Irma Pieper



Ivan Klíma



Ik studeerde Engelse taal- en letterkunde (UU) met Tsjechisch als bijvak (UvA) en bracht zes jaar in Praag door, waar ik onder meer bij de Tsjechische radio-omroep werkte en freelance vertaalde. Sinds 1995 ben ik actief als literair vertaalster uit het Tsjechisch en vertaalde werk van onder anderen Ivan Klíma en Milena Jesenská. Ik werk mee aan de reeks Moldaviet met korte verhalen uit de Tsjechische literatuur van uitgeverij Voetnoot. Mijn meest recente romanvertalingen zijn Een doodgewoon leven (2008), Oorlog met de Salamanders (2011), Krakatiet (2016) en Meteoor (2017) van Karel Čapek. Op dit moment werk ik aan de vertaling van Čapeks roman Hordubal.

Mijn debuut was de vertaling van een roman van Ivan Klíma (geb. 1931): Wachten op het donker, wachten op het licht (Čekání na tmu, čekání na světlo), uitgebracht bij de Wereldbibliotheek (Amsterdam 1996). Het was de eerste roman uit een voormalig Oostblokland waarin verslag werd gedaan van de politieke omwenteling die zich in 1989 in Midden- en Oost-Europa voltrok. In een gelaagde vertelling met een complexe structuur beschrijft Klíma wat de plotseling verworven vrijheid betekent voor de individuele mens. Centraal staat cameraman Pavel, die uit eigenbelang en zelfbehoud zijn idealen heeft verkwanseld voor een veilig baantje bij de televisie. Als dan in 1989 onverwacht de vrijheid komt, moet Pavel constateren dat die aan hem voorbijgaat, want noch hijzelf, noch de nieuwe machthebbers kunnen hem zijn samenwerking met het oude regime vergeven. Toen dit werk in 1993 in Tsjechië verscheen, was Klíma met titels als Praagse ochtenden (Má veselá jitra) en Liefde en straatvuil (Láska a smetí), in de vertaling van Kees Mercks, al als dissidente Tsjechische schrijver in Nederland en België bekend. Het was daarom ook niet zonder schroom dat ik twee jaar later op het aanbod van Klíma’s Nederlandse uitgever inging om de vertaling van diens nieuwste boek op me te nemen.

Terugkijkend op mijn eerste literaire vertaalopdracht moet ik vooral aan twee dingen denken: enerzijds, hoe ondoenlijk het soms leek om onder tijdsdruk die enorme berg te bedwingen, en anderzijds, hoe lastig het in die tijd nog was om dingen op te zoeken buiten de standaard naslagwerken om. Ik woonde inmiddels niet meer in Tsjechië en had wel internet, maar dat stond toen nog in de kinderschoenen. Verder miste ik als beginnend vertaler nog de ervaring en het zelfvertrouwen om meer afstand van de brontaal te nemen en me direct op de idiomatische mogelijkheden van het Nederlands te richten.

Dus of ik het gekozen fragment uit Wachten op het donker, wachten op het licht vandaag anders zou vertalen? Ja, waarschijnlijk wel, omdat je nu eenmaal met elke volgende vertaling je arsenaal aan kennis en vaardigheden uitbreidt en soepeler gaat formuleren, met meer aandacht voor het Nederlands taaleigen. Dat wil niet zeggen dat ik per se tot een heel andere woordkeus zou komen, maar ik denk dat ik minder zou vasthouden aan de zinsbouw van het Tsjechisch.

Overigens staat er een uitglijder van formaat in het fragment, de opmerkzame lezer zal die misschien meteen signaleren: de witte muizen. Pavel zegt dat hij kevers ziet, waarop Alice vraagt of hij gedronken heeft. Pavel antwoordt: ‘Nee, ik zie kevers, geen witte muizen.’ In de brontekst staat inderdaad ‘bílé myšky’, wat ik met de wijsheid van nu meteen herken als het Tsjechische equivalent van ‘beestjes zien’, een symptoom van een delirium tremens. Ook als ik deze uitdrukking niet zou kennen, zou er vandaag onmiddellijk een waarschuwingslampje gaan branden om dit uit te zoeken (misschien is dat toen ook wel gebeurd en heb ik niets kunnen vinden, dat weet ik niet meer). Maar met ‘beestjes’ is het probleem nog niet opgelost, want kevers zijn ook beestjes en het gaat er hier juist om een tegenstelling aan te geven. Daarom zou ik het nu waarschijnlijk vertalen met ‘roze olifantjes zien’. Hoewel dit niet in Van Dale staat, lijkt het een redelijk ingeburgerde uitdrukking die de meeste mensen wel iets zegt (voor zover ik kan nagaan is het een verwijzing naar de Roze Olifantenparade uit de Disneyfilm Dombo). Vertalen of hoe ik van een muis een olifant had moeten maken...




[...] Op het televisiescherm waren beelden van de studentendemonstratie te zien, ogenblikken voor het ingrijpen van de politie. De aaneengesloten rijen geüniformeerden die hun gezichten met schilden beschermden. De menigte studenten, het volkslied zingend. Meisjes die de politieagenten bloemen achter hun schilden staken. Onbeweeglijkheid, afwachting, jongens en meisjes op het plaveisel zittend, voor hen brandende kaarsjes, geroep: Wij hebben lege handen! Toen zetten de rijen politieagenten zich in beweging. De eerste razende slagen. Uitroepen van pijn, dan alleen nog het lawaai van slagen, woedende uitroepen, het gestamp van schoenen, het jammeren van de geslagenen.

Alice snikte luid. Hij [Pavel] werd zich bewust van de absolute stilte die er in het lokaal heerste, iedereen volgde de korte shot. Alice veegde haar ogen af. ‘Dat was verschrikkelijk,’ zei ze zacht, ‘maar het feit dat jullie dat uitgezonden hebben, dat is, dat is... het begin van de vrijheid!’ Ze omhelsde hem en gaf hem een zoen. Een moment lang zag hij alleen het donkere blauw van haar ogen, waar nu tranen in stonden.

In het televisiegebouw begaf hij zich naar de garage, waar hij nog net op tijd kwam voor het einde van een verhitte vergadering. Er werd, zoals herhaaldelijk in de laatste dagen trouwens, gesproken over de kwestie of het verloop van verdere demonstraties rechtstreeks uitgezonden moest worden of niet. De leiding had zich tot nu toe verzet; de meerderheid van het technisch personeel, zo vertelde Kleine Ivens, naast wie hij was gaan zitten, stelde dat als onvoorwaardelijke eis en was bereid anders in staking te gaan. ‘Zeg jij er wat van?’

‘Ik weet niet wat er vóór mij al gezegd is.’

‘Het is toch eigenlijk vanzelfsprekend dat er rechtstreeks uitgezonden moet worden. We doen dat anders met elke stompzinnige ijshockeywedstrijd,’ meende Kleine Ivens.

Hij knikte. Hij luisterde een tijdje naar de hartstochtelijke toespraken, die hem heel verstandig en overtuigend in de oren hadden geklonken als ze niet gehouden werden door mensen die een paar dagen geleden nog bereid waren geweest het regelrechte tegendeel te verkondigen. Blijkbaar had de ontwikkeling van de gebeurtenissen in de loop van de dag, terwijl hij de faculteiten aan het aflopen was en op het plein had staan kleumen, een zodanige keer genomen dat een kentering in de verhoudingen onafwendbaar leek, daarom had iedereen opeens haast om op tijd naar de kant van de overwinnaars over te lopen.

Maar wie zou hun getuige zijn wanneer zij allen als verliezers werden beschouwd? Wij hebben geen getuigen, we hebben niemand op wie we ons kunnen beroepen, en onze daden getuigen tegen ons.

Hij draaide een bekend nummer. ‘Ben jij het, Ali, sliep je nog niet?’

‘Nee, nog niet. Ik ben aan het lezen. Ik weet niet eens hoe laat het is. Is er wat gebeurd?’

‘Nee, niets. Ik kan alleen niet in slaap komen, hoe ik ook mijn best doe.’

‘Ik ben blij dat je me gebeld hebt.’

‘Ik lig hier al een uur en staar naar het plafond.

Ik zie daar kevers heen en weer rennen.

Ze houden samen een wedren. Ik kijk naar ze en wed op zo’n kwaaie loopkever die, wanneer hij verliest, degene voor hem in z’n poot bijt, en ik besef dat het geen kevers zijn, het zijn mensen, ik herken hun gezichten zelfs.’

‘Mijn liefste, is er iets met je gebeurd?’

‘Nee, niets, het zijn alleen die loopkevers, ze drommen om me heen.’

‘Heb je gedronken?’

‘Nee, ik zie kevers, geen witte muizen.’

‘Zal ik naar je toe komen?’

‘Het is toch al laat.’

‘Ik ben eraan gewend, je weet toch dat ik gewend ben aan nachtdiensten.’

‘Dat is wat anders. Maar ik zou je graag willen zien. Ik kom je ophalen, dan kun je je er tenminste van overtuigen dat ik niet gedronken heb.’

‘Je hoeft niet te rijden, ik neem een taxi.’

Ze kwam een halfuur later, ze kuste hem in de deur. ‘Ben je niet lekker?’

‘Waarom denk je dat?’

‘Dat zie ik toch aan je.’

‘Het is al bijna over. Ik dacht ineens dat ik geen adem kon krijgen, maar dat duurde maar even.’

‘Zal ik een dokter roepen?’

‘Doktoren moet ik niet. Alleen iemand die bang is er eigenhandig een eind aan te maken, levert zich aan doktoren over.’

‘Ga dan in ieder geval liggen.’ Ze dwong hem een pil door te slikken en legde toen een koud kompres op de linkerzijde van zijn borst.

‘Mijn werk heeft zich almaar opgestapeld,’ probeerde hij haar uit te leggen, ‘ik moet dat allemaal afkrijgen voor ik wegga. En ik heb nog maar zo weinig tijd over.’

‘Heb het tegen mij niet over je werk of over het feit dat je weggaat!’ Ze legde de palm van haar hand op zijn voorhoofd. Haar palm was zacht en rook naar bladeren. ‘Zodra ik terug ben, trouwen we,’ zei hij.

‘Ik weet het. Maar we hoeven niet te trouwen. Trouwen is niet belangrijk.’

‘Goed dan. Kom bij me liggen.’

‘Ik blijf liever bij je zitten.’

‘Kom bij me liggen. Het is belangrijk voor me je zo nabij mogelijk te hebben.’

‘Je wilt me zo nabij mogelijk hebben, maar tegelijk vertrek je naar het andere eind van de wereld.’

Hij keek toe hoe ze zich uitkleedde. ‘Ik ben maar een maand weg, maar als je wilt, ga ik niet.’

‘Nee, dat wil ik niet. Ik voel alleen een bepaalde angst. Maar maak je daar geen zorgen over. Het komt door mijn toestand.’

‘Je hoeft nergens bang voor te zijn, ik kom terug wanneer je maar wilt.’ ‘Daar beslis jij toch niet over, wanneer je terugkomt. Je kunt niet zomaar weggaan en de anderen daar laten zitten.’

‘Ik heb altijd over mezelf beslist.’

‘Wees niet zo trots, de mens beslist nooit over zichzelf!’

‘Wie beslist dan over hem?’

‘God of de engelen.’

Halama, zijn baas, had hen juist gewaarschuwd niet voor de stemming van de menigten te zwichten. We streven er allicht allen naar om onze levens- en werkomstandigheden te verbeteren en meer vrijheid te verwerven, maar op dit ogenblik worden juist de grondslagen van ons bestel bedreigd, alles waar generaties voor gestreden hebben, waarvoor mensen zelfs niet geaarzeld hebben hun leven op te offeren. Emoties slopen zijn gewoonlijk kleurloze en slaapverwekkende toespraak binnen. Als we doorgaan te wijken, bereiken we het punt waarop niemand de machten die deze hele campagne ontketend hebben, nog kan tegenhouden. Ze vegen de regering aan de kant, ze vegen ons aan de kant, ze vegen ons hele systeem aan de kant en draaien de klok een eeuw terug. Daarom is het nodig de mensen tot bedaren te brengen en geen olie op de vlammen te gooien. Het uitzenden van die opnamen van het politie-ingrijpen was in deze situatie een vergissing. De politie grijpt overal ter wereld op dergelijke wijze in.

Iemand riep vanuit de zaal dat het overal ter wereld ook meteen die dag op het scherm te zien was.

‘Ja,’ gaf de baas toe, ‘maar daar zijn de kijkers meer gehard, die zijn zulke dingen allang gewend.’

Iemand in de zaal begon te fluiten, anderen sloten zich aan.

Ze moesten maar niet te hard fluiten, de spreker die vreesde voor het systeem dat hem in staat stelde de baas te zijn, had immers een vanuit zijn gezichtspunt juiste voorspelling gedaan. Hij vreesde voor het systeem dat hen allen in staat stelde het werk te doen dat ze deden. Wanneer het systeem tenietging, dan waren degenen die de mensen tot op eergisteren vanaf de buis toegesproken hadden, de eersten op wie de mensen zich zouden storten.

Hij herinnerde zich hoe Alice tot tranen bewogen was geweest door wat ze uitgezonden hadden. Ze had gezegd: Het begin van de vrijheid. Het was de vraag of iemand van hen de vrijheid die leek te beginnen en waar zij toe probeerden bij te dragen, zou overleven.


<

TSL 78

>