Faina Grimberg



Andrej Ivanovitsj komt weer naar huis



Faina Grimberg is in 1951 geboren in Kazachstan en studeerde aan de Universiteit van Tasjkent. Ze is de auteur van een reeks boeken over de geschiedenis van Rusland en heeft een twintigtal romans op haar naam staan. Als dichteres is ze wat minder productief, maar ze is wel opgenomen in de gerenommeerde poëziereeks van de Moskouse uitgeverij Novoje Literatoernoje Obozrenie. ‘Andrej Ivanovitsj komt weer naar huis’ is het openingsgedicht van haar bundel Tsjetyrljochlistnik dlja mojego otsa (‘Vierblad voor mijn vader’, 2012).




Het leven begint duisterder te worden,

wordt een gevangenis

Alles in dit leven wordt een miezerige chaos.
Alles is afgelopen.

En er is voor ons geen weg meer.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
In het begin was hij een jongen met een rond gezicht.
Maar op een keer vertrok hij,

hij voer weg.

Voer op een boot weg over de rivier.
Nu is hij er helemaal niet meer,

hij was er.
Daarna was hij een mooie, jonge jongen.
Mooi was hij, blond –

we praten ondertussen onder tranen.

Hij was heel mooi, met lichte ogen,

met zulke grijze, lichte ogen.

Hij was zo mooi,

hij was zo lief!

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Hij loste alle wiskundeproblemen op, Andrej Ivanovitsj,

las De drie musketiers, Andrej Ivanovitsj.

Nu is er niemand meer voor wie hij de problemen op kan lossen,

niemand om boeken voor te lezen.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Er kwam een oproep voor het leger voor Andrej Ivanovitsj,

de oproep voor de jongen is gekomen.

Ze haalden hem het leger in,

weg uit het instituut.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Heel lang was hij soldaat, Andrej Ivanovitsj,

heel lang was hij soldaat in vele legers.

Heel lang ging hij, heel ver, altijd te voet.
Hij ging te voet en droeg allerlei wapens.
Hij was soldaat in vele legers,

en droeg wapens.

En nu: Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Reeds is de honderdjarige oorlog afgelopen,

de zevenjarige is ook voorbij,
de vijfjarige is afgelopen,
de driejarige is al voorbij.

En een nieuwe oorlog is begonnen.
Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
De hele artillerie is al voorbij,

de bombardementen zijn voorbij,
de divisie is voorbijgetrokken.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
De Mongoolse troepen zijn voorbijgetrokken

en droegen zwarte vaandels.

Alle troepen van de Russen zijn voorbijgetrokken.
De regimenten zijn voorbijgetrokken

en droegen bajonetten.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
De oorlogsschepen zijn voorbijgevaren,
over de rivieren zijn ze allemaal voorbijgevaren.
Voorop gingen de boten van de Noormannen.
De tanks reden over de wegen

in het stof.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Ze hebben al een instituut voor bouwen opgericht,

en ook een spoorweginstituut,
en nog een ander instituut.

Ze willen hem opnieuw toelaten tot een instituut;

leggen voortdurend uit,

maken excuses,

geven hem een beurs.

Maar nee,

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.

We wachten op hem,

een jaar is reeds voorbijgegaan.

De veldtocht is allang beëindigd.
Ze komen allemaal naar huis,

komen geleidelijk.

Waar is mijn dierbare,

mijn gouden jongen,

mijn geliefde?

Wij staan hier maar en kijken naar de weg.
Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
We wachten wel een hele dag,

en wachten wel een maand.

Twee jaren wachten we,

we wachten vele jaren.

En zonder hoofddoeken –

ook als de sneeuw valt wachten we,

en zonder jas –

ook als de sneeuw valt wachten we,

en zonder regenjassen –

ook als de sneeuw valt wachten we.
We wachten maar de hele tijd,

we wachten maar op hem,

En elke dag gaan we de weg op.
Waar is mijn dierbare,

mijn gouden jongen,

mijn geliefde?

Ze komen allemaal naar huis,

komen geleidelijk.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
We wachten,

wachten maar de hele tijd.

We denken:

wanneer zal hij komen?

We denken:

wanneer zal hij komen?

En we weten niet waarom hij niet komt.
En we weten niet waarom hij niet zal komen.
We wachten,

wachten maar de hele tijd.

We denken:

er zal wel iets gebeuren,

er zal zeker iets gebeuren.

Maar nee, en nogmaals nee,

er staat niets te gebeuren.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
We wachten en we wachten,

we wachten maar de hele tijd op hem.

En er is geen enkele hoop meer.
Maar toch wachten we,

terwijl de sneeuw valt en de regen.

En ten slotte klinkt er een vreselijke stem

die zegt:

‘Je moet niet langer wachten,

de geliefde komt niet terug.

Alles is afgelopen.

Je moet niet langer wachten.

De geliefde komt niet terug,

hij komt niet terug.’

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
De stem vervolgt:
‘Hij is van al zijn tochten moe gelopen.
Is krachteloos geworden, heeft geen kracht meer,

heeft helemaal geen kracht meer,

noch in zijn ziel, noch in zijn lichaam.
Maar hebben jullie dat juist niet gewild?
Hij vloekte immers grof,

was ook vaak dronken.

Hij nam iedereen te pakken en vermoordde ze.
Maar zonder dat het opviel werd hij zwak,

en nu heeft hij bescherming nodig.

Kom, als je wilt,

en zoek hem.

Maar kom liever niet,

en wacht niet tevergeefs.

Alles is afgelopen.

De geliefde komt niet terug.

En er is geen enkele hoop meer.
Vlieg,

vlieg over de zee.’

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Maar wij,

we zeggen, en we schreeuwen het als antwoord:

‘Het is niet waar!

Het is allemaal gelogen.

Hij was goed,

en knap,

en heel verstandig.

Dronk niet,

en sloeg haar niet, Marina Markovna.

Hij was gesloten, en bedeesd, vol eigenwaarde.
Talentrijk was hij, kundig.
Hij kon alles,

want hij was mecanicien.

Hij schreef een boekje.

Vond een maaimachine uit,

om gras te maaien.

En zette op zijn knie een fototoestel in elkaar.
Hij repareerde alles.
En zelf was-ie

niet heel erg groot,
en mager.
Zijn jukbeenderen staken uit.

Zijn wenkbrauwen als struikgewas boven zijn ogen.

Over mijn stem zei hij,

ik weet dat nog:

een ‘stemmetje’.
En hij zei ook:

‘…je hart zal blij zijn…’

En hij zei ook nog:

‘…ik zal met liefde…’
Ze zeggen niet veel aardigs tegen me,

daarom weet ik zijn woorden nog.

Dat alles zal iets vreugdevols zijn in mijn hart, iets vreugdevols.
Het zal ook niet verdwijnen bij de ergste pijn,

niet wegvloeien met bloed.
Waarom, waarom komt hij niet thuis, Andrej Ivanovitsj?
Dan zegt ons deze stem opnieuw:
‘Hij komt heus, echt niet meer.
Hij komt niet meer,

hij groeit nu op een steile berg.
Hij groeit nu op een steile berg,

en komt niet meer.
Hij is nu groot geworden

en staat rechtop, de hele zomer, herfst, winter en lente.
Hij is veranderd in een boom, een den,

zijn armen zijn nu grote takken.
Andrej Ivanovitsj, die komt niet meer.
Dit heet in de natuur en in de wetenschap:

cirkelbeweging.’
Wij dachten toen deemoedig:
‘Wat moeten we dan doen,

dan moet het zo maar zijn.

Onder de boombast klopt waarschijnlijk wel een hartje.
Daar zingen vogels op de takken.
Daar vliegen op hun lichte vleugeltjes nuttige kevertjes naar hem toe.
Daar hoog, in ’t dikke groen, zien we zijn stralende, lichte ogen, zijn

pupillen.

Om de pupil – zo’n gouden ringetje.’
Alle gedachten werden onderbroken.
Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Laten we hem gaan zoeken,

mijn vriendin, laten we hem gaan zoeken.

Jij bent nu mijn vriendin.
In het trieste hart van deze vicieuze cirkel –

jij bent nu mijn vriendin.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Toen hebben we ijzeren kousen aangetrokken

trokken ijzeren schoenen aan.

Maakten ons klaar om te vertrekken.
En namen van alle nutteloze, niet noodzakelijke dingen

één zak met tragisch lot mee,
één treurigheid voor met ons tweeën.

En ieder van ons nam

zes paar ijzeren reserveschoenen mee.

En ik ging samen met Marina Markovna.

We gingen naar een hoge berg.

Zaten elkaar niet meer in de haren

en we gingen.

Kwetsten elkaar niet meer en gingen.
Andrej Ivanovitsj komt immers toch niet thuis.
Nee,

jullie weten niet hoe alles altijd gaat,

nee!

Zeven paar ijzeren schoenen hebben we versleten.
We liepen als de zon scheen, en bij maanlicht.
We liepen honderd jaar,

honderden jaren,

zeker wel duizend jaren liepen we.

Huilend vroegen we iedereen,

smeekten we iedereen.

Andrej Ivanovitsj komt niet naar huis.
En ze zeiden dat hij nooit meer terugkomt.
En ze zeiden dat hij nooit meer terugkomt.
En ze zeiden dat hij nooit meer terugkomt.
Andrej Ivanovitsj komt niet naar huis.
Ze zeiden nee,

zo’n berg bestaat niet,

maar er is ongeluk.

Zo’n boom bestaat er nergens,

maar er is gebrek.

En ook bestaat de dood!

En nooit

komt de geliefde terug,

hij komt niet terug.

Andrej Ivanovitsj komt niet naar huis.
Ze zeiden

er is ongeluk,

er is gebrek.

En ook de dood bestaat.

En pijnlijk zijn de voeten.

Ze zeiden

hij komt nooit meer terug.

Lopen, en lopen –

en sterven onderweg.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Komt niet naar huis.
Hadden we dan soms te weinig aanhoudende zorgen

om ons brood

en om het dak boven ons hoofd?

Waarom,

waarom moet onze ziel nog zulke smarten dulden?

Lopen, en lopen –

en jou nimmer meer ontmoeten?

Lopen, en lopen –

en sterven terwijl we zijn gescheiden?

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Komt niet naar huis.

Nee,

laat niemand over hem spreken!

Nee, laat niemand over hem spreken.
Als ook maar iemand over hem spreekt,

een vreemde

toevallig

iets zegt –

op het bloed, en op de pezen

een beetje zout.

Zo pijnlijk, vreselijk,

zo’n pijn doet het hart.

Zo pijnlijk, pijnlijk,

zo’n pijn doet de ziel.

Lopen, en lopen –

en sterven van de pijn.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
En ik liep samen met Marina Markovna.
Waarheen – wisten we niet –

we liepen zo maar in het wilde weg.

We liepen naar een hoge berg.

Maar hoe die te vinden

wisten we absoluut niet.

We liepen maar gewoon over de weg en liepen.

opdat het niet zo pijnlijk was,

we liepen, liepen.

Waarheen

wisten we zelf niet,

we liepen, liepen.

Andrej Ivanovitsj komt immers toch niet thuis.
We kwamen bij een hoge berg.
We kwamen bij de voet ervan.
We kwamen en we stonden bij de voet ervan.
En hij staat op de berg, Andrej Ivanovitsj.
Hij groeit daar

en ruist met zijn kroon.

Hij staat daar,

veranderd in een boom.

Hij staat daar sinds onheugelijke tijden.
Hij is vergeten,

herinnert zich niet al zijn namen.

Het zwaard heeft hem doorklieft,

hij is doorboord door kogels.

Zijn ziel is dood –

niet opgeleefd, niet blij.

En om hem heen vliegt slechts één enkele bij.
En op zijn schouder staat –

een houten bijenkorf.

Eén bij vliegt eromheen,

maar hij hoort en ziet niets.

En hij komt nooit terug naar huis.
En ik loop samen met Marina Markovna,

we klimmen naar omhoog,

we gaan naar boven.

We stikken van de hitte,

lopen sneller.

De boomtop trilt,

gaat heen en weer,

alsof hij ademt.

We stikken van de hitte,

roepen:

‘Andrej!’

roepen:

‘Andrej!’

hij hoort ons niet.

En komt nooit meer naar huis.
Voor altijd is hij in de zwarte grond begraven.
Ze zeiden ons

hij is gedood,

gedood,

gedood!

Er is een graf voor hem gemaakt,

huis zonder ramen.

Hij ligt daar in dat graf,

begraven in de aarde.

En er groeit een grote boom,

hij staat.

En we moeten maar geloven dat dat hij is.
En ze denken dat dat voor ons

wel heel goed nieuws is

om onze smartelijke wanhoop te beteugelen.

Maar wij zijn vrouwen!

En geloven dat toch niet,

we kunnen dat toch niet geloven.

Er staat één grote boom.
Mijn jongen slaapt heel vast onder de aarde.
Mijn jongen slaapt de slaap des doods onder de aarde.
Slaapt zonder dat hij wakker wordt.
Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Maar Heer, hij is het immers niet!
En zeg ons niet dat hij het is.
En zeg ons niet dat er zo’n wet is,

voor het wijzigen van alle wetten.

Cirkelbeweging –

het leven gaat in cirkels.

Waarom hebben ze zo’n wet bedacht?
Waarom hebben ze een slechte wet bedacht?
En zeg ons niet dat hij het is.
Het is immers een boom,

hij is het niet

Want hij was levend,

met handen en met voeten.

O Heer, hij is het immers niet!
We hebben tevergeefs gelopen.
Andrej Ivanovitsj komt niet als een grasje op.
Andrej Ivanovitsj groeit niet als een bloempje op.
En zingt niet als een vogel in het bos.
Dit alles is een leugen, onzin, dwaasheid.

de waarheid is:

Andrej Ivanovitsj komt niet meer terug,

mijn ziel herkent hem niet,

en dus komt hij niet terug naar huis.

Laten ze maar zeggen dat hij zo nu en dan voorbijkomt

dat hij nu eens zo en dan weer zo voorbijkomt.

Laten ze zeggen ‘cirkelbeweging’,

maar zo’n troost

hoeven we niet!

En is dit dan echt alles,

echt het einde?

Op die berg,

de Kroon.

En is dit dan echt alles,

echt het einde?

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Maar alles kunnen we opnieuw beginnen!
We gaan huilen, we gaan roepen.
Waarom, waarom ben jij gestorven?

Leef opnieuw!

Waarom hebben ze je doodgemaakt?

Wees er opnieuw!

Zo beginnen we te huilen en te roepen.
Hebben we dan deze vreselijke weg vergeefs gelopen?
Wees opnieuw mooi,

wees opnieuw de geliefde.

Maar nee,

Andrej Ivanovitsj ziet niets en hoort niets.

Dus hebben we vergeefs heel lang gelopen.
We wenen bitter,

een rivier van onze tranen.
We wenen treurig.

Brengen de tijd niet terug en halen die niet in.

We wenen bitter,

een rivier van onze tranen.

We hebben tevergeefs zo lang gelopen.
Alles is afgelopen.

In de rivier gaan we verdrinken.

Andrej Ivanovitsj komt niet meer naar huis.
Tranen stromen als een rivier.

En plotseling stroomt water,

vloeit de lente,

een dennenboom verbergt zich in het water.

Het water stroomt,

en stroomt

en stijgt.

Omdat de lente is begonnen.
En een dennenboom verbergt zich in het water.
En uit het water komt een kind tevoorschijn zwemmen.
Mijn kleine, eigen,

allerliefste,

laten we naar huis gaan,

laten we naar huis gaan samen!

En onafgebroken tranen huilen van geluk.
Hij heeft een rond gezicht, is klein,

kijkt,

versomberde,
wordt groot,

met zulke grijze, veelkleurige ogen.

Hij is nu klein, maar wordt heel groot,

met handen en met voeten

en een ziel.

Hij is nu klein, maar wordt heel groot.
En ik loop samen met Marina Markovna.
We dragen hem om beurten.
We kiezen paadjes in de zon.
We pakken hem goed in, dragen hem in de zon,

drogen hem met een schone doek.

Nu lopen we de berg af.
Hij loopt,

wij leiden hem.

Loop, mijn gouden jongen,

allerliefste.

Alles staat op zijn kop,

wij hebben blote voeten.

Maar dat betekent niets.
Andrej Ivanovitsj komt weer naar huis.


Vertaling Willem G. Weststeijn




<

TSL 75

>