Eric Metz



Het vertaaldebuut van Charles Timmer



Charles B. Timmer (1907-1991) was niet alleen de productiefste vertaler van Russische literatuur in het Nederlands, maar ongetwijfeld ook de meest invloedrijke. Veel twintigste-eeuwse beroemde schrijvers, onder wie Babel, Charms en Platonov, werden door hem in het Nederlandse taalgebied geïntroduceerd. Nog groter was zijn betekenis voor de receptie van de ‘klassieke’, negentiende-eeuwse Russische literatuur in onze taal: niet alleen als vertaler van tientallen titels, maar ook als drijvende kracht – samen met de uitgever Geert van Oorschot – achter de Russische Bibliotheek. Deze reeks presenteerde voor het eerst de negentiende-eeuwse canon in rechtstreekse vertalingen (vóór de Tweede Wereldoorlog was het nog heel gebruikelijk om via het Frans of het Duits te vertalen).

In artikelen en andere teksten over Timmer wordt de roman Afgunst van Joeri Oljesja doorgaans zijn eerste vertaling genoemd. Was dit boek, in 1947 bij Van Oorschot gepubliceerd, echter wel zijn debuut? Enig zoekwerk voert ons naar een oudere vertaling, van een vandaag vergeten Russische – of strikt genomen Oekraïense – dichter. Maar laten we beginnen bij Timmers kennismaking met het Russisch en met de Russische literatuur.

Timmer was als autodidact een uitzondering in de wereld van literair vertalers uit het Russisch, die voornamelijk uit slavisten bestond. In de voetsporen van zijn vader ging hij in de houthandel werken, waarvoor hij van 1925 tot in 1929 in Estland verbleef.1 Vervolgens was hij enkele jaren actief als reclameagent voor Philips in Finland, om zich uiteindelijk als houtcontroleur in de Sovjet-Unie te vestigen: in 1932-1933 woonde hij in Leningrad, de drie volgende jaren in Oekraïne, meer bepaald in Odessa en Cherson. Met name Odessa drukte een stempel zowel op zijn persoonlijke leven (hij leerde er zijn toekomstige Russische vrouw kennen) als op zijn literaire voorkeuren: hij raakte er bevriend met schrijvers zoals Babel en Oljesja. Timmer leerde het dagelijkse leven in de Sovjet-Unie van nabij kennen in de jaren dat de maatschappij steeds meer in de greep kwam van het stalinisme. In 1936 bereikte de anti-westerse stemming in de USSR een hoogtepunt, waardoor Timmer net als vele andere buitenlanders gedwongen werd om het land te verlaten. Het volgende land waar hij, meteen daarna, in de houtsector aan de slag ging, was Canada.

In de Sovjet-Unie had Timmer zich het Russisch eigen gemaakt. Zijn eerste stappen in de taalverwerving had hij echter al veel vroeger gezet. Op zijn zeventiende volgde hij bij Boris Raptsjinski Russisch als keuzevak aan de Hogere Burgerschool in Haarlem en van dezelfde docent kreeg hij later nog privélessen. In 1945 publiceerde Timmer zijn succesvolle, herhaaldelijk heruitgegeven Leerboek van de Russische taal. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gaf hij ook zelf privélessen Russisch, onder anderen aan de socialistische politicus Sas Tal. Timmer leerde in die jaren ook Tals vrienden kennen die deel uitmaakten van een ondergrondse politieke discussiegroep waartoe Joop den Uyl en ook Geert van Oorschot behoorden.

In de jaren dertig, dus lang voor zijn ontmoeting met Van Oorschot, was Timmer reeds aan zijn vertaling van Oljesja’s Afgunst begonnen en hij had ook reeds honderden bladzijden Tsjechov vertaald. In beide gevallen duurde het nog een hele poos voordat er van publicatie sprake was. Van Oorschot en Timmer vatten het plan op om een ruime selectie uit het oeuvre van Tsjechov in het Nederlands te publiceren: een project dat uiteindelijk uitmondde in de oprichting van de Russische Bibliotheek, die in 1953 inderdaad met Tsjechov begon.



Charles Timmer

Timmers hoogstwaarschijnlijk eerste gepubliceerde vertaling was er een van twee gedichten van de vandaag nagenoeg vergeten dichter Vadim Streltsjenko (1912- 1942). Dit eigenlijke vertaaldebuut kan moeilijk los gezien worden van het eigen oeuvre waaraan hij in zijn jonge jaren – voor zijn veertigste – timmerde. Kort na de oorlog verschenen bij Van Oorschot twee romans van zijn hand, namelijk De overkant (1946) en Verticale vlucht (1947). Het was echter met poëzie dat hij tien jaar eerder zijn intrede in het Nederlandse literaire veld had gedaan. Zijn eerste bundel, Ervaringen (1936), verscheen bij de Baarnse uitgeverij Bosch & Keuning, en in 1945- 1946 kwamen, opnieuw bij Van Oorschot, de bundels Gestalten en seizoenen en Beeld in spiegel uit. Zijn vertalingen van Streltsjenko werden in 1941 gepubliceerd in Criterium, het tijdschrift waarin hij een jaar eerder zijn opwachting had gemaakt met een eigen gedicht, ‘De dichter en de vrouw’. Criterium was een blad dat, ondanks de moeilijke omstandigheden tijdens de oorlogsjaren, vrij veel weerklank vond bij Nederlandse critici, omdat het gezien werd als het forum van een nieuwe generatie dichters.2 Het ging om jonge wolven van wie sommigen nadien gevestigde dichters zouden worden, zoals Bertus Aafjes, Ed Hoornik en Adriaan Morriën. Criterium vertegenwoordigde een syncretische poëtica die door de redactie als ‘romantisch-rationalisme’ werd omgeschreven. Met zijn reflectieve, weemoedige en tegelijk erg toegankelijke poëzie paste Charles Timmer wel in dit gezelschap. Dit laatste gold ook voor het door hem geselecteerde werk van de Sovjetdichter.

Waarom de keuze van Timmer op Streltsjenko viel en bijvoorbeeld niet op een veel bekendere Russische dichter uit de negentiende of twintigste eeuw, valt moeilijk te zeggen. Dat Streltsjenko in Cherson geboren was en tot 1936 in Odessa gewoond had, zal wellicht een rol hebben gespeeld – misschien had Timmer de dichter zelf ook in Odessa ontmoet. In de ‘Collectie Charles B. Timmer’ van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam bevindt zich een exemplaar van Streltsjenko’s eerste bundel, Stichi tovarisjtsja (‘Gedichten van een kameraad’, 1937), mét een opdracht van de dichter – overigens niet aan Timmer zelf maar aan een mij verder onbekende Aleksandr Bodrov. Uit dit dunne boekje komen ook de twee gedichten die Timmer voor Criterium vertaalde. Alles bij elkaar heeft Streltsjenko tijdens zijn leven niet meer dan twee bundels gepubliceerd, want hij was nog maar 29 toen hij in 1942 sneuvelde aan het front bij Vjazma. Hij was een ‘proletarische’ dichter in de strikte zin omdat hij behalve communist ook bankwerker in een fabriek was. Tot op zekere hoogte kan hij als een epigoon van (de late) Majakovski worden beschouwd, vanwege de optimistische toon en het staccato-ritme dat veel van zijn verzen kenmerkt. Niettemin zijn Streltsjenko’s gedichten minder uitgesproken politiek dan wat je van officieel erkende poëzie uit de jaren dertig in de Sovjet-Unie zou verwachten. Gedichten als ‘Glorie’ en ‘Mensen van de USSR’ dragen een propaganda-stempel, maar andere – met name ook de twee die Timmer uitkoos – hebben een meer algemeen- menselijk karakter. De thematische rode draad die door deze gedichten loopt, is de verhouding van het individu tot ‘het collectief’; een verhouding die zonder meer in een positief daglicht wordt gesteld.

Sympathie voor dit poëtisch verwoorde collectivisme is merkbaar in de essays die Timmer vlak na de Tweede Wereldoorlog wijdde aan contemporaine Russische literatuur en cultuur. In 1945-1946 schreef hij regelmatig bijdragen voor De Baanbreker: onafhankelijk weekblad voor socialistische politiek en cultuur – het eerste tijdschrift dat door Geert van Oorschot werd uitgegeven. In het eerste nummer (30 juni 1945) van dit in de praktijk tweewekelijks verschijnende blad schreef Timmer met bewondering over Majakovski en diens optredens voor fabrieksarbeiders: ‘Slechts zelden zal het ideaal, een eenheid tot stand te brengen tussen de scheppende kunstenaar en het collectief, waaruit en waarvoor hij werkt, dichter benaderd zijn dan op die bijeenkomsten van Majakofskiej (sic) en het Russische fabrieksproletariaat.’ Dit neemt niet weg dat Timmer kritiek had op de verwording van de schrijver tot ambtenaar in dienst van de staat, maar de weerklank van de dichter bij brede lagen van de bevolking vond hij een aantrekkelijk fenomeen, ‘iets, dat niets uitstaande heeft met den afgod der Amerikanen: “succes!”’.

Hoewel Timmer ook in die jaren geen adept was van het socialistisch realisme, gunde hij deze stroming aanvankelijk toch het voordeel van de twijfel. In De Baanbreker van 25 augustus 1945 merkte hij op dat het socialistisch realisme als dogma al snel verwaterd was tot de vrij algemene ‘eis van optimisme a priori’, hetgeen volgens hem juist mogelijkheden schiep voor meer diepte en veelzijdigheid in de poëzie en ruimte bood voor ‘den mens, ontdaan van iedere partijvermomming, den mens als warme, levende totaliteit in plaats van een kapstok, waaraan ideeën hingen.’ Deze twijfel zou echter al in 1946 verdwijnen, toen de hoofdlijnen van de nieuwe cultuurpolitiek van Zjdanov bekend werden. In een uitgebreid verslag voor het tiende nummer van Criterium in 1947 stelde Timmer bitter vast dat de nieuwste Sovjetliteratuur eigenlijk niets anders te bieden had dan politieke propaganda.3

De twee gedichten van Streltsjenko die Timmer vertaalde en in Criterium publiceerde, zijn ‘Mijn portret’ en ‘“Thuis jij niet geboren werd…”’. Het eerste gedicht doet in thematisch opzicht denken aan Timmers eigen cyclus ‘Beeld in spiegel’ (1932) waarmee zijn in 1946 verschenen gelijknamige bundel opent. De blik in de spiegel werkt vervreemdend en confronteert de lyrische held met de afstand tot andere mensen: ‘O vreemdeling, o menschheid!/ Wat heeft ons opeens weer vervreemd?’ (gedicht ‘Monoloog in spiegel’). Bij Streltsjenko leidt de blik op het eigen portret – in feite een foto – juist tot het inzicht dat het individuele zelfbeeld erg onvolledig is zonder de aanwezigheid van de ander en van het collectief: ‘op de beeltenis die voor mij door moet gaan,/ daar moesten nog wel duizend menschen staan!/ die ’k allen als familielid beschouw’. Zowel de moeder van de ik-figuur als een groep melksters en een Franse soldaat die ooit een meloen met hem deelde moeten de foto vervolledigen, maar ook een woekeraarster en andere klassevijanden.

Timmer wist in zijn vertaling van dit gedicht de vijfvoetige jamben van Streltsjenko grotendeels te behouden; hetzelfde geldt voor het rijmpatroon (gepaard ‘mannelijk’ eindrijm, dus met de klemtoon telkens op de uitgang). Op semantisch vlak bleef hij dicht bij het origineel, al gaat zijn vertaling op één punt de mist in. Een van de figuren die de lyrische held tot zijn familie rekent, is een matroos die hij ‘zeventien jaar geleden’ zag, dodelijk verwond aan zijn hoofd – blijkbaar een referentie aan de burgeroorlog. Letterlijk vertaald schrijft schrijft Streltsjenko over deze matroos: ‘Wiebelend op een vrachtwagen/ In een open kist bij maanlicht…’. Vanwege een verkeerde interpretatie van het Russische woord grob maakte Timmer daarvan: ‘die op een lastauto werd thuisgebracht/ naar ’t graf dat open lag in maanlichtnacht…’

De tweede vertaling, in dit nummer van TSL hierna integraal afgedrukt, heeft een merkwaardige titel: door de ongebruikelijke woordvolgorde en de aanhalingstekens – die in de Russische tekst ontbreken – lijkt hij te alluderen op een of andere bestaande oudere tekst. In de brontekst staat er eigenlijk ‘Aan hem die niet thuis geboren werd’. De Nederlandse titel heeft hetzelfde trocheïsche karakter dat het Russische gedicht kenmerkt – in de vertaling van het gedicht werd deze trochee overigens niet systematisch bewaard. Aan de andere kant zorgde Timmer voor modernisering door aan het begin van strofen of verzen geen hoofdletter te gebruiken, in tegensteling tot wat de brontekst laat zien (ook hierin was hij – of de redactie van Criterium – niet geheel consequent).

Het tweede gedicht kende in Rusland een problematische publicatiegeschiedenis. Binnen het strikte kader van het socialistisch realisme van het einde van de jaren dertig stoorden recensenten van Streltsjenko’s bundel ‘Gedichten van een kameraad’ zich aan de suggestie dat in de Sovjetunie een vrouw zomaar op straat kon bevallen. Het zou daarom tot 1958 duren voordat het opnieuw kon worden gepubliceerd.4 Wat Streltsjenko voor ogen stond, was in feite juist de idee van vanzelfsprekende solidariteit in een socialistische maatschappij. Net als in het eerste gedicht in Timmers selectie zijn het de ‘duizenden’ anonieme broeders, zusters, vrienden en vriendinnen die de familie vormen van de – in dit geval pas ter wereld gekomen – Sovjetburger.

In ‘“Thuis jij niet geboren werd…”’ is iets van Timmers latere vertaalpoëtica te zien, in de manier waarop hij expressieve accenten aanbrengt. In de eerste verzen van de Russische tekst is sprake van een ‘ongewoon’ tafereel: de zon ‘schijnt helder en de maan is bleek’. In Timmers vertaling heeft dit begin meer spanning en dynamiek, op het barokke af: ‘de hemel is dicht bevolkt:/ zon en maan tegelijk…/ maar de zon steekt heftig/ en de maan bezwijkt.’ Op sommige plekken is het rijm niet geslaagd (‘ziekenhuis’ – ‘vergrijst’) of laat het idioom het afweten (de blik die een onbekende wordt ‘toegestopt’, omwille van het rijm met ‘krummel-kop’). Over het algemeen loopt het rijm echter goed; de combinatie ‘straat’ – ‘staart’ is een originele vondst.

Voor zover ik kon nagaan, is Timmer later nooit meer op Streltsjenko teruggekomen, noch in zijn vertalingen noch in zijn vele essays. Ook in zijn artikel over contemporaine Russische poëzie dat op 15 juni 1946 in De Baanbreker verscheen, wordt deze dichter niet genoemd. Andere partijgetrouwe dichters, met name Konstantin Simonov en Margarita Aliger, kregen nu zijn aandacht. De volgende poëzievertaling van Timmer was van een andere orde en zou pas in 1958 verschijnen: de gedichten van Pasternak in een uitgave van, natuurlijk, G.A. van Oorschot



Vadim Streltsjenko


‘thuis jij niet geboren werd…’


de hemel is dicht bevolkt:

zon en maan tegelijk…

maar de zon steekt heftig

en de maan bezwijkt.

plotseling een oploop,

schreeuwen door de straat…

ik zie alleen twee paarden,

zwiepen met hun staart,

Wàt is er gebeurd toch?

vraag ik rond aan allen.

‘Ach, op weg naar ’t ziekenhuis

is zij hier bevallen.’

Iemand haalt een dokter,

tracht de vrouw te sussen,–

maar wat ik het liefste deed,

is: het kindje kussen…

Jij die niet geboren werd

in een ziekenhuis –

heb daarom de straat lief

tot jouw haar vergrijst!

de blik van ’n onbekende

warm jou toegestopt,

wil die nooit vergeten,

kleine krummel-kop!

Dat je op straat geboren werd,

huil daar straks niet om!

Is ’t zonlicht niet veel beter

dan een laag plafond?

Verzamel dan ook eenmaal

tot jouw huisgezin:

duizend zulke sterken:

broeder vriend vriendin!






1 Aspecten van Timmers biografie komen naar voren in het artikel van Cees Willemsen, ‘Charles B. Timmer (1907- 1991), de verholen romanticus’ (Tirade, 40 (1996), 362, pp. 229-240) en in diverse interviews die de vertaler in de loop der jaren gaf aan onder meer Algemeen Handelsblad, Het Vrije Volk en NRC Handelsblad.
2 Zie Christien Bok, ‘Het botsen van droom en werkelijkheid. De ware aard van Criterium’, in: Vooys, 12 (1994), 2, pp. 107- 111.
3 Opvallend genoeg slaat Timmer juist een positieve toon aan over het socialistisch realisme in een bijdrage uit 1949 voor Critisch Bulletin (zie het eerder genoemde artikel van Willemsen, p. 237).
4 Vergelijk de inleiding van Semjon Tregoeb in Streltsjenko’s bundel Stichi (Moskou 1958), pp. 21-23.



<

TSL 78

>