Was er dan cabaret in Rusland? Ja, dat was
er, ook al is dit niet erg bekend geworden.
We weten allemaal dat de cabaretvorm in
Frankrijk is ontstaan, om precies te zijn
al in 1881 met le Chat Noir. Het succes
van dit cabaret was zo groot dat het pas na
zestien jaar zijn deuren moest sluiten. Het
gaf ook nog een weekblad uit met het programma
en de bijdragen van schrijvers,
die specifiek voor le Chat Noir schreven.
Elke zichzelf respecterende intellectueel
in Europa en Rusland had in ieder geval
één keer in zijn leven dit theater op
Montmartre bezocht. Dit Franse cabaret
was een soort ‘anti-salon’, waar alles
mogelijk was: improvisatie, straatcultuur,
sociaal-maatschappelijk, politiek en ook
esthetisch protest. Hier ontstond ook het
beroemde ‘café chantant’. Het enorme
succes leidde later tot soortgelijke initiatieven
in andere steden: Barcelona, München,
Berlijn, Wenen en Krakau. Het cabaret
werd ten slotte ook geïntroduceerd
in Moskou en in Sint-Petersburg waar
in 1908 de meest bekende cabarets, Letoetsjaja
mysj (‘De vleermuis’) en Krivoje
zerkalo (‘De lachspiegel’), werden opgericht.
Hierna nam het cabaret een enorme
vlucht, niet alleen in de twee hoofdsteden,
maar ook in de provinciesteden. Er ontstond
een ware tsunami van kleine theaters,
die afwisselend ‘estrada’-theaters,
‘cabaret’-theaters, ‘intieme’-theaters of
‘miniatuur’-
theaters werden genoemd.
In alle gevallen ging het om kleine locaties,
dikwijls in kelders of souterrains,
waar voorstellingen heel laat in de avond en tot diep in de nacht werden gegeven
voor een klein en select publiek. Er kon
altijd gedronken worden en soms, als de
ruimte het toeliet, ook gegeten aan kleine
tafeltjes. Toen het cabaret zich wat meer
had ingebed in het culturele aanbod werden
de gebruikelijke nachtelijke voorstellingen
meer naar de avond verplaatst.
In Rusland zijn er verschillende oorzaken
aan te wijzen die tot deze vorm van
kunst geleid hebben. Ten eerste was er natuurlijk
de invloed vanuit het buitenland,
maar er was zeker ook sprake van een specifiek
Russische invloed. In alle gevallen
lag de focus echter op het theater, en hiermee
onderscheidde het Russische cabaret
zich van het westerse cabaret.
Laten we beginnen met de invloed van
het buitenland. Het was Aleksandr Koegel
(1864-1928), die voor het eerst over het
fenomeen ‘cabaret’ schreef en dit begrip
in Rusland introduceerde. Vanaf 1900
reisde hij ieder jaar langs de belangrijkste
theaters in Europa en publiceerde over
het cabaret, dat in deze tijd met name in
Duitsland floreerde. Hij was een bekende
recensent en criticus, en hoofdredacteur
van het tijdschrift Teatr i Iskoesstvo (‘Theater en Kunst’).
In meerdere artikelen in dit tijdschrift keerde Koegel zich al vroeg tegen
de grote theaters, zowel de
keizerlijke als
de privétheaters.
Hij ergerde zich
vooral aan de
almacht van de
grote theaters
en hun bekende
regisseurs, zoals
Stanislavski en Meyerhold. Hij noemde
die theaters fabrieken, waar repertoire
overheerste en ieder artistiek en individueel
initiatief in de kiem werd gesmoord.
Dit zou volgens hem uiteindelijk leiden
tot een grote crisis in het theater. Hij promootte
het cabaret en bracht hiervoor verschillende
argumenten naar voren, namelijk
dat de toeschouwer zich hier niet in het
‘afstandelijke’ theater bevond, maar meer
in de intieme sfeer van een creatief proces,
waar schrijvers hun eigen werk voordroegen
of speelden, waar geïmproviseerd werd
en het spontane element domineerde. Verder,
zei Koegel, kreeg de toeschouwer als
het ware een kijkje in de ‘creatieve werkplaats’.
Hij beschouwde het cabaret als
een elitaire kunst en de eerste voorwaarde
voor het bestaan ervan was dat er ook eigen
‘huisschrijvers’ moesten komen. Zij
moesten zorgen voor korte humoristische
stukjes, die later ‘miniaturen’ werden genoemd.
Volgens hem moest het cabaret
een nieuwe en onafhankelijke kunstvorm
worden, waar het ensemble niet nodig
was. Het ging nu om individuele en artistieke
vrijheid, die niet gehinderd werd
door de smaak van het grote publiek. Het
moge duidelijk zijn dat hij in het cabaret
de mogelijkheid zag om het traditionele
theatersysteem omver te werpen. Het cabaret
kon voorzien in theatrale vernieuwingen
en experimenten. Daarom wilde
hij het cabaret ook naar Russische bodem
overbrengen, maar dan met zijn eigen nationale nationale
kenmerken, het mocht geen kopie
van Frans of Duits cabaret worden.
In 1908 richtte hij samen met zijn
vrouw, de actrice Zinaïda Cholmskaja,
het cabarettheater Krivoje zerkalo (‘De
lachspiegel’) op. In hetzelfde jaar kwam
Meyerhold, altijd in voor iets nieuws,
met zijn cabarettheater Loekomorje (‘De
baai’). Hier werkten bekende schilders
aan mee, zoals Benois en Bilibin, de choreograaf
M. Fokin en natuurlijk Meyerhold
zelf als regisseur. Maar ondanks of
juist dankzij deze klinkende namen had
dit theatertje erg weinig succes en werd
al snel gesloten. Waarschijnlijk waren
Meyerholds experimenten te serieus voor
het meer lichtvoetige cabaretgenre, dat
voor puur amusement ging. Krivoje zerkalo,
daarentegen, werd meteen met groot
enthousiasme ontvangen. Het opende het
programma met het satirische Ljoebov v
vekach (‘Liefde door de eeuwen heen’)
van Nadezjda Teffi, vervolgens kwamen
er dansnummers, recitals, en een parodie
op Leonid Andrejevs Dni nasjej zjizni
(‘De dagen van ons leven’). De parodie
was ondertekend met een collectief pseudoniem
‘wij’. De voorstelling werd aan
elkaar gebreid door een conferencier,
die expliciet verbinding met het publiek
zocht.
Het Russische literaire cabaret was nu
geboren, maar Koegel verving deze term
al snel door een andere, het ‘miniatuurtheater’.
Hij verklaarde dat de grote romans
uit de mode waren en dat in tal van kunstdisciplines
de korte vorm overheerste.
Dus waarom zou dat in het theater anders
zijn? De miniatuur, of wel de ultrakorte
humoristische eenakter, moest zich concentreren
op het materiaal, op het snedige
woord, op het inzetten van spaarzame
middelen, en dit alles in een korte, gecondenseerde
vorm presenteren. Oude theatrale
vormen werden op de hak genomen
en geparodieerd. Het cabaret – of miniatuurtheater
was een dynamisch en vrolijk
theater van de lach. De lach, vond Koegel,
was voorheen een derderangsproduct van
de lagere cultuur, maar moest nu weer in
ere hersteld worden. Dit argument zagen we ook een eeuw eerder toen Nikolaj Gogol
hetzelfde propageerde. Koegel legde
de focus duidelijk op het theater en de
dramatische genres. Maar uiteindelijk
werden de pijlen van Krivoje zerkalo niet
alleen op de literaire klassieken gericht,
maar ook op opera, ballet en de cinema.
Vanaf 1910 werd, met de komst van
een nieuwe regisseur, de beroemde Nikolaj
Evreïnov, ook het eigentijdse theater
op de hak genomen, evenals diverse
regisseurs met hun verschillende regieopvattingen.
Alleen de toeschouwer die van
de tradities en het innovatieve theater op
de hoogte was, kon de parodieën echt op
waarde schatten. Vandaar het elitaire element
van dit Russische cabaret, dat Koegel
zo benadrukte.
Krivoje zerkalo huisde in een theatrale
club, een kleine locatie zonder specifieke
theatrale ruimte of andere voorzieningen.
Maar Evreïnov wilde eigenlijk meer van
de cabaret-vorm af en verlangde ook een
grotere, echte theatrale ruimte. Dus verhuisde
Krivoje zerkalo vlak daarna naar
het Jekaterinski Theater. Voortaan werd er
ook niet meer ’s nachts, maar gewoon op
reguliere tijden gespeeld. Behalve regisseur
werd Evreïnov ook de huisschrijver,
hij schreef veertien stukken voor dit cabaret.
Onder zijn bewind werd dit cabaret
een legendarisch fenomeen. Het psychologisch-
realistische theater van Stanislavski
met zijn nadruk op het grootst mogelijke realisme in de details moest het het meest
ontgelden. Maar ook het symbolistisch
theater van Meyerhold en andere regisseurs
of conferenciers van de kleine podia
werden op de hak genomen. Met zijn Revizor
(‘De revisor’), nam Evreïnov maar
liefst drie coryfeeën op de korrel: Stanislavski,
Max Reinhardt en Gordon Craig.
Iedereen en alles in de theaterwereld werd
nauwlettend in de gaten gehouden. Na
de opzienbarende opvoering van Pobeda
nad solncem (‘De overwinning op de
zon’) van de Futuristen in 1913, schreef
Evreïnov ook hier een parodie op, die helaas
verloren is gegaan. Satire en parodie
vormden zo het fundament van Krivoe
zerkalo. Dus nog meer dan onder Koegel
werd de nadruk op theater gelegd en wat
minder op andere cabareteske vormen,
maar de miniatuur-vorm bleef. De avond
bestond uit korte dramatische scènes, die
elkaar snel opvolgden. Van 1910 tot en
met 1915 beleefde Krivoje zerkalo zijn
hoogtepunt, daarna zakte het in, totdat het
in 1918 sloot. Evreïnov trok zich terug op
zijn datsja in Finland. In 1920 ensceneerde
hij de beroemd geworden Bestorming van
het Winterpaleis ter ere van het driejarig
bestaan van de revolutie. In 1922 vertrok
hij uit Rusland, waar hij zich niet meer op
zijn plaats voelde. In ditzelfde jaar opende
Krivoje zerkalo opnieuw zijn deuren, tot
en met 1931. Koegel leidde het cabaret tot
zijn dood in 1928. Maar hoewel een aantal
huisschrijvers en acteurs van vroeger
nu ook weer actief waren, was het nu een
heel ander soort theater geworden met een
Sovjetrepertoire.
Hoewel Koegel het grote theater verfoeide
en afgeserveerd had, bleek er toch
een groot theater te zijn dat wel degelijk
het eerste cabaret in Moskou faciliteerde:
het Moskous Kunsttheater van Nemirovitsj-
Dantsjenko en Stanislavski. Hier
ging geen literaire en theaterkritische
onderbouwing aan vooraf, zoals bij Krivoje
zerkalo. Letoetsjaja mysj ontstond
eigenlijk uit de traditie van kapoestnik
van het Moskous Kunsttheater. Dit had
vanaf 1902 de gewoonte om het jaar aan
het einde van het theaterseizoen het zogenaamde
‘kool’feest te houden (kapoestnik
in het Russisch betekent ook een optreden
van acteurs onder elkaar). Eigenlijk waren
alle theaters dan gesloten of bedoeld voor
gastoptredens uit het buitenland. Maar
Stanislavski hield het theater juist open
voor kapoestnik, waarbij de recette ten
goede kwam aan minderbedeelde acteurs.
Het hele theater werd voor die gelegenheid
compleet verbouwd met tafeltjes op
de begane grond waar toeschouwers konden
eten, met lichteffecten, lantaarns, met
serpentines, confetti en ballonnen. Er waren
ook twee orkesten, heel veel geluidseffecten,
en dat allemaal om het publiek te
imponeren en diep in hun buidel te laten
tasten. Het programma was eigenlijk al
cabaretesk, hoewel dat woord toen nog
niet gebruikt werd. Zo was er een burleske
van een opera, een quasi-worstelwedstrijd
door acteurs, een enorm kanon waar
iemand mee gekatapulteerd zou worden
naar Mars, een circusnummer met paarden
van papier-maché. En het was hier, zo
vertelt Stanislavski, dat Nikita Baliev, een
derderangs acteur, zich opeens ontpopte
als een uitzonderlijke conferencier, die het
publiek met de juiste toon en een mix van
grappen en onbeschaamde grollen door
het programma loodste.
Het was deze Nikita Baliev (1877-
1936), die in februari 1908 de Letoetsjaja
mysj opende, een paar maanden eerder
dan de oprichting van Krivoje zerkalo.
Hieraan ging een introductie vooraf in
het blad Roesski artist (‘De Russische artiest’),
waarin gesteld werd dat dit cabaret
voor artiesten van het Moskous Kunsttheater was. Hier konden ze zich verpozen
en experimenteren met try-outs en met de
rollen die ze speelden. Musici, zangers,
schilders en acteurs van andere theaters
werden weliswaar ook uitgenodigd, maar
in eerste instantie was het geheel voor het
eigen theatergezelschap. De locatie was
een kelder van een gebouw vlak bij het
theater. Het is onduidelijk of de naam ‘De
vleermuis’ ontleend is aan het Weense cabaret
dat ‘Cabaret Fledermaus’ heette en
in 1907 was opgericht. Baliev zelf zei dat
de naam was ingegeven doordat er een
vleermuis in zijn gezicht vloog, toen hij
de kelder inspecteerde.
Het programma startte natuurlijk pas
heel laat in de avond, omdat de acteurs
eerst elders moesten optreden. Hier kwamen
de acteurs bij elkaar na de voorstelling.
In de kelder was geen echt podium
en er waren ook geen gordijnen. De artiesten
pakten zelf de ruimte, soms was
dat een tafel waar ze op sprongen om
iets te spelen en weer afsprongen als ze
klaar waren. Zo waren de acteurs alternerend
toeschouwer en speler. Alle bekende
acteurs, zoals Katsjalov, Olga Knipper,
Moskvin, maar ook Stanislavski zelf frequenteerden
dit cabaret. Omdat ze vaak
nog hun kostuums aanhadden, werd het
ook een gewoonte om de net gespeelde
rollen weer op te nemen, uit te bouwen
en te parodiëren. Dit was iets unieks en
deze vorm van zelfparodie zien we niet in
het westerse cabaret. De vleermuis werd
een soort komische dubbelganger van het Moskous Kunsttheater.
Na anderhalf jaar verhuisde het cabaret
naar een grotere locatie op de Arbat en
werd het programma uitgebreid met dans
en liedjes. Hier was ook ruimte om tafeltjes
te plaatsen om te souperen en meer
publiek uit te nodigen. Baliev verliet het
Moskous Kunsttheater nu definitief om
zich helemaal op zijn eigen onderneming
te kunnen concentreren. Hij had de gewoonte
om schrijvers, zoals Teffi, Avertsjenko en Chodasevitsj, maar ook andere
minder bekende auteurs, opdrachten te
geven om over een bepaald onderwerp te
schrijven of een bekend stuk te parodiëren.
Zo konden meerdere schrijvers aan hetzelfde
onderwerp werken en koos Baliev
uiteindelijk de beste. Chodasevitsj klaagde
daar later over, want hij moest wel iets
inleveren, maar kreeg er niets voor betaald
als de keuze niet op zijn werk viel. Het intieme
karakter van de kelder waar alleen
de acteurs van het Moskous Kunsttheater
voor elkaar speelden, verdween. Met een
groter en minder ‘elitair’ publiek, kreeg de
(zelf-)parodie ook minder aandacht.
Intellectuelen, kunstenaars en zangers
voegden zich bij dit cabaret en droegen bij
aan de meer hybride voorstellingen, waar
nu alle kunstdisciplines vertegenwoordigd
waren. Korte voorlezingen of dramatiseringen
van verhalen van Tsjechov
en Toergenjev en van eigentijdse bekende
satirici, individuele balletvoorstellingen,
recitals en natuurlijk ook de humoristische
miniaturen vormden het gevarieerde
avondprogramma. Iets later introduceerde
Baliev zijn ‘levende poppen’-act, waarmee
dit cabaret nog beroemder werd. De
‘levende poppen’ waren ontleend aan het
poppentheater en het schaduwtheater,
maar nu waren het acteurs die veranderden
in ‘poppen’ of marionetten in een
soort tableau vivant en op een bepaald
moment weer ‘levend’ werden, dansten
en zongen en vervolgens weer in poppen
terug veranderden. Hier ging het niet zozeer
om tekst, maar om het sterke visuele
element. Commedia dell’arte, Russische
volkssprookjes en oriëntaal getinte sets
met Chinese figuren vormden de basis.
De Parade van de houten soldaatjes was
het beroemdst en werd voor het eerst opgevoerd
in 1911 door de jonge regisseur
Jevgeni Vachtangov. Het refereerde aan
een legende ten tijde van tsaar Paul I, die
vergat bij een mars zijn soldaten het bevel
te geven om te stoppen, zodat deze naar
Siberië doormarcheerden.
Maskers en prachtige kostuums met een
sprookjesachtige inslag vormden een grote
attractie. Baliev trok dan ook bekende
decorbouwers en schilders aan om het visuele
aspect te versterken, zoals de broers
Benois, Nikolaj Remizov en Vasili Sudejkin.
Letoetsjaja mysj had zo een eigen gezelschap
opgebouwd, met eigen acteurs,
schrijvers en decorbouwers. Uiteindelijk
werd de locatie op de Arbat weer ingeruild
voor een klein theater met rijen stoelen.
De voorstellingen begonnen nu om
halfacht in plaats van halfelf ’s avonds.
Na de revolutie en midden in de burgeroorlog
besloot Baliev tezamen met
veel medewerkers van zijn gezelschap
naar Frankrijk te emigreren. In Parijs zette
hij opnieuw zijn cabaret, nu La Chauve-
Souris geheten, op de kaart. Dit Russische
cabaret overleefde als enige ook in
emigratie. Baliev baseerde zich vooral op
het oude repertoire. Zijn ‘levende-poppen’-
act was natuurlijk heel geschikt voor
diegenen die geen Russisch spraken en
het vooral van het sterke visuele element
moesten hebben. Met La Chauve-Souris toerde Baliev door heel Europa en maakte
om het jaar een tournee naar de Verenigde
Staten, hij stond zelfs eens op de cover
van Times Magazine. Hoewel hij goed
Engels sprak, maakte hij tijdens zijn conferences
opzettelijk fouten. Zijn mix van
Russisch, Frans en slecht Engels, begeleid
door veel overbodige gebaren, gaf een extra
komisch effect. Overal had hij enorm
veel succes met zijn voorstellingen, tot
zijn dood tijdens een tournee in 1936 in
New York.
Genoemd kan nog een ander bekend cabaret
worden, hoewel dit strikt genomen
geen echt cabaret was, namelijk Podval
‘Brodjatsjej sobaki’ (letterlijk: ‘De kelder
van de “Zwerfhond”’, zoals in de aankondiging
stond, maar beter bekend was als
Brodjatsjaja sobaka, de ‘Zwerfhond’),
dat op 31 december 1911 in Sint-Petersburg
werd geopend. De initiatiefnemers
waren Boris Pronin, acteur en regisseur,
en Meyerhold. Maar ook Nikolaj Evreïnov
participeerde hier. Het thema van
de zwerfhond was enigszins actueel en
zien we ook terug in gedichten van Blok, Brjoesov
en Majakovski. De naam van dit
cabaret doelde op alle ‘zwerfhonden’ van
verschillende kunstdisciplines, voor diegenen
die zich minder in de traditie thuis
voelden en zich alleen en onbegrepen voelden,
een soort ‘verworpenen der aarde’.
Dit cabaret was alleen ’s nachts open en
werd hun thuis. Het was gesitueerd in een
voormalige wijnkelder, met verschillende
spelonken waarin grote vuurplaatsen geïnstalleerd
werden. Op de muren waren fresco’s
geschilderd door bekende schilders,
zoals Sapoenov, Jakovlev en anderen. In
eerste instantie wilde Pronin het een tempel
van de commedia dell’ arte maken in
lijn met Meyerholds Dr. Dapertutto experimenten,
en de opvoering van Aleksandr
Bloks Balagantsjik (‘Het kermistheater’).
Maar Meyerhold verliet het project al snel
en ontplooide elders activiteiten, en zo
kreeg de heilige tempel van Pronin geen
gestalte. Pronin bleef dus over: in het ‘land
der honden’ stond hij aan het hoofd van
een ministerraad die uit dertien personen
bestond. Hier in de ‘donkere’ kelder regeerden
dus diegenen die verdreven waren
uit het ‘lichte’ dagelijkse leven.
Zoals gezegd was Brodjatsjaja sobaka
niet echt een cabaret, meer een artistieke
club, maar wel even beroemd als de twee
hiervoor besproken cabarets. Hoewel
er stukken werden opgevoerd, vormde
het theatrale aspect uiteindelijk niet het
zwaartepunt, maar werd het het culturele
epicentrum van het Petersburgse literaire
leven en de Russische avant-garde. Alle
bekende literaire figuren, ook die uit Moskou,
kwamen hier tezamen. Onder anderen
Koezmin, Blok, Achmatova, Mandelstam
en Goemiljev, maar ook Chlebnikov,
Boerljoek en Majakovski, om maar even
de beroemdste schrijvers te noemen. Hier
ontmoetten de acmeïsten en de futuristen
elkaar informeel en ontstonden levendige
debatten. Het werd een voedingsbodem
voor de hele kunstscene. Hier werden niet
alleen stukken opgevoerd en nieuwe gedichten
voorgedragen, maar ook lezingen
gegeven, waarover tot diep in de ochtend
gediscussieerd werd. Hier presenteerden
Velimir Chlebnikov, Roman Jakobson en Viktor Sjklovski hun ideeën. Zo kwam
de laatste met een lezing over De positie
van het futurisme in de geschiedenis van
de taal en introduceerde hij de term ‘vervreemding’
(strannost). Ook buitenlandse
gasten werden uitgenodigd: de meest bekende
is Filippo Marinetti, de Italiaanse
futurist, die hier in 1914 te gast was.
Hoewel de ‘zwerfhonden’ zich in het
begin graag wilden isoleren van de ‘echte’
wereld, lukte dat uiteindelijk steeds
minder. Een select publiek, dat door deze
grote namen werd aangetrokken, mocht
uiteindelijk deze heilige ruimte binnentreden.
Pronin zorgde ervoor dat dat publiek
voor het verkeren in dit exclusieve
gezelschap zeer hoge toegangsprijzen betaalde.
Nogal onbetamelijk werden deze
toeschouwers ‘apothekers’ genoemd, die
meteen herkend konden worden aan hun
elegante kleding en aan het feit dat ze
‘nooit iets interessants’ te berde brachten.
Twee jaar lang, van 1913 tot 1914, was dit
cabaret het meest populair bij alle Russische
avant-gardisten. Maar in 1915 werd
Brodjatsjaja sobaka plotseling door de
politie gesloten – op grond van een strengere
censuur die in de Eerste Wereldoorlog
werd ingezet – na een optreden van
Majakovski, dat nogal opzien baarde bij
het publiek.
Het overzicht van de bovengenoemde eerste
twee legendarische cabarets laat zien
dat zij beide, en eigenlijk alle cabarets in
Rusland, eenzelfde soort ontwikkeling
kenden. Klein en intiem begonnen, werden
de locaties steeds groter, tot een echt
theater. Was er eerst sprake van een klein,
elitair publiek, dan zien we dat zich dit
later uitbreidt tot een groter publiek, wat
natuurlijk ook met steeds grotere theatrale
ruimtes te maken heeft. Waren er eerst
nachtelijke voorstellingen, dan worden
deze steeds meer naar vroeger op de avond
verplaatst, zoals reguliere voorstellingen.
Verder zien we dat men zich met theatrale
parodieën bezighoudt, maar dat later ook
andere kunstdisciplines toegelaten en geparodieerd
worden.
Zoals gezegd schoten
de miniatuurtheaters
als paddenstoelen uit
de grond. Tegen 1913
waren er zeker al zo’n
tweehonderdvijftig in
heel Rusland. Op de Nevski
Prospekt in Sint-Petersburg
kon men alleen
al vijf van dit soort theaters
bezoeken. Maar de echte hausse
kwam tijdens de Eerste Wereldoorlog,
vooral in 1915 en 1916. Hoe slechter het
aan het front ging, hoe groter de rijen voor
deze theatertjes. De mensen zochten afleiding,
amusement, satire en parodie om
even te ontsnappen aan de vreselijke werkelijkheid.
Steeds meer ondernemers zagen
brood in deze theaters en ventten het
concept commercieel uit. Koegel had al in
1912 gewaarschuwd voor een vergaande
vulgarisatie van het cabaret en die vond
nu ook plaats, goedkoop amusement werd
troef. Dat had ook te maken met het feit
dat de commerciële cabarets minder op
professionele schrijvers konden rekenen
en op amateurschrijvers moesten leunen.
Toch bleven ook de bekende ‘elitaire’
theaters bestaan, zoals Letoetsjaja mysj,
Krivoje zerkalo en het Intimnyj teatr B.
Nevolina, (‘Het intiem theater van V.
Nevolin’), et cetera. De revolutie en de
burgeroorlog maakten een einde aan de bruisende geschiedenis van het Russische
cabaret.
Ook was te zien dat de miniatuureenakters
favoriet bleven. De focus op het
theater en met name op de parodie, die
eigenlijk bij beide legendarische cabarets
dominant bleef, valt niet alleen maar te
verklaren door de literair- theatrale onderbouwing
van iemand als Koegel of de
familiaire banden met het Moskous Kunsttheater in het geval van Letoetsjaja mysj.
Het verschijnsel had natuurlijk vooral te
maken met de censuur, die sterk politiek
getinte satire niet kon toestaan. Sociaal-
maatschappelijke kritiek was er wel,
maar veel meer bedekt dan in het Westen.
Tussen 1908 en 1918 ontstond in Rusland
dus een hele literatuur
voor kleine podia, die
nu pas via diepgravend
archiefwerk naar boven
komt en een schat aan
nieuwe informatie over
deze kunstvorm oplevert.1
Het cabaret in Rusland
is niet alleen maar
een theatraal fenomeen,
maar heeft zeker ook gediend
als kraamkamer van de gehele Russische
avant-garde. Brodjatsjaja sobaka is
hier het duidelijkste voorbeeld van. Maar
we moeten niet vergeten dat ook in de andere
cabarets van alles mogelijk was. Alle
kunstdisciplines konden experimenteren
en ook leren van theater, tekst, parodie,
ballet, decor, mime, farce, schaduw- en
poppentheater, de miniatuur, een synthese
van dit alles, en nog vele andere expressieve
middelen die binnen het raamwerk
van de kleinkunst, het cabaret, aan
bod konden komen. De laatste Russische
avant-gardegroep OBERIOE, met toneelwerk
van Daniil Charms en Aleksandr
Vvedenski, laat zelfs nog in 1927 zien dat
de leden ervan door het vroegere cabaret
geïnspireerd zijn geweest.