hand van Pavel Mansoerov.

Er was overigens nog een ander beeldend kunstwerk: de tafellamp was versierd met een ronde kap van wit papier, beschilderd en volgekleurd door Charms. Het moest een soort processie voorstellen, of misschien eerder een groepsportret. Een voor een passeerden ze de revue, de mensen die ik voortdurend bij Charms zou tegenkomen: Aleksandr Ivanovitsj Vvedenski, Jakov Semjonovitsj Droeskin, Leonid Saveljevitsj Lipavski, Anton Isaakovitsj Schwarz en andere bekenden van Daniil Ivanovitsj, met hun echtgenotes of dames. Allen waren zeer gelijkend getekend en enigszins – maar slechts in geringe mate – karikaturaal. In picturale termen deed de tekening verweg denken aan Wilhelm Busch. In het midden van de processie stond Charms’ zelfportret, iets groter getekend dan de andere figuren. Daniil Ivanovitsj had zichzelf groot en voorovergebogen, hoogbejaard, heel somber en teleurgesteld afgeschilderd. Vlak naast hem had hij zijn vrouw piepklein afgebeeld. Nors dwaalden ze rond, omringd door hun vrienden. Charms zou me later vertellen dat hij er zo uit zou zien wanneer hij geen mirakel meer verwachtte.

Hier raak ik een van Charms’ nogal essentiële overtuigingen aan. Hij geloofde dat de verwachting van een mirakel de inhoud en de zin van het menselijke leven uitmaakte. Iedereen vat een mirakel op zijn eigen manier op. Voor de een is het om een briljant boek te schrijven; voor een ander om iets te ontdekken of te aanschouwen dat zijn leven voor altijd zal verlichten; voor een derde om beroemd te worden, of rijk te worden, of nog iets anders, wat het hart ook maar begeert.

Alleen is het maar schijn dat mensen verschillende verlangens hebben. In werkelijkheid wensen mensen, onbewust, maar één ding en dat is onsterfelijkheid. Dat is het echte mirakel, waarop we wachten en hopen.

Noch een jaar geleden, noch gisteren heeft er een mirakel plaatsgevonden. Vandaag evenmin. Maar morgen kan het plaatsvinden of over een jaar, of over twintig jaar. Zolang een mens op die manier denkt, leeft hij. Maar niet iedereen maakt een mirakel mee. Of misschien wel niemand. Er komt een moment waarop een mens ervan overtuigd raakt dat er geen mirakel zal plaatsvinden. Dan houdt het leven feitelijk op en is er alleen nog maar lichamelijk bestaan, verstoken van geestelijke inhoud en betekenis. Natuurlijk komt dat moment voor verschillende mensen op verschillende tijden: voor sommigen op dertigjarige leeftijd, voor anderen op vijftigjarige leeftijd, voor nog anderen nog later. Iedereen wordt oud op zijn eigen manier, op zijn eigen tempo. De allergelukkigsten zijn zij die, tot het einde toe, blijven wachten op een mirakel.

Hoewel hij geen hoge dunk van Lev Tolstoj had als schrijver, bewonderde Charms hem enorm als mens. Tolstoj had immers tot op zijn oude dag een mirakel verwacht, en op tweeëntachtigjarige leeftijd maakte hij een sprong in het duister om een nieuw leven te beginnen, een zwerver te worden en – wie weet? – aan de dood te ontsnappen.

Toen ik kennismaakte met Daniil Ivanovitsj, was hij drieëndertig jaar oud. Op mijn vijfentwintigste leek hij natuurlijk niet oud, laat staan bejaard, maar hij was al vrij van de gebreken en zwakheden die de jeugd kenschetsen. Hij was een volwassen man met een gevestigde visie op de wereld en een doordachte levenshouding. Nu moet ik het hebben over de vriendschapsrelatie die ik met Charms had: een relatie die meteen werd aangeknoopt, die vanaf de eerste ontmoeting een finale vorm aannam en de volgende drie jaar van zijn leven onaangetast bleef.

Er is zoiets als liefde op het eerste gezicht. Daar is al veel inkt over gevloeid. Mensen die elkaar voor het eerst ontmoeten zonder iets van elkaar af te weten, kunnen een onweerstaanbare wederzijdse aantrekkingskracht ervaren. Shakespeare in Romeo and Juliet en Hemingway in zijn prachtroman For Whom the Bell Tolls spreken er bijna identiek over, ook al zijn de omstandigheden, het dagelijkse leven en de psychologie van de personages totaal verschillend. Maar wat is liefde? Zonder te theoretisch te worden en zonder aanspraak te maken op uitputtende definities, haal ik hier slechts de woorden van Vasili Rozanov aan, die naar mijn overtuiging min of meer de essentie aangeven: ‘Ik heb het enkel goed aan jouw zijde en zonder jou is alles zwaarmoedig en langdradig.’ Waar het om draait in de liefde is het verlangen om samen te zijn.

Er is ook zoiets als vriendschap op het eerste gezicht die in alle opzichten lijkt op liefde, zonder de fysieke aantrekkingskracht. Vriendschap, zoals liefde, gaat door opeenvolgende fasen: eerst een verhoogde wederzijdse belangstelling, dan toenemende geestelijke toenadering en, ten slotte, afkoeling, vaak overgaand in wederzijdse ontevredenheid, antipathie en zelfs haat. Alles op z’n tijd.

Zoals elk creatief fenomeen vereist vriendschap talent. Charms was begiftigd met een talent voor vriendschap dat niet moest onderdoen voor dat van de Duitse romantici of onze eerste Russische symbolisten. Hij investeerde creatieve energie in vriendschap. De namen van zijn vrienden markeren, als mijlpalen, het verloop van zijn biografie. Ergens in het begin van de jaren twintig verbond een hechte vriendschap hem met Vvedenski. Die duurde vele jaren en doorliep, geloof ik, alle opeenvolgende fasen, culminerend in een koude, of eerder, een lauwe vriendschapsrelatie. Daniil Ivanovitsj beleefde daarna kortstondige vriendschappen met Nikolaj Zabolotski, met Nikolaj Olejnikov en met Jakov Droeskin. Mij viel de eer te beurt Charms’ allerlaatste vriend te worden.

Onze vriendschap was beperkt in tijd. Ze eindigde op gewelddadige wijze terwijl het hoogtepunt nog niet echt bereikt was. Het is misschien vermeldenswaard dat wij, vanwege ons beider verknochtheid aan etiquette, elkaar nooit getutoyeerd hebben. Wij spraken elkaar aan met naam en patroniem.

Ik meen me te herinneren dat, zodra ik een voet bij Charms binnenzette, ik de eigenaardigheid van de geestelijke atmosfeer voelde. Die was anders dan alles wat ik daarvoor had gezien of ervaren, maar op dat moment kon ik er de vinger niet opleggen. Het huis ademde vrijheid en ongedwongenheid uit. De eigenaars en hun gasten waren toen jong en zorgeloos, ook al hadden de meesten van hen geen gemakkelijk leven. De gasten kwamen wanneer zij wilden, gedroegen zich zoals zij wilden, deden wat zij wilden en spraken over wat zij interessant vonden.

Slechts één gespreksonderwerp was taboe bij Charms thuis – zoals overal in die tijd: niemand repte ooit een woord over politiek of over de machthebbers. Dat hoefde nooit ruchtbaar gemaakt te worden. Bijna elke avond werd er veel muziek gespeeld.

J.S. Droeskin speelde Bach en Mozart op het harmonium. Vaak kwam de redactrice van de uitgeverij Detgiz langs, E. Papernaja, die enkele duizenden liederen in alle talen van de wereld kende. Daniil Ivanovitsj zong gewillig met een zeer aangename lage stem, soms samen met Papernaja, soms alleen. Hij hield van de liederen van Belman: een in de vergetelheid gesukkelde achttiende- eeuwse Zweedse componist. Charms probeerde ook zelf muziek te schrijven. Ik verkeer in een slechte positie om me daarover uit te spreken. Maar hij stond bij iedereen bekend als buitengewoon muzikaal.

Daniil Ivanovitsj en zijn charmante vrouw Marina Vladimirovna Malitsj waren vriendelijke en attente gastheren. Hun gastvrijheid bezorgde het bezoek echter nooit stress. En toch, ondanks de vrijheid en de ongedwongenheid die in het huis heersten, ervoeren wij allen – we konden niet anders – de enorme invloed die uitging van de persoon van Daniil Ivanovitsj; wij werden geleid door zijn ongrijpbaar sturende hand. Nu denk ik dat wij allemaal in zekere zin ʻpersonages van Charmsʼ waren; hij zat ons op ironische wijze te observeren en als het ware ʻte componerenʼ, en wij stonden naar zijn wil in een soort processie opgesteld, zoals hij op zijn lampenkap had afgebeeld. Men zou kunnen veronderstellen dat wij in zijn geest allemaal op een zeer gelijkaardige en misschien ietwat karikaturale manier werden weerspiegeld.

Ik wil vermijden dat er hier misverstanden ontstaan: het zou natuurlijk grove laster zijn te denken dat Daniil Ivanovitsj zijn vrienden en kennissen alleen maar bijeenbracht om hen belachelijk te maken. Hij hield echt van hen. Hij had een diep respect voor het talent van Vvedenski, in wie hij een genie zag; hij prees de scherpe geest van Lipavski, de denkkracht en de filosofische intuïtie van Droeskin. Menslievendheid was een essentieel kenmerk van zijn ironie. Charms verachtte satire als inferieure vorm van literatuur. Maar hij bouwde zijn leven op als een kunstwerk en ook wij werden in de verf gezet.

Laat me in dit verband enkele woorden wijden aan de mensen die Daniil Ivanovitsj ‘natuurlijke denkers’ noemde. Dat was een heel bijzondere categorie van zijn kennissen. Die vond hij meestal toevallig en op allerhande plekken, in een kroeg, op straat of op de tram. Daniil Ivanovitsj had een geweldige intuïtie voor het vinden en selecteren van de mensen die hij kon gebruiken. Stuk voor stuk wisten ze zich te onderscheiden door karaktertrekken die Charms zo op prijs stelde: een onafhankelijke mening, het vermogen om onbevooroordeeld te oordelen, de vrijheid van starre tradities, een zekere onlogische manier van denken en soms een creatieve kracht die plotseling ontwaakte door geestesziekte. Ze hadden ze allemaal niet op een rijtje; het waren mensen van hetzelfde slag als de amateur-schilders van de Naïeve Kunst, vaak geniaal, of gewoon volkse filosoof-mystici, die doorgaans heel opmerkelijk waren. In de dagdagelijkse omgang zijn dit soort mensen doorgaans moeilijk en niet altijd even aangenaam. Daniil Ivanovitsj bracht ze bij hem en ging bijzonder ernstig en fijngevoelig met hen om. Ik denk dat hij vooral werd aangetrokken door hun onlogica of, preciezer gezegd, door hun eigenaardige, enigszins ontheemde logica. Daarin voelde hij een zeker verwantschap met de geheime logica van de kunst. Hij vertelde me eens dat hij in de jaren twintig, toen de goedgemutste en niet te rumoerige beweging Oberioe haar hoogdagen beleefde, in alle ernst van plan geweest was om een ‘Avond van de Natuurlijke Denkers’ te organiseren in het Pershuis. Zij zouden daar hun theorieën uit de doeken doen.

In de jaren dat ik een intimus was van Daniil Ivanovitsj, bekoelde zijn belangstelling trouwens voor de ‘natuurlijke denkers’. Hij moet alles van hen genomen hebben dat ze hem maar konden bieden. Hij was niet langer op zoek naar nieuwe ‘denkers’. Maar sommige van zijn oude vrienden kwamen nog bij hem over de vloer. Ik herinner me Dr. Sjapo, die waarschijnlijk meer een beminnelijke zonderling was dan een ‘denker’. Ik herinner me ook de goedmoedige en praatgrage Aleksandr Aleksejevitsj Basjilov. Die belandde steevast twee keer per jaar in een psychiatrische kliniek. Daar kwam hij dan weer uit met een certificaat waarop stond, zo verzekerde hij mij, dat ‘Aleksandr Aleksejevitsj Basjilov niet gek was, maar iedereen om hem heen wel’. Basjilov was het neefje van de huisbeheerder en om de een of andere reden dacht hij dat zijn oom hem wilde ombrengen. Op een keer gooiden de huisbeheerder en de conciërges samen sneeuw van het dak. Die kwam beneden pal op Aleksandr Aleksejevitsj terecht. Hij stond bijna tot aan zijn middel in de sneeuw en was verontwaardigd, hij schreeuwde en eiste dat het ophield, maar het kwam niet in hem op een stap opzij te zetten.

Ik herinner me de zwijgzame en sombere Roendaltsev; die was helemaal anders. Hij kon een hele avond doorbrengen zonder een half woord uit te brengen. Het enige wat hij deed, was rondkijken met een zware blik.

Mensen zoeken en zien in anderen alleen datgene wat op een bepaalde manier eigen is aan henzelf.

Daniil Ivanovitsj reikte uit naar de ‘natuurlijke denkers’ omdat hij in zijn eigen psyche de kronkels kende en voelde die een dichter resoluut onderscheiden van de zogenaamde normale, oftewel gewoon niet-creatieve mensen. Ik denk dat Daniil Ivanovitsj, die een principiële en lucide geest was, die kronkels in zichzelf op prijs stelde; waarschijnlijk voelde hij dat juist die kronkels hem hielpen zijn creatieve gave te realiseren en zijn opmerkelijke in tuïtie, die aan helderziendheid grensde, aan te scherpen. Maar in tegenstelling tot de arme ‘denkers’ die bezeten waren door waanzin, bezat Daniil Ivanovitsj zijn eigen waanzin, wist hij die te beheersen en in dienst te stellen van zijn kunst.

Eén enkele snaar mocht ten huize Charms niet aangeroerd worden: ʻintellectueleʼ gesprekken over boeken of theater. Het was het najaar van het sombere 1939. Nu, achteraf beschouwd, weten we dat dat jaar net zo onheilspellend was als de twee jaren die eraan vooraf waren gegaan: het verschrikkelijke 1937 en het troosteloze 1938. Ook is het zonneklaar dat in die jaren grote gebeurtenissen rijpten en op til waren, die kort daarop de hele wereld op haar grondvesten zouden doen daveren. Maar wij, toentertijd, wisten niet hoe wij dit moesten begrijpen en zien. Het enige dat we konden zien, was dat onze tijd mistroostig en hopeloos was, maar wat de toekomst in petto had, bleef voor ons koffiedik kijken. Daniil Ivanovitsj was zelfs toen al een van de weinigen die de oorlog voorzagen en voorspelden. Charms’ bittere voorgevoelens werden in de onverwachte en zelfs enigszins vreemde vorm gegoten, die voor zijn gedachtegang zo kenmerkend was.

‘Volgens mij zijn er maar twee opties,’ vertelde hij me.

‘Of er komt oorlog, of we gaan allemaal dood aan schurft.’

‘Waarom zouden we sterven aan schurft?’ vroeg ik verbijsterd.

‘Ach, van ons saaie en uitzichtloze leven zullen we verdorren, bedekt raken met scabiës of favus en dan sterven we,’ antwoordde Daniil Ivanovitsj.

Ironie en grappenmakerij waren zijn middel om zich tenminste een beetje af te schermen van het naderende onheil. Hij dacht met afschuw en wanhoop aan de oorlog en wist van tevoren dat die hem de dood zou brengen. Hij heeft de oorlog inderdaad niet overleefd, hoewel hij misschien niet op de door hem gevreesde wijze om het leven kwam.

Militaire dienst leek hem erger en enger dan de gevangenis. ‘In de gevangenis kun je jezelf zijn, maar in de kazerne – vergeet het!’ zei hij me altijd.

Op die leeftijd wist ik al min of meer hoe het er in een kazerne aan toeging, omdat ik na de overgang van het eerste naar het tweede jaar aan de universiteit had moeten deelnemen aan militaire oefeningen. Ik kon me dus wel indenken hoe ondraaglijk het soldatenleven voor Daniil Ivanovitsj geweest zou zijn.



Voorwoord en vertaling Philippe Vanhoof




   <

TSL 91

   >