Net nu ik een vertaling heb gemaakt van
een van de sprookjes van Božena Němcová krijg ik een e-mail van de directeur van
het Božena Němcová-museum uit Česká
Skalice dat hij zijn taak neerlegt uit protest
tegen onvoldoende subsidiëring van zijn
museum, een jaar voor de tweehonderdste geboortedag van de eerste Tsjechische
vrouwelijke literator van belang aan wie
het museum gewijd is. Aan het geboortejaar en haar afkomst wordt trouwens hevig
getwijfeld. Sommigen houden het op 1818
of 1819, maar Němcová zelf hield de datum
aan van haar doop: 5 februari 1820. Die onzekerheid over de echte geboortedatum en
-plaats (Wenen) was een gevolg van het
feit dat haar ouders waarschijnlijk niet haar
echte ouders waren, maar stiefouders en dat
zijzelf waarschijnlijk een ‘ondergeschoven
kindje’ was van een adellijke dame.
Hoe het ook zij – het administratieve
bewijs (de geboorteakte) is nooit gevonden
– Božena Němcová is een mijlpaal in de
Tsjechische literatuur, de eerste grote Tsjechische schrijfster, een kranige persoonlijkheid die ondanks armoede, ziekte en de
opvoeding van haar kleine kinderen, toch
min of meer van het schrijven kon leven,
ook al overleed ze, uitgeput en ziek, al op
42-jarige leeftijd.
Němcová liet een roman na, Babička (1855; Grootmoeder 2014), een aantal vrouwenportretten, een flink aantal
sprookjes, vele etnografische schetsen en
een stapel brieven. Tijdens haar leven in
de periode van overgang van romantiek naar realisme waren er twee aspecten die
bijzondere aandacht verdienden: het gewone leven op het platteland, waar het
gewone volk nog sporen droeg van het
oerbeeld van de Tsjechische bevolking
die taal, kleding en gebruiken had weten
over te leveren ondanks de Oostenrijkse
overheersing van ruwweg twee eeuwen.
Het tweede aspect was de Tsjechische
vrouw, die, als spil in dat authentieke leven, haar steentje bij kon dragen aan het
ontwakende etnische patriottisme, want
Oostenrijk was in de negentiende eeuw
nog steeds de baas. Haar vrouwenportretten werden dan ook gemodelleerd naar
voorbeelden van de ‘ware’ Tsjechische
vrouw of het ‘ware’ Tsjechische meisje,
die op hun beurt een modelrol vervulden
voor de generaties na hen. Een van die
verhalen draagt als titel ‘De wilde Bára’,
wild in de zin van authentiek (onaangetast
door de opgelegde ‘Duitse’ cultuur) en
spontaan van karakter.
Ook de sprookjes droegen bij aan het
koesteren van een volkscultuur, ook al is
niet altijd uit te maken waar de oerbron van
het sprookje lag. Het Europa van toen werd
overstroomd met dit genre (Andersen, de
gebroeders Grimm, Afanasjev). Waarom
zouden de Tsjechen ook niet hun steentje
bij kunnen dragen? Hetwelk gebeurde (B.
Němcová, K.J. Erben). Het etnografische
aspect bestond daarin dat ofwel uit bepaalde ‘nationale‘ streken volksverhalen werden gehaald en bijgeslepen, ofwel gebruik
werd gemaakt van exotische motieven om de aantrekkelijkheid van het vertelde
te verhogen. In de laatste categorie moest
de luxe van het oriëntaalse hofleven contrasteren met het simpele, maar authentieke van het leven van de Tsjech(ische). In
beide soorten was altijd een pedagogisch
moment: goed wint het van het kwaad,
slimheid van domheid, schoonheid van lelijkheid, authenticiteit van gekunsteldheid,
eerlijkheid van leugenachtigheid.
In het onderhavige sprookje over de
zwaan is de locatie aanvankelijk neutraal:
een land, een kasteel, een koning, een prins
(thuisland). De negatieve inbreng is er van
een stiefmoeder (onecht, vreemd, lelijk,
gemeen, machtsbelust), die de hulp inroept
van een toverkol (de magische wereld
als middel om bepaalde zaken in de echte wereld te manipuleren): de prins wordt
veranderd in een zwaan. De zwaan zwemt
naar een exotisch gebied (schoonheid) om
daar zijn (schone) geliefde te vinden en
hem van zijn betovering te bevrijden. Als
helper van de prins treedt een grijze duif
op, die zelf betoverd is. De voorwaarde die
wordt gesteld, is zo mooi te zingen dat de
prinses op de zwaan verliefd wordt. Hetgeen geschiedt, het paar trouwt en keert terug naar ‘huis’, waar de prins beloond
wordt met het koningschap.
Het zijn bekende motieven en bekende
wendingen, maar het fraaie aan het sprookje is de eenvoud waarmee het wordt verteld en het plezier van het vertellen die van
het sprookje afspat.