Milena Orlowska studeerde Poolse taal en letterkunde aan de Adam Mickiewicz Universiteit in Poznań en vervolgens, in 2016, Book and Digital Media Studies aan de Universiteit van Leiden. Sinds 2009 woont zij in Zeeland waar ze naast haar werk in het archief van de rechtbank in Middelburg ook fotografeert en korte verhalen schrijft. Haar verhalen verschijnen regelmatig in Poolse literaire tijdschriften. Ze werkte een paar jaar bij Beeldbank Zeeland, een onderdeel van de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg, aan het digitaliseren van en online toegang geven tot oude Zeeuwse foto's. Mede daardoor kwamen herinneringen naar boven over de tijd die zij met haar oma heeft doorgebracht en die haar inspireerde tot het schrijven van ‘Het Paasfeest’.
Voor mijn oma, Bronislawa Sobolewska (1935-1993)
1
Donderdag kwam ze vroeger dan gewoonlijk terug van haar werk.
Hoewel ze hier nog nooit naar een begrafenis was geweest, wist ze,
dat het niet gebruikelijk was om bloemen mee te nemen of zwart gekleed
te gaan. Daarom zat ze, in plaats van zich voor te bereiden, in
de fauteuil, kijkend naar de duinen. Enkele dagen geleden overleed
de buurman van het huis naast haar, hij had Pasen net niet gehaald.
Eigenlijk woonde hij hier al enige tijd niet meer. Enkele jaren geleden
werd bij hem strottenhoofdkanker geconstateerd. Aanvankelijk leek
hij genezen na de radiotherapie, waarna hij zich bezig ging houden
met zijn tuin en een nieuw salonraam op de parterre liet plaatsen, want
het oude lekte. De kanker kwam plotseling terug, deze keer voorgoed.
In het begin lag hij in Rotterdam, daarna lukte het om hem over te
plaatsen naar een instelling in Zeeland, dichter bij dat lege huis.
Terwijl ze de deur uitging, herinnerde ze zich hoe ze hem samen
met Anne deze zomer had opgezocht. De receptioniste verzocht hen
in de ontvangstruimte te wachten. Op een gegeven moment kwam hij
om de hoek tevoorschijn. Hij liep rustig hun kant op, terwijl hij een
infuus op een standaard met zich meetrok. Hij had een opgezwollen
gezicht en een angstaanjagend opgezette nek. Geschrokken door zijn verschijning, kon ze zich niet concentreren op het gesprek. Hij
schreef verschillende vragen voor hen op, waarschijnlijk over wat er
nieuw was in het stadje, hij klaagde tevens over de verveling. Op de
terugweg zwegen ze. Anne was, hoewel ze beheerst overkwam, toch
geschrokken.
Pas voor de ingang van de kerk kon ze deze gedachten van zich af
zetten. Het aantal aanwezigen verbaasde haar. Ze zag nooit gasten bij
haar buurman, een oudere alleenstaande man. De in een zwarte toga
en witte kraag geklede dominee, die de ceremonie leidde, vertelde
kort over zijn leven. Ze vroeg zich af wat het voor een gevoel moest
zijn, het plannen van je eigen begrafenis, wetend dat deze binnenkort
plaats zal vinden. De artsen schatten zijn toegewezen tijd in, hij telde
de dagen af? Later werd het evangelie gelezen, afgesloten met een
preek. In plaats van te luisteren, liet zij haar blik vallen op het op
een aula ogende interieur. De strengheid van het plaatselijke protestantisme
verraste haar telkens weer. Hoe anders waren de vergulde
sculpturen en de gekleurde gewaden van priesters die ze zich uit haar
jeugd herinnerde. Hier, op een voetstuk, is God, daar zijn jullie. Een
strakke lijn. En al die ceremonies, de mechanisch uitgevoerde bewegingen,
de gereciteerde formules. De geur van wierook, het klinken
van de altaarbellen.
Toen ze langs een lange laan in de richting van het kerkhof liepen
dat bij de vuurtoren lag, viel haar op dat de bomen groener waren geworden.
De dominee bad voor, na haar bezocht iedereen paarsgewijs
de bescheiden, in de grond geplaatste kist, voor een laatste afscheid.
Zelf stond ze stil bij het afsluiten van een uitvaartverzekering. Het vervoeren
van een lichaam over de grens kostte veel, haar ouders konden
zich dat niet veroorloven. Hoewel ze daar al lang niet meer woonde,
wilde ze graag begraven worden op de plek waar haar voorouders lagen.
De geboorte en de dood, het leven zou op deze manier rond zijn.
Ze kende niemand, daarom bleef ze niet voor de koffie. Ze ging ongemakkelijke
gesprekken en vragen liever uit de weg. Anne kon helaas
niet bij de begrafenis zijn. Onderweg naar huis vroeg ze zich af wat zij
van die andere riten zou vinden: de opgeheven hostie, het strooien van
bloemblaadjes tijdens Corpus Christi. Ondanks het theatrale karakter,
miste ze dit in zekere zin. Het enige wat haar was bijgebleven waren de
liederen. Ze waren makkelijk te onthouden, ze neuriede ze soms zelfs
tijdens het afwassen. De kerk met een hoog altaar, rijen met solide houten
banken. Hoog aan de rechterzijde van het altaar een projector met
tekst. De nasale zang van de orgelspeler klinkend uit de luidspreker.
Iets trok haar aandacht. Voor een kleine bloemenwinkel op de
straat die ze kort geleden waren gepasseerd met de rouwstoet, stonden
bloempotten uitgestald met narcis- en hyacintbollen. De lente begint
hier zonder rigoureuze schommelingen of drastische veranderingen.
Daar waar ze vandaan kwam, werd ze ’s winters ongeduldig opgewacht,
wanneer er vuile sneeuw langs de weg lag en de kou doordringend
sneed. Kinderen werden op pad gestuurd om de rieten Marzanna
te laten verdrinken, om zo de winter de ban in te doen.1 Totdat eindelijk
tussen de bomen door velden van bloemen de kop opstaken, en
aquamarijne blaadjes op de stekelige struiken aan het meer verschenen.
En katjes, vastgemaakt aan het paasmandje. Ze dekten het af met
een lapje geborduurd door Oma Die Te Vroeg Heenging.
Thuis hadden ze daar veel van: grijze lappen stof versierd met bloemig
borduurwerk, met de afgehaakte randen en tafelkleden gemaakt
van dun gaas. Hoeveel avonden besteedde ze wel niet met geduldig
hiervoor te spinnen? Het merendeel bestond uit ronde, borduurkanten
kleedjes gepriegeld met behulp van een haaknaald – spinnenwebben
van dun garen, zo fijn dat ze ze moesten stijven. Net als bij sneeuwvlokjes,
was ieder kleedje anders. Met de tijd verloren ze hun charme,
verbleekten ze en vielen ze uiteen. Mama gebruikte ze niet meer. Ze
lagen waarschijnlijk ergens in de kast, weggepropt onder de nieuwe.
Ze sloeg een zijstraat in, bij het brede fietspad. Een paar meter voor
haar huis werd ze duizelig, het zetten van stappen ging moeilijk. Het
einde van november, de vochtige koude schemer, het slechtste moment
van het jaar. Een donker zaaltje, de overal uitgestalde bloemen.
Op het onderstel, waar ze nauwelijks bij kan, ligt Oma Die Te Vroeg
Heenging. Mensen staan eromheen en zeggen gebeden op. Heer, geef
hen de eeuwige rust, en het eeuwige licht verlichte hen tot in de eeuwen
der eeuwen. Amen.
Ze viel neer op de bank zonder haar jas uit te trekken. De sleutel
bleef in de geopende deur steken. Vermoeid sloot ze haar ogen. Een
tante barstte uit in een schelle lach. Een lichtelijk rood aangelopen
oom heft een glaasje wodka, anderen volgen hem. Het hoofdgerecht
is zojuist geserveerd, de tafels staan propvol eten. Neven keren hun
glaasjes om, waarbij de randen breken, maar door de commotie heeft
niemand dit door behalve zij. Ieder geluid doet haar pijn, dus houdt ze
haar handen voor haar oren. Oma is toch overleden, en haar lichaam
ligt in een kist onder de grond. Er hoort nu stilte te zijn. Stilte!
Verbijsterd kwam ze bij. Ze liep naar de gootsteen en dronk wat
water. Ze nam plaats achter de computer. Op internet begon ze te zoeken
naar foto’s van die periode. Die waren er nauwelijks, ze zaten nog
steeds in familiealbums. Desondanks lukte het haar een onscherpe foto
te vinden, waarschijnlijk nog uit de jaren zeventig. Links nieuw gebouwde
flats, daarbij een klein plein en een deel van een gebouw met
betonnen pijlers. Het stond er tot op heden, alleen was het vandaag de
dag geen restaurant, maar een afgebladderde vestiging van een kringloopwinkel.
’s Maandags nieuwe leveringen, 50 zloty per kilo aan kleding,
dagelijks goedkoper, omdat de beste dingen al verkocht waren.
’s Avonds ging ze naar buiten voor een wandeling. Het was vloed.
Hierdoor kwam steeds een strook zand bloot te liggen dat nog glinsterde
door het water. Stukken door de wind opgetild zeeschuim vlogen
als wolkjes door de lucht. De volgende windvlaag veranderde ze
in kleine vlokjes, alsof het lichtjes sneeuwde. De zon ging langzaam
onder. Ze werd omgeven door blauwgrijskleurige wolken, waarvan de
randen belicht werden met een steeds zwakkere zonnegloed. Echter
nog altijd sterk genoeg, om weerkaatst te worden in het glinsterende
zand. Een dubbele zonsondergang in een wolkenkader. Op het lege
strand waren enkele meeuwen bezig met het ijverig doorzoeken van
door het water blootgelegde schelpen en algen.
2
Ze gaan een winkel in een oud stenen pand binnen, om garen te kopen
voor kleedjes. Ze gaat op haar tenen staan en kan ze zien, netjes naast
elkaar geplaatst onder het kindertafeltje, naast de naalden en knopen.
Paardenstaarten samengebonden met stroken papier. Ze wijst naar een
lichtblauw garen.
‘Net vergeet-me-nietjes,’ zegt ze. Oma streelt haar wang en begint
daarna een gesprek met de verkoopster. Ze loopt richting de etalagepop
waarop de stof is gedrapeerd. Geschrokken door zijn rare, lege
ogen keert ze zich om, maar achter haar is er niets. Net alsof iemand
alles bedekt had met een grijze doek.
Ze stond op met hoofdpijn. De paracetamol dronk ze weg met
koffie. Gelukkig was het vrijdag, bovendien was de daaropvolgende
maandag een extra vrije dag. In de bus ging ze op haar gebruikelijke
plek zitten en staarde ze de hele weg naar de horizon, waarbij ze de
mensen die bij iedere halte instapten negeerde, voornamelijk scholieren
van omliggende dorpen. Een kortharige mollige brunette zit in de
fauteuil met houten leuningen en glimlacht naar haar. Ze biedt watermeloen
aan. ’s Ochtends waren ze daarvoor naar de markt gegaan,
daarna droeg ze hem trots zelf. Oma prikt haar oren door en stopt
er kleine zilveren oorbellen in met een lichtblauw steentje. Op een
gelakte tafel ligt een begonnen kleedje met een haaknaald en spoelen wit garen. De wind doet door het open balkon het dunne gordijntje
bewegen. Een woning in een flat bestaande uit een enorme betonnen
plaat. Twee kamers met een badkamer zonder ramen en een kleine,
langwerpige keuken. De eerste verdieping, hartje centrum, dicht bij de
kerk, de apotheek en de supermarkt. Kort geleden is het verkocht. Ze
is er een tiental jaren niet meer geweest.
Ze stapte uit bij de Nieuwe Haven. Aan de andere kant van het
kanaal, waar ’s zomers bootjes met Duitse toeristen voeren, stond
een bibliotheek, een grijs blok dat werd omringd door monumentale
gebouwen met hoge ramen. Judith was er nog niet. Ze gooide haar tas
op het bureau. Ze liep de gang in en nam de lift naar het ondergrondse
magazijn. De boekenplanken liepen eindeloos door. Victor liep ertussen
met een wagentje, op zoek naar door lezers gereserveerde boeken.
Ze stopte bij de metalen, elektronisch doorgeschoven planken.
Daarop stonden dozen van verschillende grootte. Aan de ene kant dozen
met gesorteerde en genummerde foto’s, beschikbaar gemaakt voor
het publiek. Daartegenover stonden de geaccepteerde collecties en gedoneerd
materiaal in een lange rij om nog gescand te worden. Ze reikte
naar een platte kartonnen doos die ze hadden ontvangen uit het archief
van een lokale krant, en nam hem mee naar boven. Judith was in de
tussentijd aangekomen. Terwijl ze half luisterde naar de verhalen over
een vertraagde trein, haalde ze er een dik, bestoft pak fotoafdrukken uit
– zwart-witte foto’s van begin jaren negentig. Een tuinhuisbezitter presenteert
een gigantische aardbei, een burgemeester luidt symbolisch
het begin van bouwwerkzaamheden van een nieuw gebouw in door
een hijskraan te bedienen, de 50-duizendste klant van een zwembad
ontvangt een prijs, een pastoor neemt deel aan een marathon om geld
in te zamelen voor de renovatie van de kerktoren. Toeristen die een
gedumpte lading cocaïne op het strand hebben gevonden kijken met
grote belangstelling naar het werk van de politie, ze helpen zelfs met
het verplaatsen van de zware pakketten. Vrijwilligsters van het ziekenhuis-
radiostation, jonge sporters met medailles, een lammetje geboren
op kerstmorgen. Festivals en parades.
Terwijl ze de foto’s doornam, dacht ze aan waar al deze mensen nu
waren. Aangezien de fotograaf de afdrukken aan de achterkant had beschreven,
probeerde ze hen te vinden op het internet. Soms stuitte ze op
Facebook-profielen, soms op overlijdensberichten. Zelf herinnerde ze
zich nog altijd de rare kapsels van dames, de getoupeerde pony’s, die
vandaag de dag grappig aandoen, en colberts met gewatteerde schouders
of curiosale haarspelden. Of de hit van die zomer, elk meisje had
er een, een zwart rokje, strak bij de heupen, met een aangestikte roze
volant in polka dots. Overgenomen uit de videoclip van het liedje dat
grijsgedraaid werd op de radio. Ze gingen er samen voor naar de winkel
met Oma Die Te Vroeg Heenging. Toen helaas bleek dat ze allemaal
waren uitverkocht, kreeg ze een andere.
Ze verliet haar werk iets eerder dan gewoonlijk, om voor het vertrek
van de bus nog een bloedtest af te laten nemen. De wachtruimte
van de nieuwe huisartsenpraktijk pal naast de bushalte was leeg,
waarschijnlijk kwam men voornamelijk ’s ochtends langs, nuchter.
Een oudere verpleegster wreef met een in alcohol gedept watje over
haar arm, waarna ze met een bekwame beweging de naald inbracht. De duizeligmakende spiritusgeur bleef in de lucht hangen. Oma ligt
in een bed, ingestopt met een ziekenhuisdeken. Naast haar staan in
glazen houders op stellages gaas en flesjes met medicijnen voor injecties,
op het tinnen kastje liggen sinaasappels. Ze struint de gang door,
verveeld van het lange gesprek van de volwassenen. Er lopen twee
verpleegsters langs, hun hoedjes lijken op zeilen. Ze moet haar arm
buigen. Uiteindelijk drong het tot haar door. Ze moet de hele tijd haar
arm buigen, want bloed stolt slecht.
De reis duurde redelijk lang. De bus reed, in plaats van over de
hoofdweg, langs kleine dorpjes. Om hen heen perfect vlakke velden,
wolken, steeds in beweging. Op de achtergrond duinen, waarachter de
noordelijke zee ruiste in verschillende gedaanten. Soms wild en onheilspellend,
proberend het land op te komen, het te beheersen. In het
verleden is dat enkele keren gelukt, vandaag stond er echter een hoge
betonnen wal als obstakel. Andere keren verrassend zachtaardig, met
golven zo teder als een tule golfje.
In gedachten verzonken vergat ze de bushalte, ze keerde echter
niet terug naar huis, maar liep over de houten, onder het zand bedekte
trappen naar de top van de duinheuvel. De wind woei door haar haren,
trok aan haar jas, desondanks stond ze stevig, met haar gezicht naar
de zee gekeerd, klein ten opzichte van die zee, nietig. Beneden zag
ze Oma. Ze ligt opnieuw in het ziekenhuis met een longontsteking.
Zoveel nachten dat ze daar heeft doorgebracht, ver van familie. Door
de sonde onder een afzakkende pleister kan ze niet met haar handen
bewegen, die nu niet in staat zouden zijn om de haaknaald vast te houden.
Ze heeft al zoveel blauwe plekken, dat de zusters hem op een
ongemakkelijke plek moesten inbrengen. Voelt ze iets? Weet ze wat
er zich zo zal gaan afspelen? ’s Ochtends rilt ze van de kou onder een
dunne deken, dan probeert ze taai slijm op te hoesten. De antibiotica
houden langzaam op met werken, de koorts neemt alsmaar toe. Twee
dagen geleden is ze gevallen, waarbij haar broze, door hydrocortison
beschadigde botten braken. Een sterke vrouw, veranderd in een porseleinen
pop. Een ziel opgesloten in de verstrikking van het lichaam,
zozeer ervan afhankelijk.
Oma begint te zinken. Haar longblaasjes knijpen zich samen als
vuisten, ze kan niet ademen. Op een gegeven moment stopt ze met het
zoeken naar hulp, ze voelt geen vanuit haar gebroken heup uitstralende
pijn meer. Ze zinkt langzaam naar de bodem. Het gezicht van Oma,
onwerkelijk kalm, daalt steeds verder onder het wateroppervlak.
Ik zou adem in je willen blazen!
De wandelaars die langs de kust liepen keken haar verbaasd aan.
Een stukje verderop schrok een zwerm meeuwen. De wind blies zware,
laaghangende wolken op, waardoor een smalle streep heldere lucht
zichtbaar werd, net boven de zeespiegel. Op de terugweg werd ze zich
bewust van het feit, dat ze waarschijnlijk de laatste persoon is die na al
die jaren nog altijd om haar huilt.
3
Op zaterdagen vond de braderie plaats. Hoewel ze er geen zin in had,
wilde ze Anne niet afzeggen. Op het overvolle dorpsplein bij de kerk rook het naar wafels en suikerspin. Het weer was gunstig, daarom
streken ze eerst neer op een van de terrassen, vlak bij het standbeeld
van een dijkwerker met een steen in zijn handen. Ineens voelde ze een
lichte aanraking, alsof iemand haar aaide. Ze draaide haar hoofd om.
Een kleine jongen blies bellenblaasbellen die glinsterden in de zon, en
vervolgens in haar gezicht knapten.
Na de koffie liepen ze langs de kraampjes, terwijl ze zich langs alle
omstanders heen probeerden te wurmen. Anne hield van vlooienmarkten,
met aandacht boog ze zich over ieder object. Ze was geïnteresseerd
in de oude lampen, doosjes en machines waarvan je niet weet waartoe ze
dienen. Ze raakte aan de praat met de verkoopster, bij het gesprek voegden
zich enkele bekenden uit het dorp, er werd hard om iets gelachen.
Die lach irriteerde haar, daarom deed ze een stap opzij. Vermoeid
gleed haar blik langs een van de tafels, totdat ze tussen oude bierpullen
een ijsbeker zag staan, op een korte, stevige poot. Om haar heen bestek
en gespreksgeruis. Oma haalt een toetje uit de glazen buffetkast en zet
een dikke crème met rozijntjes voor haar neer. Het is benauwd in de
zaal, de zon breekt door de gordijnen bij de enorme ramen.
Wanneer ze thuis oude foto’s, verspreid over het internet, doorneemt,
trekt een zwart-witte ansichtkaart haar aandacht, een uitzicht
over het stadscentrum. Op de achtergrond een kerk met een hoge, met
koperroest bedekte toren. Rechts op de voorgrond een stuk van een
flatgebouw, met beneden een reeks etalages. Op een ervan, tussen de
bloemenwinkel en de juwelier, met enorme letters: Café Onder de
Plataan. Na de Video Max-verhuurzaak, met op de planken dicht op
elkaar neergezette cassettes in gebruikte plastic hoezen, hebben veel
andere winkels op deze plek gezeten. Om een of andere reden heeft
geen enkele het gered. Het enige wat van het café is overgebleven, is
deze vage herinnering, een vonk in de duisternis.
Ze liep voorzichtig naar beneden langs de naar de zee gebogen dijken.
Eerst een perfect glad oppervlak, en vlak voor de kust basalten
flats, daartussenin opgebroken asfalten scheuren. Een landschap als
na de uitbarsting van een vulkaan, een zwart strand. Een stuk verder
sloegen onrustige golven stuk op de palen van de zeewering. Ze moest
oppassen voor de gladde stenen, bedekt met een groene alglaag.
Die avond was de zonsondergang vol drama, daarvan hield ze het
meest. Aan de ene kant leidden wolken de nacht achter zich aan, ze
wierpen een schaduw over de zee heen. Aan de andere zijde vocht de
zon echter nog, zij wilde niet opgeven. En toen zij zo tegen de nacht
aanleunde, opende ze samen met de nacht een mozaïek aan kleuren en
vormen. Schemerend liet ze een perziken, bijna fluoriderende nagloed
vrij. Daarna verdween ze.
Het lukte haar lang niet om in slaap te vallen, ze draaide van de ene
zij op de andere. Ze kon nauwelijks geloven dat van Oma enkel flarden
herinneringen waren overgebleven. Alsof ze iets op een stoffige zolder
had gevonden, een onnodig maar mooi voorwerp, een glazen bol,
een gekarteld theekopschoteltje. Eerst had de dood Oma voortijdig gestolen,
waarmee hun gezamenlijke relaas werd vernietigd, om daarna
systematisch haar geheugen te wissen – de enige plek waar Oma zou
kunnen overleven. Wanneer deze laatste paar beelden uitdoven, zal er
niets meer van haar over zijn.
De kamer werd om de zoveel tijd verlicht door een zwak flikkerende
vuurtoren. Op een gegeven moment schoot haar te binnen hoe haar
ouders een paar jaar geleden een printer met scanner hadden gekocht.
Op hem uit te proberen, pakten ze familiefoto’s, die ze bewaarden in
uit elkaar vallende mapjes. Ze had er waarschijnlijk nog een paar op de
schijf staan. Opgelucht liet ze het geplooide beddengoed los en deed
ze de computer aan. Haar ouders zitten aan tafel, bedekt met een gazen
tafelkleed. Op de voorgrond: kristallen wijnglazen, een fles wodka,
borden met daarop vleeswaren. Voor mama, met een babyslaapzak in
haar handen, een glas in een tinnen mand.
Op een andere foto buigt Oma zich over de jonggeborene heen,
die op een feestelijk kussen ligt. Ze kijkt niet in de camera, maar naar
het kind. Je ziet haar wang en oor, een deel van haar profiel. Dat is de
enige foto waarop ze samen staan.
4
Ze volgde de oevers van het meer. Op de achtergrond verkondigden
kerkklokken dat De Heer is Verrezen. Een oud strand, een nieuw
strand, een winkeltje, waarin ze ijsjes kochten. De speeltuin te midden
van de hoge dennen bestond niet meer, op de naar naalden ruikende
grond stonden nu twee tuinhuisjes. Dankzij Google Maps kon ze door
lang onbezochte plekken wandelen, met de ervaring alsof dat gisteren
was. Een groot deel was echter vervaagd in haar gedachten, of veranderd
op de kaart.
Ze merkte een uitgebreid terrein op, opgedeeld in gelijkmatige
rechthoeken. Ze lopen door de hele stad in de hitte, over warme voetpaden.
Eindelijk de poort in een rare, mintgroene kleur, tuinhuiscomplex
‘Relax’. Achter de poort een rij verzorgde tuintjes. En weer een
lange weg, gelukkig, bij de schommels alweer de laatste bocht. Ze
begroeten opa Mateusz, weduwnaar van Oma Die Te Vroeg Heenging.
Een stenen paadje leidt naar een prieel onder een boom. Wellicht een
oude perenboom? Binnen een muffe, benauwde geur, zitbanken die
niet passen bij het houten tuinhuisje. Links ervan een enorme kersenboom
met sappig fruit. De rest van de tuin is zonovergoten, wat de
planten niet schijnt te hinderen, ze houden van deze hitte, die de mens
niet kan verdragen. Bos na bos, robijnen, dure stenen.
Ze werd afgeleid door geschreeuw afkomstig van het fietspad, door
kindergegil en een oneindig rinkelende beltoon, dus deed ze haar raam
dicht. Veel mensen waren naar het dorp gekomen voor de feestdagen,
het toeristenseizoen begon langzamerhand. Met de komst van de zomer
zullen hele gezinnen in teenslippers van de volle parkeerplaats
onder het huis in de richting van het strand sjokken, sjouwend met
tassen vol handdoeken en speelgoed.
In het handjevol herinneringen aan het tuinhuisje kwam Oma nergens
voor. Terwijl juist zij de welgevormde dahlia’s, veervormige anjers,
lelies met lange meeldraden en de dicht op elkaar groeiende, fijne
chrysanten had nagelaten, en de struiken vol fruit. Op het marktplein
koos ze een kiemplant uit, ze kneedde de potgrond en zette de aarde
vast bij de stengels. Zonder haar hoorden ze te rouwen, te vervagen, uit te drogen, niet meer te bloeien na die ene winter. Ondertussen bloeiden
ze iedere lente opnieuw, warmden ze op in de zon, trokken ze spinnen
aan.
Ze klom op de dijk. Rondom stonden mensen die tevens kwamen
kijken naar de kosteloze voorstelling. Naar een open ruimte, een geclusterde
hemel boven een wijde zee, men zou kunnen denken, dat iemand
achter dit alles zat. Hij scheidde het licht van de duisternis, wekte
golven op en bewoog wolken. Dit was geen automatisch mechanisme
dat zonder aanleiding ronddraaide.
Beneden ging de zon onder. Het leek alsof ze werd bedekt door
een paarse deken, achter haar was de hemel nog altijd helder. De toeschouwers,
teleurgesteld door het vroege vertrek van de hoofdrolspeler,
dwarrelden langzaam weg. Ze wilde niet teruggaan naar huis, ze
bleef liever hier, zittend op een bankje, totdat het volledig donker zou
zijn. Ze begreep, hoe erg ze zich had vergist. Herinneringen konden
niemand redden, daar was hun aard te voorbijgaand voor. Van Oma
Die Te Vroeg Heenging bleef alleen datgene achter wat haar handen
hadden aangeraakt – die planten, die nu voor andere mensen bloeiden,
en de ajourkleedjes. Ook hier sleet de tijd echter, net als bij roest, hen
geluidloos veranderend in stof.
Ineens begon zich iets te voltrekken aan de bewolkte horizon. Op
de plek waar de halo hoorde te zijn, verschenen fijne strepen, barsten
vervuld van roze licht. Glinsterende inkervingen, alsof de zon probeerde
te ontsnappen, door de opperlaag heen te breken. En vanaf de
kust vielen stroken aan de grens met de hemel uiteen in fijne sluiers,
stukken taf, lint, die de lucht in vlogen, om nagenoeg onmiddellijk, te
verdwijnen.
Vertaling Anna Schouws