Emmanuel Waegemans, Bibliografie van Russische
literatuur in Nederlandse vertaling 1985-
2015. Benerus, Antwerpen 2016. 493 blz.
Na de Bibliografie van Russische literatuur
in Nederlandse vertaling 1789-1985 (Leuven
1991) van Emmanuel Waegemans en Cees Willemsen,
de niet genoeg te prijzen WW voor insiders,
heeft Waegemans in zijn eentje de bibliografie
verder gevoerd tot en met 2015. Die WW
is een boek dat ik honderden keren heb geraadpleegd
en nog zal raadplegen, want er staat een
massa waardevolle bibliografische informatie
in over alles wat er aan Russische literatuur in
het Nederlands is verschenen. Ook het vervolg,
dat slechts dertig jaar bestrijkt, maar honderd
bladzijden meer telt dan zijn voorganger, zal bij
mij zonder twijfel snel allerlei ‘gebruikssporen’
oplopen. Onschatbaar, zo’n vraagbaak over de
recent vertaalde Russische literatuur.
De opzet van de nieuwe bibliografie is
nagenoeg dezelfde als die van de eerste. Eerst
worden de sprookjes en kinderliteratuur behandeld,
vervolgens vertalingen in bundels en
studies, dan vertalingen in boeken, alfabetisch
per auteur, ten slotte is er een index van Russische
titels en een lijst van vertalers. Nieuw in
de bibliografie is een apart hoofdstuk over TSL:
‘Vertalingen in «Tijdschrift voor Slavische Literatuur
» 1987-2015’, waarin alles is opgenomen
wat er in TSL uit het Russisch vertaald is
gepubliceerd. Dat is heel wat: het neemt in de
bibliografie dertig pagina’s is beslag.
Een verschil met de eerste bibliografie is
ook de alfabetische volgorde van de auteursnamen.
Ik was gewend Tsjechov bij de getranslitereerde
Č te zoeken aan het begin van het alfabet,
maar Waegemans heeft voor de Nederlandse
schrijfwijze gekozen, zodat Tsjechov nu bij de T achter in het alfabet staat. Iets soortgelijks geldt
ook voor andere schrijvers: Herzen en Hippius
staan niet bij de G (Gercen, Gippius), maar bij
de H. De auteurs worden alfabetisch gerangschikt
zoals ze op hun boeken voorkomen. Wassiljewa
staat dus bij de W en niet bij de V, zoals
je zou verwachten. Op zichzelf is dat niet zo’n
probleem. In tegenstelling tot vroeger, toen de
transliteratie van Russische namen een ratjetoe
was, hanteren de vertalers tegenwoordig over
het algemeen hetzelfde transliteratiesysteem,
zodat er inderdaad wel iets voor te zeggen valt
de auteurs te rangschikken volgens hun getranslitereerde
namen, ook al zien die er soms wat
vreemd uit, zoals in het geval van Eugénie Oussakovskaïa,
een na de Revolutie naar Frankrijk
geëmigreerde ‘Russische adelsdochter’.
Een derde verschil met de eerste bibliografie
is dat in bundels verschenen verhalen en gedichten
niet meer ook zijn ondergebracht bij de
auteurs. Aleksander Koesjner bijvoorbeeld, van
wie geen aparte boekpublicatie is verschenen,
maar van wie wel gedichten zijn opgenomen in
verschillende verzamelbundels, vind je dus alleen
als je het lijstje Russische schrijvers nagaat
in het hoofdstuk ‘Losse vertalingen in bundels,
studies en «TSL»’ en de erachter staande nummers
opzoekt in de bibliografie. Het is de belangrijkste
reden waarom de eerste bibliografie
zoveel meer nummers telt dat de tweede: 2252
om 882. Van die 2252 moeten er naar schatting
zo’n 800 nummers worden afgetrokken om tot
het totale aantal boekpublicaties te komen. Dat
betekent dat in de afgelopen dertig jaar niet eens
zoveel minder vertalingen van Russische literatuur
zijn verschenen dan in de hele voorafgaande
periode; voor de afgelopen drie decennia zijn dat
er bijna dertig per jaar. Opmerkelijk is dat ook
in de nieuwe bibliografie de klassieke Russische literatuur de meeste ruimte inneemt. Tsjechov
heeft het grootste aantal nummers (791-848),
meer dan vijftig uitgaven(!), voor Poesjkin zijn
de meeste bladzijden nodig (28), wat voornamelijk
komt door de vertaling van zijn verzameld
werk door Hans Boland: alle teksten, waaronder
dus ook alle gedichten, worden apart genoemd,
inclusief de Russische titels.
Valt er, naast alle welverdiende lof over de
nieuwe bibliografie, ook een kritische noot te
plaatsen? Na de inhoudsopgave geeft Waegemans
om een of andere reden een lijst van veel
voorkomende vertalers. Dat hij die lijst presenteert
is tot daaraantoe, maar waarom Hans
Boland en Kees Jiskoot daar niet op staan en
wel iemand als Ko Karman, die slechts aan één
gedichtenbundel een bijdrage heeft geleverd,
ontgaat me. In zijn ‘Ten geleide’ had hij naast
zijn ‘oprechte dank aan allen die hem bij deze
bij wijlen hopeloze zoektocht hebben geholpen’
ook wel zijn vroegere medewerker Cees Willemsen
mogen noemen, die in een reeks publicaties
in de eerste nummers van TSL samen met
Jan Dierick de eerste bibliografie heeft verder
gevoerd en dus heel wat basismateriaal voor de
tweede kant en klaar heeft aangeleverd.
Dan de volledigheid. Die is bewonderenswaardig:
99%. Ik heb heel lang moeten zoeken
naar vertalingen die er niet instaan en vond uiteindelijk
twee te excuseren missers: een uitgave
van Philips in het kader van de Peter de Grote
Manifestatie 1996-1997 (Poesjkins ‘De bronzen
ruiter’ in de vertaling van Aleida G. Schot + cd)
en het dichtbundeltje De Muze, uitgegeven door
Dekker van de Vegt Boekverkopers (Nijmegen,
1993) met vertalingen van Frans-Joseph van
Agt. Minder, of eigenlijk niet, te excuseren is
het ontbreken van een reeks nieuwjaarsgeschenken
van Zetcentrale Meppel. Van deze jaarlijkse
uitgaven (1981-1997) noemt Waegemans er wel
een aantal, maar ook een aantal niet (van Tsjechov
bijvoorbeeld wel De dame met het hondje,
Drie verhalen en De vlinder, maar niet De kus en Het huis met het bordes). Het had weinig
moeite gekost deze reeks compleet op te nemen.
Niets is volmaakt; een paar vlekjes doen
niet af aan een fraai en voor iedereen die iets
met de vertaalde Russische literatuur te maken
heeft uiterst belangrijk resultaat. Je kunt alleen
maar dankbaar zijn dat iemand zich de inspanningen
tot het in stand komen ervan heeft willen
getroosten.
Willem G. Weststeijn
Willem G. Weststeijn. Een jaar lang lezen.
Verslag van een verslaving. Lias, Hilversum
2016, 351 p.
Het is een raadsel waar de auteur van dit boek
– emeritus hoogleraar, hoofdredacteur van Tijdschrift
voor Slavische Literatuur én vertaler
– nog de tijd vindt om zo’n honderd literaire
werken per jaar te lezen, weliswaar minder dan
de notoire veellezer Maarten ’t Hart, maar nog
altijd behoorlijk veel. Alhoewel hij dat relativeert:
‘Als je honderd boeken per jaar leest dan
kom je, als je geluk hebt en je een behoorlijke
tijd van leven wordt gegeven, tot zo’n zes- à
zevenduizend boeken: een schijntje van wat er
aan goede literatuur beschikbaar is.’ Weststeijn
is een rond-de-kloklezer die geen minuut verloren
wil laten gaan en wachtend op de bus of aanschuivend
bij de bakker leesvoer wil hebben.
Soms krijgt de omnivore lezer de overhand: als
hij op het einde van het jaar per se honderd titels
gelezen wil hebben, moet hij er ook korte verhalen
of toneelstukken bij nemen.
Als je een logica zoekt in Weststeijns boekerij,
vind je geen systeem in de boekenwaanzin.
Hij is een veellezer, voor wie als belangrijkste
criterium geldt: het moet goed zijn. Voor
ondermaatse literaire werken is hij niet mals, zij
het beschaafd. ‘Ook een matig of slecht boek
scherpt je oordeel om vast te kunnen stellen
wat goed is en wat niet.’ Soms krijgt de gelezen
schrijver een tip: zo zou Marion Pauw (Grijs gebied)
‘meer bij de meesteressen van het genre te
rade’ moeten gaan.
Opvattingen over het heikele thema wat
goede literatuur is, vind je verbrokkeld door
het hele boek. ‘Waar gebeurd’ of gebaseerd op
persoonlijke belevenissen van de auteur is niet
meteen een aanbeveling: ‘Dat Op zee [van Marcellus
Emants] sterk autobiografisch is neem ik
graag aan, maar een meerwaarde geeft het niet
aan het verhaal.’ Over de achttiende-eeuwse
Oliver Goldsmith zegt hij: ‘Spot is leuk, maar
als daar een vermanende vinger bijkomt en een
‘wijze les’ hoe het anders kan en moet, wordt
dat soms te veel van het goede.’ Als het boek
‘pamfletachtig’ is, strekt dat niet tot ‘aanbeveling
voor een literair werk’.
Weststeijn beperkt zich niet tot zijn vakgebied
– de Russische literatuur – maar bespreekt
ook veel Nederlandse, Franse, Duitse, Engelse
werken, en ook Italiaanse, Spaanse en zelfs
Japanse. Over de Nederlandse moderne literatuur
heeft hij niet-conventionele opvattingen.
Cees Nooteboom is voor hem geen Nobelprijs
waard en Vestdijk stelt hij hoger dan de ‘grote ook de literatuur maar eens de duimschroeven
aandraaien, of moeten we er gewoon nog
even op wachten dat de literatuur, nu de kranten
en televisie in feite in handen zijn van de staat,
haar vroegere rol van “verteller van de waarheid”
weer op zich gaat nemen.’
Weststeijns boek staat vol van leuke uitspraken.
Zo zou het volgens hem ‘niet echt
een verarming betekenen voor de Nederlandse
literatuur’ als Een aanzienlijke vertraging (van
Anton Koolhaas) niet geschreven was. Soms
stelt hij gewoon dat een of andere passage in
een boek hem ‘niet helemaal bevalt’ of ‘beter
had gekund’. Ontwapenend eerlijk is ook de
opmerking dat hij het niet lezen van een bepaald
boek een ‘buitengewoon stomme omissie’
vindt, maar hij rechtvaardigt dan het gat in
zijn cultuur met ‘beter laat dan nooit’. Van de
wat minder gelezen Duitse schrijver Klabund
vindt hij dat hij ‘enigszins tijdgebonden’ is,
‘maar er zijn slechtere schrijvers’. Weststeijn
wil verrast worden, ook door werk van een
schrijver van wie hij al heel wat gelezen heeft:
‘Het is altijd een beetje jammer als je het hele
oeuvre van een goede schrijver gelezen hebt en
je geen verrassingen van deze auteur meer te
wachten staan.’ Ontwapenend is zijn bekentenis
na de lectuur van een biografie over Karl
Marx: ‘Toch de moeite waard, zo’n leemte in
je kennis op te vullen.’ Interessant vind ik ook
de nieuwe term die hij lanceert: ‘weggooiliteratuur’.
Dus niet ‘wegleesliteratuur’ (= matige
literatuur), maar weggooi (‘boeken van middelmatige
schrijvers die toch soms buitengewoon
populair worden’).
Over zijn ex-collega-slavist Karel van het
Reve schrijft hij dat hij zijn ‘eigen, bijzondere
kwaliteiten’ had: ‘Die lagen minder op het gebied
van de slavistiek (zijn Geschiedenis van
de Russische literatuur is pakkend, maar weinig
wetenschappelijk) dan op het gebied van
de essayistiek’ en voegt er terecht aan toe: ‘Dat
zijn columns, die de humbug van allerlei zaken
doorprikten, er niet meer zijn, beschouw ik nog
steeds als een groot gemis.’
De vele citaten mogen duidelijk maken dat
Weststeijn een bevlogen lezer is, met een gezond
kritisch oordeelsvermogen, die goede literatuur
hoog in het vaandel draagt en er dan
ook hoge eisen aan stelt. Naast de workaholic
en echte drankverslaafden, zijn er nu dus ook
bookaholics, boekverslaafden of gewoonweg
boekenslaven.
Emmanuel Waegemans