Een portret van een Sint-Petersburgse vriendschap. In een opmerkelijk formele stijl die geen metaforen lijkt te duchten schetst de romanschrijver en kunsthistoricus Vsevolod Petrov (1912-1978) een ode aan zijn vriend en absurdistische dichter Daniil Charms (1905-1942). Petrovs herinneringen aan de vooravond en het begin van de Grote Vaderlandse Oorlog schilderen het menslievende beeld van dat talentvolle creatieve genie dat steevast gelijkgestemde zielen bijeen wist te brengen. Het was immers hun wederzijdse welgemanierdheid en intellectuele innigheid die hun ongelukkigerwijs kortstondige vriendschapsrelatie drie jaar lang heeft aangedreven. In Petrovs reminiscentie schemert Charms’ voorliefde door voor artistieke krankzinnigheid, die hij bij zichzelf overigens leerde te temperen, voor ironie als stijlfiguur van zijn levensverhaal, en voor filosofisch redeneren als ankerpunt in het menselijke bestaan. Op fatalistische wijze geloofde Charms in wonderen die de psychische vervolmaking van de mens zouden betekenen. Zonder die toewijding aan langverwachte wonderen schiet louter een doelloze lichamelijke dooltocht over waarin geluk zoek is. In deze lovende herinneringen onthult Petrov de muzikale genaakbaarheid ten huize Charms, het onbetwiste talent van Charms om uit de verf te komen bij iedereen die hem omringde, en zijn miraculeuze eigenheid die Petrov, zijn laatste vriend, zo wist te bekoren.
Op ceremoniële wijze stelde Charms me voor aan zijn vrouw
en aan zijn gasten. In de lange smalle kamer met gesloten gordijnen
waren al vijf of zes mensen aan tafel gezeten. Toen deden er
nog twee jongedames hun intrede. Een magere, gerimpelde oude
man speelde citer en zong een zelfgeschreven lied. Ik had al veel gehoord over de kamer van Charms. Naar verluidt stond die van
vloer tot plafond volgeschreven met gedichten en aforismen, waarvan
er altijd één werd geciteerd: ‘Wij zijn geen pasteitjes.’ Maar
die informatie moet uit een vroegere periode stammen: ik heb er
niets van gemerkt. Aan de muur prijkte alleen een stuk ruitjespapier,
uit een notitieboekje gescheurd, met een ‘Lijst van mensen
die in dit huis veel respect genieten’ (van wie ik me Bach, Gogol,
Glinka en Knut Hamsun herinner) en een zilveren zakhorloge met
daaronder de gravure ‘Deze klok heeft een bijzondere supralogische
betekenis’. Tussen de ramen stond een harmonium, aan de
muren zag ik een portret van Charms, geschilderd door Mansoerov,
een oude lithografie van een besnorde kolonel uit de tijd van
Nicolaas I en een zwart-rood, non-figuratief schilderij, in de stijl
van Kazimir Malevitsj, waarover Charms placht te zeggen dat het
de zin van het leven uitdrukte. Ook dat schilderij was van de hand
van Pavel Mansoerov.
Er was overigens nog een ander beeldend kunstwerk: de tafellamp
was versierd met een ronde kap van wit papier, beschilderd
en volgekleurd door Charms. Het moest een soort processie
voorstellen, of misschien eerder een groepsportret. Een voor een
passeerden ze de revue, de mensen die ik voortdurend bij Charms
zou tegenkomen: Aleksandr Ivanovitsj Vvedenski, Jakov Semjonovitsj
Droeskin, Leonid Saveljevitsj Lipavski, Anton Isaakovitsj
Schwarz en andere bekenden van Daniil Ivanovitsj, met hun echtgenotes of dames. Allen waren zeer gelijkend getekend en
enigszins – maar slechts in geringe mate – karikaturaal. In picturale
termen deed de tekening verweg denken aan Wilhelm Busch.
In het midden van de processie stond Charms’ zelfportret, iets groter
getekend dan de andere figuren. Daniil Ivanovitsj had zichzelf
groot en voorovergebogen, hoogbejaard, heel somber en teleurgesteld
afgeschilderd. Vlak naast hem had hij zijn vrouw piepklein
afgebeeld. Nors dwaalden ze rond, omringd door hun vrienden.
Charms zou me later vertellen dat hij er zo uit zou zien wanneer
hij geen mirakel meer verwachtte.
Hier raak ik een van Charms’ nogal essentiële overtuigingen aan.
Hij geloofde dat de verwachting van een mirakel de inhoud en de
zin van het menselijke leven uitmaakte. Iedereen vat een mirakel
op zijn eigen manier op. Voor de een is het om een briljant boek
te schrijven; voor een ander om iets te ontdekken of te aanschouwen
dat zijn leven voor altijd zal verlichten; voor een derde om
beroemd te worden, of rijk te worden, of nog iets anders, wat het
hart ook maar begeert.
Alleen is het maar schijn dat mensen verschillende verlangens
hebben. In werkelijkheid wensen mensen, onbewust, maar één
ding en dat is onsterfelijkheid. Dat is het echte mirakel, waarop
we wachten en hopen.
Noch een jaar geleden, noch gisteren heeft er een mirakel
plaatsgevonden. Vandaag evenmin. Maar morgen kan het plaatsvinden
of over een jaar, of over twintig jaar. Zolang een mens op
die manier denkt, leeft hij. Maar niet iedereen maakt een mirakel
mee. Of misschien wel niemand. Er komt een moment waarop
een mens ervan overtuigd raakt dat er geen mirakel zal plaatsvinden.
Dan houdt het leven feitelijk op en is er alleen nog maar
lichamelijk bestaan, verstoken van geestelijke inhoud en betekenis.
Natuurlijk komt dat moment voor verschillende mensen op
verschillende tijden: voor sommigen op dertigjarige leeftijd, voor
anderen op vijftigjarige leeftijd, voor nog anderen nog later. Iedereen
wordt oud op zijn eigen manier, op zijn eigen tempo. De
allergelukkigsten zijn zij die, tot het einde toe, blijven wachten op
een mirakel.
Hoewel hij geen hoge dunk van Lev Tolstoj had als schrijver,
bewonderde Charms hem enorm als mens. Tolstoj had immers tot
op zijn oude dag een mirakel verwacht, en op tweeëntachtigjarige
leeftijd maakte hij een sprong in het duister om een nieuw leven
te beginnen, een zwerver te worden en – wie weet? – aan de dood
te ontsnappen.
Toen ik kennismaakte met Daniil Ivanovitsj, was hij drieëndertig
jaar oud. Op mijn vijfentwintigste leek hij natuurlijk niet oud, laat
staan bejaard, maar hij was al vrij van de gebreken en zwakheden
die de jeugd kenschetsen. Hij was een volwassen man met een gevestigde
visie op de wereld en een doordachte levenshouding. Nu
moet ik het hebben over de vriendschapsrelatie die ik met Charms
had: een relatie die meteen werd aangeknoopt, die vanaf de eerste ontmoeting een finale vorm aannam en de volgende drie jaar van
zijn leven onaangetast bleef.
Er is zoiets als liefde op het eerste gezicht. Daar is al veel inkt
over gevloeid. Mensen die elkaar voor het eerst ontmoeten zonder
iets van elkaar af te weten, kunnen een onweerstaanbare wederzijdse
aantrekkingskracht ervaren. Shakespeare in Romeo and Juliet
en Hemingway in zijn prachtroman For Whom the Bell Tolls
spreken er bijna identiek over, ook al zijn de omstandigheden, het
dagelijkse leven en de psychologie van de personages totaal verschillend.
Maar wat is liefde? Zonder te theoretisch te worden en
zonder aanspraak te maken op uitputtende definities, haal ik hier
slechts de woorden van Vasili Rozanov aan, die naar mijn overtuiging
min of meer de essentie aangeven: ‘Ik heb het enkel goed
aan jouw zijde en zonder jou is alles zwaarmoedig en langdradig.’
Waar het om draait in de liefde is het verlangen om samen te zijn.
Er is ook zoiets als vriendschap op het eerste gezicht die in
alle opzichten lijkt op liefde, zonder de fysieke aantrekkingskracht.
Vriendschap, zoals liefde, gaat door opeenvolgende fasen: eerst een
verhoogde wederzijdse belangstelling, dan toenemende geestelijke
toenadering en, ten slotte, afkoeling, vaak overgaand in wederzijdse
ontevredenheid, antipathie en zelfs haat. Alles op z’n tijd.
Zoals elk creatief fenomeen vereist vriendschap talent. Charms
was begiftigd met een talent voor vriendschap dat niet moest onderdoen
voor dat van de Duitse romantici of onze eerste Russische
symbolisten. Hij investeerde creatieve energie in vriendschap. De
namen van zijn vrienden markeren, als mijlpalen, het verloop van
zijn biografie. Ergens in het begin van de jaren twintig verbond
een hechte vriendschap hem met Vvedenski. Die duurde vele jaren
en doorliep, geloof ik, alle opeenvolgende fasen, culminerend in
een koude, of eerder, een lauwe vriendschapsrelatie. Daniil Ivanovitsj
beleefde daarna kortstondige vriendschappen met Nikolaj Zabolotski,
met Nikolaj Olejnikov en met Jakov Droeskin. Mij viel
de eer te beurt Charms’ allerlaatste vriend te worden.
Onze vriendschap was beperkt in tijd. Ze eindigde op gewelddadige
wijze terwijl het hoogtepunt nog niet echt bereikt was. Het
is misschien vermeldenswaard dat wij, vanwege ons beider verknochtheid
aan etiquette, elkaar nooit getutoyeerd hebben. Wij
spraken elkaar aan met naam en patroniem.
Ik meen me te herinneren dat, zodra ik een voet bij Charms
binnenzette, ik de eigenaardigheid van de geestelijke atmosfeer
voelde. Die was anders dan alles wat ik daarvoor had gezien of ervaren,
maar op dat moment kon ik er de vinger niet opleggen. Het
huis ademde vrijheid en ongedwongenheid uit. De eigenaars en
hun gasten waren toen jong en zorgeloos, ook al hadden de meesten
van hen geen gemakkelijk leven. De gasten kwamen wanneer
zij wilden, gedroegen zich zoals zij wilden, deden wat zij wilden
en spraken over wat zij interessant vonden.
Slechts één gespreksonderwerp was taboe bij Charms thuis –
zoals overal in die tijd: niemand repte ooit een woord over politiek
of over de machthebbers. Dat hoefde nooit ruchtbaar gemaakt te
worden. Bijna elke avond werd er veel muziek gespeeld.
J.S. Droeskin speelde Bach en
Mozart op het harmonium. Vaak
kwam de redactrice van de uitgeverij
Detgiz langs, E. Papernaja,
die enkele duizenden liederen in
alle talen van de wereld kende.
Daniil Ivanovitsj zong gewillig
met een zeer aangename lage
stem, soms samen met Papernaja,
soms alleen. Hij hield van de
liederen van Belman: een in de
vergetelheid gesukkelde achttiende-
eeuwse Zweedse componist.
Charms probeerde ook zelf
muziek te schrijven. Ik verkeer
in een slechte positie om me
daarover uit te spreken. Maar hij
stond bij iedereen bekend als buitengewoon
muzikaal.
Daniil Ivanovitsj en zijn charmante
vrouw Marina Vladimirovna Malitsj waren vriendelijke en attente
gastheren. Hun gastvrijheid bezorgde het bezoek echter nooit
stress. En toch, ondanks de vrijheid en de ongedwongenheid die in
het huis heersten, ervoeren wij allen – we konden niet anders – de
enorme invloed die uitging van de persoon van Daniil Ivanovitsj;
wij werden geleid door zijn ongrijpbaar sturende hand. Nu denk
ik dat wij allemaal in zekere zin ʻpersonages van Charmsʼ waren;
hij zat ons op ironische wijze te observeren en als het ware
ʻte componerenʼ, en wij stonden naar zijn wil in een soort processie
opgesteld, zoals hij op zijn lampenkap had afgebeeld. Men
zou kunnen veronderstellen dat wij in zijn geest allemaal op een
zeer gelijkaardige en misschien ietwat karikaturale manier werden
weerspiegeld.
Ik wil vermijden dat er hier misverstanden ontstaan: het zou
natuurlijk grove laster zijn te denken dat Daniil Ivanovitsj zijn
vrienden en kennissen alleen maar bijeenbracht om hen belachelijk
te maken. Hij hield echt van hen. Hij had een diep respect
voor het talent van Vvedenski, in wie hij een genie zag; hij prees
de scherpe geest van Lipavski, de denkkracht en de filosofische
intuïtie van Droeskin. Menslievendheid was een essentieel kenmerk
van zijn ironie. Charms verachtte satire als inferieure vorm
van literatuur. Maar hij bouwde zijn leven op als een kunstwerk
en ook wij werden in de verf gezet.
Laat me in dit verband enkele woorden wijden aan de mensen
die Daniil Ivanovitsj ‘natuurlijke denkers’ noemde. Dat was een
heel bijzondere categorie van zijn kennissen. Die vond hij meestal
toevallig en op allerhande plekken, in een kroeg, op straat of op de
tram. Daniil Ivanovitsj had een geweldige intuïtie voor het vinden
en selecteren van de mensen die hij kon gebruiken. Stuk voor stuk
wisten ze zich te onderscheiden door karaktertrekken die Charms
zo op prijs stelde: een onafhankelijke mening, het vermogen om
onbevooroordeeld te oordelen, de vrijheid van starre tradities,
een zekere onlogische manier van denken en soms een creatieve
kracht die plotseling ontwaakte door geestesziekte. Ze hadden ze
allemaal niet op een rijtje; het waren mensen van hetzelfde slag
als de amateur-schilders van de Naïeve Kunst, vaak geniaal, of
gewoon volkse filosoof-mystici, die doorgaans heel opmerkelijk
waren. In de dagdagelijkse omgang zijn dit soort mensen doorgaans
moeilijk en niet altijd even aangenaam. Daniil Ivanovitsj
bracht ze bij hem en ging bijzonder ernstig en fijngevoelig met
hen om. Ik denk dat hij vooral werd aangetrokken door hun onlogica
of, preciezer gezegd, door hun eigenaardige, enigszins ontheemde
logica. Daarin voelde hij een zeker verwantschap met de
geheime logica van de kunst. Hij vertelde me eens dat hij in de jaren
twintig, toen de goedgemutste en niet te rumoerige beweging
Oberioe haar hoogdagen beleefde, in alle ernst van plan geweest
was om een ‘Avond van de Natuurlijke Denkers’ te organiseren in
het Pershuis. Zij zouden daar hun theorieën uit de doeken doen.
In de jaren dat ik een intimus was van Daniil Ivanovitsj, bekoelde
zijn belangstelling trouwens voor de ‘natuurlijke denkers’. Hij moet
alles van hen genomen hebben dat ze hem maar konden bieden. Hij
was niet langer op zoek naar nieuwe ‘denkers’. Maar sommige van
zijn oude vrienden kwamen nog bij hem over de vloer. Ik herinner
me Dr. Sjapo, die waarschijnlijk meer een beminnelijke zonderling
was dan een ‘denker’. Ik herinner me ook de goedmoedige en
praatgrage Aleksandr Aleksejevitsj Basjilov. Die belandde steevast
twee keer per jaar in een psychiatrische kliniek. Daar kwam hij dan
weer uit met een certificaat waarop stond, zo verzekerde hij mij, dat
‘Aleksandr Aleksejevitsj Basjilov niet gek was, maar iedereen om
hem heen wel’. Basjilov was het neefje van de huisbeheerder en om
de een of andere reden dacht hij dat zijn oom hem wilde ombrengen.
Op een keer gooiden de huisbeheerder en de conciërges samen
sneeuw van het dak. Die kwam beneden pal op Aleksandr Aleksejevitsj
terecht. Hij stond bijna tot aan zijn middel in de sneeuw en
was verontwaardigd, hij schreeuwde en eiste dat het ophield, maar
het kwam niet in hem op een stap opzij te zetten.
Ik herinner me de zwijgzame en sombere Roendaltsev; die
was helemaal anders. Hij kon een hele avond doorbrengen zonder
een half woord uit te brengen. Het enige wat hij deed, was rondkijken
met een zware blik.
Mensen zoeken en zien in anderen alleen datgene wat op een
bepaalde manier eigen is aan henzelf.
Daniil Ivanovitsj reikte uit naar de ‘natuurlijke denkers’ omdat
hij in zijn eigen psyche de kronkels kende en voelde die een dichter
resoluut onderscheiden van de zogenaamde normale, oftewel
gewoon niet-creatieve mensen. Ik denk dat Daniil Ivanovitsj, die
een principiële en lucide geest was, die kronkels in zichzelf op
prijs stelde; waarschijnlijk voelde hij dat juist die kronkels hem
hielpen zijn creatieve gave te realiseren en zijn opmerkelijke in
tuïtie, die aan helderziendheid grensde, aan te scherpen. Maar in
tegenstelling tot de arme ‘denkers’ die bezeten waren door waanzin,
bezat Daniil Ivanovitsj zijn eigen waanzin, wist hij die te beheersen
en in dienst te stellen van zijn kunst.
Eén enkele snaar mocht ten huize Charms niet aangeroerd worden:
ʻintellectueleʼ gesprekken over boeken of theater. Het was het
najaar van het sombere 1939. Nu, achteraf beschouwd, weten we
dat dat jaar net zo onheilspellend was als de twee jaren die eraan
vooraf waren gegaan: het verschrikkelijke 1937 en het troosteloze
1938. Ook is het zonneklaar dat in die jaren grote gebeurtenissen
rijpten en op til waren, die kort daarop de hele wereld op haar
grondvesten zouden doen daveren. Maar wij, toentertijd, wisten
niet hoe wij dit moesten begrijpen en zien. Het enige dat we konden
zien, was dat onze tijd mistroostig en hopeloos was, maar wat
de toekomst in petto had, bleef voor ons koffiedik kijken.
Daniil Ivanovitsj was zelfs toen al een van de weinigen die de
oorlog voorzagen en voorspelden. Charms’ bittere voorgevoelens
werden in de onverwachte en zelfs enigszins vreemde vorm gegoten,
die voor zijn gedachtegang zo kenmerkend was.
‘Volgens mij zijn er maar twee opties,’ vertelde hij me.
‘Of er komt oorlog, of we gaan allemaal dood aan schurft.’
‘Waarom zouden we sterven aan schurft?’ vroeg ik verbijsterd.
‘Ach, van ons saaie en uitzichtloze leven zullen we verdorren,
bedekt raken met scabiës of favus en dan sterven we,’ antwoordde
Daniil Ivanovitsj.
Ironie en grappenmakerij waren zijn middel om zich tenminste
een beetje af te schermen van het naderende onheil. Hij dacht
met afschuw en wanhoop aan de oorlog en wist van tevoren dat
die hem de dood zou brengen. Hij heeft de oorlog inderdaad niet
overleefd, hoewel hij misschien niet op de door hem gevreesde
wijze om het leven kwam.
Militaire dienst leek hem erger en enger dan de gevangenis.
‘In de gevangenis kun je jezelf zijn, maar in de kazerne – vergeet
het!’ zei hij me altijd.
Op die leeftijd wist ik al min of meer hoe het er in een kazerne
aan toeging, omdat ik na de overgang van het eerste naar het tweede
jaar aan de universiteit had moeten deelnemen aan militaire
oefeningen. Ik kon me dus wel indenken hoe ondraaglijk het soldatenleven
voor Daniil Ivanovitsj geweest zou zijn.
Voorwoord en vertaling Philippe Vanhoof