Ik hield een klein dichtbundeltje in mijn
hand dat ik van een kennis had geleend,
begon te lezen en vergat de wereld. Het
boekje heette Monology, dateerde uit
1969 (2e druk) en was geïllustreerd
door Albín Brunovský, een van de topkunstenaars
van Tsjechoslowakije. Het was 1976, de duistere jaren waarin veel
auteurs door het communistisch regiem
monddood werden gemaakt. De dichter
van het kunstwerkje was Milan Kundera.
Al op de eerste pagina, als een opening
tot de aangekondigde monologen, trof me
deze ijzersterke tekst:
Dichter zijn betekent
tot het uiterste gaan
Tot het uiterste van twijfels
tot het uiterste van hoop
tot het uiterste van hartstocht
tot het uiterste van wanhoop
Pas dan bij elkaar tellen
Niet eerder Niet eerder
Of het kon wel gebeuren
dat de optelsom van je leven
belachelijk laag uitkomt
Dat je als een kind eeuwig
in kleine getallen blijft steken
Dichter zijn betekent
altijd tot het uiterste gaan
Ik vertaalde prompt een handvol gedichten
en bundelde die in een oplage van 250
exemplaren onder de titel De dood zal me
omhelzen bij de jasmijn. De titel is een
dichtregel uit ‘Eerste variatie op de dood’.
De op blauw gehamerd papier gedrukte en
met de hand ingenaaide cahiers maakten
deel uit van de een jaar eerder gestarte serie Cultura Slavica. Ik verkocht ze tijdens
Poetry International en via de pers. Het
ging mij niet om het vertalen. Ik wilde de
dichters die niet mochten publiceren onder
de aandacht brengen. Het was een soort
primitieve reddingsactie. In Nederland had
toen nog vrijwel niemand van Milan Kundera
gehoord.
Toen ik vernam dat de Franse autoriteiten
hem naar Frankrijk hadden gehaald
en dat hij aan de universiteit van Rennes
doceerde, stuurde ik hem een aantal van
die bibliofiele boekjes toe. Korte tijd later
kreeg ik een lieve brief, waarin hij schreef
dat het boekje voor hem een groet uit een
ver verleden betekende. En dat ik onbewust
zijn allerlaatste gedichten had gekozen –
zijn zwanenzang – en dus wellicht ook de
beste. Kundera heeft namelijk na Monologen
(1957) de dichtkunst afgezworen om
zich uitsluitend te wijden aan proza, eerst
korte verhalen (later uitgegeven onder de titel
Lachwekkende liefdes) en al heel snel essays,
toneelteksten en omvangrijke romans.
Een jaar nadien woonde ik tijdelijk in
Parijs en stuurde hem een kaartje met mijn
adres. Na een langere stilte kwam plotseling
een telegram met de volgende inhoud:
‹Donderdag, I3 uur, kerk St. Germain des
Prés.› Ik sprong een gat in de lucht. De
grootmeester in levenden lijve!
Vijf over één rende ik de metro uit. Ik was
vijf minuten te laat. Als een kip zonder
kop holde ik de trappen van de kerk op,
stormde naar binnen en liep zo snel ik kon,
nog steeds opgejaagd door het besef van
te-laat-zijn, naar het altaar. Op mijn tenen
nota bene, om geen herrie te maken. Maar
de kerk was leeg. Ik draaide me om. Bij
de ingang, zeker een meter of dertig terug,
leunde een lange, slanke figuur tegen de
deurpost. De armen over elkaar, een brede
glimlach op de lippen. Milan Kundera ten
voeten uit.
In een cafeetje in de buurt hebben we
lang en uitvoerig gepraat. Hij fluisterde
steeds, een aangeleerde gewoonte uit het
land waar alles werd afgeluisterd. Tamelijk
bescheiden gaf hij me zijn roman Život je
jinde (Het leven is elders) in het Frans, om
in Nederland te promoten.
En dat beloofde ik te doen. Het kwam
geen moment in mijn hoofd op de roman
zelf te vertalen. Ik was immers geen professionele
vertaalster. Een boek van die
kwaliteit en omvang zou vast en zeker literaire
zelfmoord betekenen. Ik wilde het
bij een goede uitgever onderbrengen. Dat Nederland met deze prachtige roman kennis
moest maken, stond voor mij als een
paal boven water.
Wie schetst mijn verbazing toen ik,
terug in Rotterdam, een brief aantrof van
uitgeverij Agathon/Unieboek, met het verzoek
Het leven is elders in het Nederlands
te vertalen. Ze hadden de roman in het Engels
gelezen en vonden mij de aangewezen
persoon, op grond van de in mijn vertaling
gepubliceerde gedichten in De dood zal me
omhelzen bij de jasmijn.
Deze synchronisatie was zo wonderbaarlijk
dat ik de uitdaging aanging. Zo
begon mijn loopbaan als vertaalster. (En
deels ook als dichter). Het leven is elders
is nog steeds mijn lievelingsroman. Eerste
druk 1980. En ik beschouw het als mijn
waarlijke debuut. Het overkwam me. Zette
mijn leven op zijn kop.
Eigenlijk (maar minder spectaculair –
ik heb gesmokkeld) was mijn debuut de
allereerste uitgave (1975) in de reeks Cultura
Slavica (Kundera was de tweede) van
Miroslav Holub: Het gedicht is niet het
laatste, maar het eerste van de mens. Een
fenomenale dichter-immunoloog van wie
ik, later, heel veel werk in het Nederlands
heb herdicht. Hij werd, na de Fluwelen
Revolutie, lid van de Advisory Board van
Poetry International in Rotterdam.
Jana Beranová publiceerde proza (Nu delen
we een geheim, 1992) en poëzie. Een keuze uit
haar zeven dichtbundels en nieuw werk is verzameld
in Werkboek, bloemlezing 1983-2010
(2011, 285 p.). Inclusief de dvd Aan mijn lippen
een trompet (met Eric Vloeimans en Sybren
Kuiper). In 2008 werd ze onderscheiden met de
Erasmusspeld voor haar hele oeuvre, en in 2009
en 2010 was ze stadsdichter van Rotterdam.
Voor haar inspanningen voor Tsjechische literatuur
– ze vertaalde zeven romans van Milan
Kundera en veel poëzie naar het Nederlands,
zoals het werk van Jaroslav Seifert, Jan Skácel,
Petr Halmay, Sylva Fischerová en de monumentale
bloemlezing van Miroslav Holub De
geboorte van Sisyphus (2008) – ontving ze van
de Tsjechische staat de prestigieuze Černín-medaille