Jacek Hugo-Bader (1957) is een Poolse journalist en schrijver. Hij maakt deel uit van een jonge generatie reportageschrijvers die verbonden is met de krant Gazeta Wyborcza. Hij heeft orthopedagogiek gestudeerd en was vanaf begin jaren tachtig werkzaam als leraar geschiedenis en therapeut. Hij heeft ook als arbeider en winkelbediende gewerkt. Vanaf 1982 was hij actief bij de anticommunistische oppositie en was vooral verantwoordelijk voor de distributie van oppositiebladen. Bij Gazeta Wyborcza werkte hij aanvankelijk ook bij de distributie, maar begin jaren negentig begon hij voor de afdeling reportages te schrijven. Hij schrijft vooral over zijn reizen naar voormalige Sovjetlanden. In 2007 doorkruiste hij bijvoorbeeld in zijn eentje Rusland van Moskou tot Vladivostok, waarvan onderstaande tekst, die deel uitmaakt van het gelijknamige boek Biała gorączka (‘De witte koorts’, 2009), onder meer het resultaat is. In 2011 liftte hij van Magadan naar Jakoetsk. Verslagen van deze reis verschenen in Gazeta Wyborcza en later integraal met een aantal nieuwe reportages in Dzienniki Kołymskie (‘De Kolyma-dagboeken’). Voor zijn laatste boek, Skucha (‘Dwaling’, 2016), heeft hij een heel ander onderwerp gekozen; hij schetst de geschiedenis van de Poolse anticommunistische oppositie door de lotgevallen te beschrijven van de oprichters. Hugo-Bader heeft vele onderscheidingen gekregen, waaronder twee keer de Grand Press-prijs (1999 en 2003), de Arkady Fiedler-prijs (in 2010 voor Biała gorączka) en in 2003 is hij genomineerd voor de prestigieuze Nike-prijs voor zijn boek W rajskiej dolinie wśród zielska (‘In de paradijselijke vallei tussen het onkruid’, 2002). Biała gorączka is vertaald in het Engels, Frans, Spaans, Duits, Hebreeuws, Zweeds, Oekraïens en Italiaans.
Een stem zegt tegen een herder dat hij drie wensen mag doen.
Hij wil een krat wodka en die krijgt hij. Daarna nog een, en nog een,
want dat is zijn derde wens.
‘En jij bent zeker de geest uit de lamp?’ lalt de herder.
‘Nee man. Ik ben de witte koorts.’
Het vertellen van die mop is net zo’n schoftenstreek, net zo laag als
het vertellen van moppen over crematoria, Joden en gaskamers.
Maar hij wordt verteld door Evenken en die stikken erbij van het
lachen. Want het gaat over hen. En wodka is hun Zyklon b.
Het werkt alleen langzamer.
En nu opgelet. In deze tekst vallen een keer of vijftig de woorden
‘sterven’, ‘doden’, ‘dood’. Elf keer het woord ‘geweer’, meer dan tien
keer het woord ‘wodka’ en een enkele keer het woord ‘liefde’ en dan ook
nog eens ongelukkige. Als dat je niet zint, stop dan met lezen.
Lena Kolesova is een kleine vrouw met een kleine, maar heel ruwe,
grove hand, met een getinte bril en een blond rococo permanentje. Ze is
vijftig jaar geleden in de taiga geboren, groeide op in een tent, dus heeft
ze het nooit koud. Ze loopt de hele winter in een herfstjack en oenty,
hoge schoenen van rendierbont. Haar knieproblemen komen vast door
haar bij haar volk ongekende overgewicht. Evenken zijn heel slank, pezig
en klein. Een donkere teint en haar, kastanjebruine ogen, een vette
huid. Ze hebben iets tragisch in hun ogen. Vooral mannen hebben een
nogal sombere blik. In hun vlakke gezichten zonder baardgroei woeden
duidelijke plooien boven hun oogholten met sinds hun geboorte gerimpelde
wenkbrauwen. Als je er een met een warm woord begroet, gegarandeerd
dat hij vast niet eens naar je terugsnauwt.
De vrouwen, zowel de oude als de jonge, bewegen, al zijn ze heel
slank, op een zware en onbeholpen manier, alsof ze een zware last dragen.
Ze hebben kleine borsten, weinig taille maar spleetogen die er gelukkig
uitzien, alsof ze zo in een glimlach toegeknepen zullen worden.
Lena is weduwe, ze woont met haar gezin in het dorp Bamnak in de
oblast Amoer, in het oosten van Siberië. Ze is de leider van de plaatselijke
Evenken.
In maart 1985 komt Michail Gorbatsjov in de Sovjet-Unie aan de
macht. De perestrojka begint en Lena krijgt een baan als specialist veehouderij
in de plaatselijke sovchoz Oedarnik. Haar brigade, nummer
een, bestaat uit zeventien herders, onder wie twee vrouwen, twee veertienjarige
jongens en drieënhalfduizend rendieren.
nummer een – de longen
In december 1991 valt de Sovjet-Unie uiteen, en in brigade nummer
een komt Sasja Jakovlev om het leven. Het ijs brak toen ze de kudde de
rivier over dreven.
Sasja had de luchtvaartschool in de stad afgemaakt, was daar getrouwd
en had een kind. Toen scheidde hij, ging terug naar zijn dorp van
herkomst en begon zwaar te drinken. Hij was dertig.
Toen bestond de brigade nog uit zestien herders.
Hij was eenenvijftig. Op 27 maart 1993 dronk hij zich dood. Joeri
Trifanov was de voorman van de brigade en de oom van Lena. Hij liet
Tamara alleen achter. Evenken formaliseren hun relaties zelden. Ze worden
het met de vrouw eens en betrekken samen zijn tent of huis. Zo ziet
hun huwelijk eruit. Ze vieren dat nooit.
Joeri had zijn hele leven in de taiga doorgebracht. Hij had niet eens
een huis in het dorp, zoals de andere herders, maar toen hij stierf, verhuisde
Tamara daarheen en dronk ze tot ze verlamd raakte. Ze kon niet
meer naar de winkel of drank uit een glas naar haar mond brengen, dus
stierf ze. Ze liet drie kinderen achter, maar dat waren geen nakomelingen
van Joera, maar van haar eerste man. Twee van hen stierven niet
lang daarna. De derde, Joera junior, is een legendarisch figuur.
Hij is herder. Hij rende eens midden in de winter zonder jas en muts
zijn tent uit. Hij was helemaal nuchter, maar hij had daarvoor gedurende
een paar dagen flink gedronken. Hij rende twee etmalen lang voor zich uit
zonder te stoppen. Hij had alleen een brood bij zich, en ’s nachts daalde de
temperatuur tot veertig graden onder nul. Een Russische jager vond zijn
voetsporen op zijn jachtterrein. In de overtuiging dat het een stroper was,
ging hij met een rupsvoertuig achter hem aan. Hij reed honderdtwintig
kilometer door de diepe sneeuw in de taiga alvorens hem in te halen.
Joera wist niet waarom en hoe lang hij al aan het rennen was. Hij
dacht dat hij in de richting van zijn kamp liep, hoewel hij zich er juist
steeds verder van verwijderde. De jager zag Joera’s enorme, angstige
ogen, zijn onnatuurlijk verwijde irissen, dus vroeg hij nergens naar. Hij
herkende onmiddellijk de witte koorts.
Na de dood van de voorman waren er nog vijftien herders over.
De dood van de herders zorgde niet voor problemen, want na de val
van de Sovjet-Unie werden de subsidies voor de kolchozen stopgezet en
smolt de kudde zienderogen. De twee andere waren allang afgemaakt.
Sovchoz Oedarnik was stervende.
De slacht werd altijd in het winterkamp gedaan. In 1993 ging het
ook zo. Negenentwintig november kwamen helikopters het vlees halen
waarbij ze zoals altijd proviand voor de herders meebrachten. Zoals altijd
vooral wodka.
De hongerige herders dronken zichzelf wezenloos, en ’s ochtends
vonden ze de dode Sergej Safronov bij de tent. De jongen had zich bezat,
was gevallen, had een gat in zijn hoofd en was doodgevroren. Hij was de
jongste van de brigade. Hij was eenentwintig. De nieuwe voorman deed
er drie dagen over om hem met een slee door de taiga naar het dorp te
brengen. In Bamnak ontdekte de lokale vrouwelijke arts dat Sergej niet
doodgevroren was, maar gestorven was aan een ‘hersen-schedelletsel
met schedelbreuk en schade aan de hersenstam’, en dus door een klap
met een zwaar voorwerp op zijn hoofd.
Er waren nog veertien herders in de brigade.
Sergej Trifanov werd de nieuwe voorman. Hij was de oudere broer van
mijn Lena, en tegelijkertijd de neef van de vorige voorman. De familie
van Sergej Safronov belastte hem met de schuld van de dood van de jongen.
De herder dronk uit wanhoop tot Nieuwjaar, werd nuchter, en ging
8 januari 1994 de taiga in. In de ziekenhuispapieren staat: ‘Tweezijdige
schotwond in de borstkas.’ Hij was achtendertig toen hij zich met een
geweer door de borst schoot.
Zijn vrouw hertrouwde al snel, maar ze dronk vreselijk, dus haar
man sloeg haar genadeloos.
‘Want dat was een Rus,’ vertelt haar schoonzus Lena Kolesova. ‘Na
een jaar stierf ze van de slaag die ze kreeg, maar het was lente, er lagen
ijsschotsen in de rivier en ze kon niet voor onderzoek naar de stad worden
gebracht, en zo liep het met een sisser af.’
Lena’s broer en zijn vrouw lieten twee dochtertjes van een paar jaar
oud achter, over wie vriendinnen van hun moeder zich ontfermden.
Toen waren er nog dertien.
De herders deden zelf onderzoek en het bleek dat Volodja Jakovlev, de
oudere broer van Sasja, degene die drie jaar eerder was verdronken,
Sergej Safronov had vermoord. Volodia was een oude dorpsschurk die
al een gevangenisstraf van tien jaar had uitgezeten voor moord. Toen de
grond hem te heet onder de voeten werd, verborg hij zich in de taiga.
Er kwamen mannen van de militie uit het stadje, maar ze waren
kansloos om een echt bosmens te vinden, iemand die al generatieslang
in de taiga leefde, dus maakten ze bekend dat degene die hem zou zien
het recht en de plicht zou hebben hem als een hondsdolle hond of wolf
dood te schieten.
De oblast Amoer is net zo groot als Polen. Hij wordt bijna geheel
in beslag genomen door onbewoonde taiga, en de grond van sovchoz
Oedarnik beslaat bijna een tiende deel van de provincie, 3,8 miljoen
hectare, dus de jacht op Volodja duurde een heel jaar. Pas 30 december
1994 kwamen ze hem op het spoor en werd hij omsingeld door zijn
collega’s van de brigade. Ze riepen hem zelfs niet op om zich over te
geven. Hij was vijftig. Hij leefde alleen, zonder gezin.
En zo waren er nog twaalf.
Het is bijzonder onaangenaam om een Evenk, Boerjat, Mongool, Toevaan
of Tsjoektsja dronken te zien. Om te beginnen worden ze geveld door
een dosis waarna een Rus, een Pool en zelfs een Duitser nog rustig achter
het stuur kruipt, terwijl die eersten al op de stoep liggen. De volkeren
van Noord-Azië kunnen heel slecht tegen alcohol. Het verschil zit hem
echter niet alleen in de kwantiteit. Russen zeggen dat ze als ze wodka
op hebben zich ‘ongepast’ gedragen. Dat is een treffende beschrijving.
Alles wat ze doen past niet bij de werkelijkheid. Ze kleden zich uit bij
vorst, springen van een brug in een dichtgevroren rivier, gaan op een
drukke weg zitten... Terwijl ze normaal serieus en in zichzelf gekeerd
zijn, worden ze heel luidruchtig, lachen ze onecht, alsof ze zichzelf tot
vreugde dwingen. Terwijl ze gewoonlijk terughoudend zijn, zelfs koel,
niet in staat gevoelens te uiten, met een hekel aan de Slavische hartelijkheid
en het overdadige Russische gekus, worden ze als ze wodka hebben
gedronken walgelijk klef, om een seconde later zonder aanleiding de
messen te trekken die ze traditioneel altijd bij zich hebben.
Als ik in Bamnak op straat door een dronken Evenk wordt aangesproken,
wil hij altijd iets compleet absurds. Dat ik hem meeneem naar
Amerika, dat ik hem naar de trein naar Moskou breng (er is geen spoor
in het dorp) of hem tienduizend roebel geef (duizend zloty). Welke
dronkenlap ter wereld vraagt zo’n bedrag!? Als ik erachter probeer te
komen hoe hij bij dat bedrag komt, kan hij het niet verklaren en neemt
hij een houding aan om op de vuist te gaan.
Russen noemen alle niet-Slavische inwoners van Siberië minachtend
tsjoerki. Ze bedenken ontelbare moppen over hen, net zoals wij
moppen bedenken over inwoners van Wąchock, en Amerikanen over
domme Polakken. Piloten willen niet over Tsjoekotka vliegen omdat de
lokale inwoners onderweg weleens in en uit willen stappen. Net als de
meeste moppen zijn ze het resultaat van de observatie van het dagelijks
leven, in dit geval van dronkaards.
Er is in Bamnak een ziekenhuisje met een paar bedden en een gepensioneerde
arts. Een kinderarts, die bevallingen begeleidt, kiezen trekt,
ongewenste zwangerschappen verwijdert, de oorzaken van alle dodelijke
ongevallen in het dorp vaststelt. Ze noteert die allemaal in het overlijdensregister
dat sinds 1964 wordt bijgehouden.
‘Zelfs als het lijk niet is gevonden,’ zegt dokter Natalia Borisova,
‘zoals van Sasja Jakovlev die onder het ijs was getrokken.’
Er wonen vierhonderdzevenentachtig personen in het dorp (dat wil
zeggen, zoveel staan er ingeschreven, want veel herders en jagers komen
hier maar een paar dagen per jaar). Tweehonderdacht van hen zijn
Evenken. Elk jaar worden er minder kinderen geboren. In 2007 vier, dit
jaar vijf.
Ik blader in het overlijdensregister. Gemiddeld tien, vijftien vermeldingen
per jaar. Bijvoorbeeld in 1992 toen de Sovjet-Unie uiteenviel,
had dokter Natalia tien gevallen genoteerd. Drie Russen waren een natuurlijke
dood gestorven, zeven Evenken een tragische. Twee door een
alcoholvergiftiging, een was dronken uit een bootje gevallen, een zevenentwintigjarig
meisje was gestorven omdat ze een ‘meervoudige bekkenbreuk
en letsel aan inwendige organen’ had, maar dokter Natalia kan
zich niet herinneren hoe dat gebeurd was. Het lijkt op een auto-ongeluk,
maar er zijn hier immers geen wegen. De zesenvijftigjarige Lidia was
doodgevroren in een dorpsstraat, de vijfenveertigjarige Oleg had zich
opgehangen en de dertigjarige Alexander was omgekomen door een kogel.
‘Schotwond in het hoofd met ontwrichting van het schedelbot.’
‘Ze schieten altijd onder de kin,’ fluistert zuster Jelena, een volwassen,
voor Evenkse begrippen mooie, verzorgde vrouw, triest. ‘Alleen zo
lukt het met een geweer. Mijn vader heeft zich zo doodgeschoten. En
mijn broer. Ze gaan de taiga in, de wodka is op, ze worden nuchter, maar
dan beginnen de hallucinaties, de witte koorts.’
‘Dronken ze vroeger minder?’ vraag ik.
‘Helemaal niet. Maar er waren geen redenen om zo te moorden.
Nu zijn de mensen armer, dus wordt er veel alcohol gestookt en eigen
brouwsel gedronken.’
‘Ik ben vandaag uit de taiga teruggekomen, waar ik werd getrakteerd
op spiritus.’
‘Die willen ze nog weleens kruiden om het sterker te maken, bijvoorbeeld
met Demerol, kalmeringspillen. Daarvan krijg je veel vergiftigingen.
Ze vriezen dood, verbranden in tenten, trekken messen.’
‘Russen drinken ook veel.’
‘Natuurlijk, maar die drinken een glas en lopen nog normaal, maar
Evenken vallen om.’
‘En dan nog die haat tussen de Russen en Evenken,’ voegt dokter
Borisova toe. ‘Misschien is het de armoede? De wanhoop, wetteloosheid,
werkloosheid? Bij ons kunnen jongeren zelfs geen werkloosheidsuitkering
krijgen, want je moet je in de stad aanmelden, je elke maand
laten zien, en dat is een enorme toer van twee dagen.’
‘Hoeveel patiënten hebt u nu in het ziekenhuis?’ vraag ik ten slotte.
‘Eentje. Lenotsjka Kolesova, de driejarige kleindochter van Lena bij
wie je verblijft. Haar moeder zuipt zich al een paar dagen lam, dus passen
wij op de kleine. Dat doen we altijd als de ouders aan het drinken
slaan. Overdag zitten de kinderen op de kleuterschool, ’s nachts zijn ze
bij ons. Een soort noodopvang van het dorp.’
Dokter Natalia denkt even na.
‘In het begin noteerde ik mensen van over de zeventig, tachtig in
het overlijdensregister. Die zijn er nu niet meer. Een vijftigjarige is een
nestor, een speling der natuur. Vijftigjarige vrouwen hebben ouderdomsdementie.
Mensen worden hier veertig.’
Hij had zich met een geweer in de borst geschoten. Dat was op 21 maart
1996. Hij heette Pavel Jakovlev, een weduwnaar zonder kinderen. Hij
was niet verwant met Volodja en Sasja die eerder om het leven waren gekomen.
Bijna alle plaatselijke Evenken dragen een van de vijf Russische
namen die ze in de jaren dertig toegewezen hebben gekregen.
Pavel was zesenzestig, hij was de oudste herder in de brigade.
Een paar weken eerder had hij zich vreselijk gebrand met kokend
water, maar hij had het niet laten behandelen en dus was de wond gaan
ontsteken. Hij was uit de taiga naar het dorp gekomen, maar hij had zich
niet in het ziekenhuis laten zien. Hij leefde als armoedzaaier in schuren
en berghokken. Hij had geen huis.
Brigade nummer een bestond nog uit elf herders.
Tien dagen later schoot Sasja Markov om vier uur ’s ochtends in Bamnak
op zichzelf. Zijn vrouw was naar Lena Kolesova gerend, want ze was
er in de taiga aan gewend geraakt dat hun specialist veehouderij verantwoordelijk
is voor het behandelen van mensen en rendieren.
Sasja had een kleine wond in zijn borst die niet bloedde. Hij zat op de
grond. Herders hebben een hekel aan huishoudelijke apparatuur. Als ze
een woning binnenkomen, hangen ze hun jas niet op, maar gooien hem
op de vloer. Ze slapen en eten op de grond, en als ze aan tafel moeten
zitten, hurken ze op de stoel met hun knieën onder hun kin als bij de kachel
in een tent. Lena liet de gewonde Sasja naar het ziekenhuis brengen,
maar dokter Natalia was niet in staat om de gecompliceerde operatie uit
te voeren. De herder stierf in de auto onderweg naar het stadje.
En zo zaten er nog tien herders bij de brigade.
Nummer acht was dit keer een vrouw, Lena Safronova, de echtgenote
van Sasja. Een maand na zijn dood, in mei 1996, dronk ze zich dood.
Ze hadden geen kinderen samen, maar zij had kinderen van toen ze nog
niet getrouwd was, de twaalfjarige Masja en de veertienjarige Tanja. Ze
gingen bij hun tante wonen en kwamen later in het kindertehuis terecht.
Ze drinken allebei vreselijk. Vorig jaar heeft de rechter de twee zoontjes
van Tanja in het kindertehuis geplaatst.
‘We waren een keer bij haar langsgegaan,’ vertelt dokter Natalia, die
lid is van de sociale commissie in het dorp, ‘en zij gaf een baby van vier
maanden de fles met kookwater van knoedels.’
Er waren nog negen herders over.
Op 19 juni 1996 was hij levend verbrand in een tent. Maar hij was behoorlijk
dronken, want hij had zijn vijfendertigste verjaardag gevierd.
Hij heette Gena Jakovlev, hij was de stiefbroer van Pavel die zich drie
maanden eerder had doodgeschoten. Net als hij had hij geen vrouw en
kinderen, dus vierde hij zijn verjaardag alleen met een collega-herder, en
toen die naar huis was gegaan, waren de rendierhuiden die op de grond
bij de kachel lagen in brand gevlogen.
Zo waren er nog acht herders in brigade nummer een over.
Sasja Lichatsjov was achtentwintig. Ook hij leefde moederziel alleen in
de taiga. Hij dronk zich dood in zijn tent, halverwege het ergste jaar uit
de geschiedenis van de brigade.
Er waren er nog zeven.
[…]
Begin 1997, na twintig jaar uitgezeten te hebben voor moord, kwam
Sasja Romanov uit Bamnak vrij. Hij ging direct naar de taiga om zijn
kameraden te bezoeken, en schoot hen toen in hun tent dood met het
geweer dat hij van hen wilde stelen. Hij werd snel gepakt. Hij werd ter
dood veroordeeld, maar niet geëxecuteerd, want sinds een paar maanden
gold in Rusland een moratorium voor de doodsstraf. Een van de drie
doden was Sergej Romanov van brigade nummer een. Hij was zesentwintig,
hij leefde alleen.
Het slachtoffer en de moordenaar waren niet verwant.
En zo bestond de brigade nog uit zes herders.
Toen riep de gouverneur van de oblast Amoer Lena Kolesova, de
leider van de Evenken van Bamnak, bij zich.
‘En hij zei dat als ik zo’n Evenkse patriotte ben, ik de hele sovchoz
zou moeten pachten, met de twee boerderijen, het jachtgebied en de
kudde rendieren, waarvan er nog maar zevenhonderd over waren. Ik
wilde niet zo’n lijk met schulden, waar de directeurs en boekhouders
alles hadden gestolen wat verkocht kon worden, maar ik stemde ermee
in zodat mijn volk zijn werk niet zou verliezen.’
Als eerste nam ze voor de gedecimeerde brigade nummer een vier
jonge herders aan.
Nu waren er weer tien.
Maar dat duurde maar een paar dagen. Want 18 februari kwam Klim
Romanov naar het dorp. Een legendarisch figuur. Hij was eens midden in
de nacht zijn tent uit gerend, de taiga in. Hij had net een enorm drinkgelag
achter de rug, maar hij was al bezig nuchter te worden. Hij had geen
schoenen aangetrokken, dus waren zijn twee tienerzoons achter hem aan
gegaan. Ze konden hem niet vinden, want Klim had zich op een eiland in
de rivier verstopt. De jongens besloten overdag terug te komen, maar de
volgende morgen was het hele eiland overstroomd. Drie dagen was het
onbereikbaar en toen het water gezakt was, gingen de zoons het lichaam
van hun vader zoeken. Maar Klim had het overleefd. Hij had drie dagen
en nachten in de vorst in een boom gezeten, en als enige proviand had hij
een fles wodka, en hij hield ook nog eens zijn geliefde hond in zijn armen.
Hij was ook een legendarisch figuur omdat hij geen geluk had met
vrouwen, of eigenlijk bracht hij hun eerder ongeluk. De eerste was
Zjenja die haar buitenechtelijke zoon Vitja meebracht, en later haar man
een zoon schonk, Arkadi. Niet lang daarna betrapte Klim zijn vrouw met
een andere man in bed, of meer concreet op een stapel rendierhuiden.
Dus hij schoot haar dood, bromde vijf jaar en trouwde nadat hij uit
de gevangenis was gekomen met de vijftien jaar jongere Anna. Ze waren
gelukkig, maar dat duurde niet lang. De jonge veearts Andrej, een
Russische jongen uit de stad, was in hun kamp verschenen. De boom die
hij omhakte, viel op de tent en doodde Anna.
Klims derde vrouw heette Lidia. 18 februari 1997 had ze een groot
verjaardagsfeest voor zijn vijftigste verjaardag georganiseerd, maar de
jarige kon maar niet ophouden met drinken en op 23 februari, op de
Dag van de Vaderlandsverdediger, die in Rusland wordt gevierd als
Mannendag, noteerde Natalia Borisova in het overlijdensregister van
het lokale ziekenhuis bij zijn naam: ‘Alcoholvergiftiging’.
Het is een nogal specifieke feestdag die net zo gevierd wordt als
Vrouwendag in Rusland, ofwel een nationale wedstrijd in wodkadrinken.
Uiteraard alleen voor mannen.
Niet lang daarna stierf de derde vrouw van Klim.
In brigade nummer een waren nog maar negen herders over.
Maar slechts één dag, want op 24 februari hing de twintigjarige Vitja
Romanov zich in de taiga op aan een boom toen hij hoorde dat zijn geliefde
stiefvader was overleden.
Toen waren er nog acht.
Arkadi Romanov, troetelnaam Arkasjka, omdat hij zo jong en klein was,
had zijn moeder, vader en ten slotte zijn halfbroer verloren. Hij en Vitja
waren nieuw in de brigade, ze woonden in dezelfde tent.
Arkasjka was achttien en ontzettend eenzaam. 24 juli 1998 schoot hij
zichzelf door het hoofd met een geweer; hetzelfde waarmee zijn vader
jaren geleden zijn moeder had doodgeschoten.
Toen waren er zeven.
[…]
Eind 2004 ging sovchoz Oedarnik definitief ter ziele. De grond van het
failliete bedrijf verpachtte de staat aan een Russische oligarch uit de
provinciehoofdstad. Sindsdien moest iedereen hem betalen voor elke
geschoten eland, rendier of sabeldier. Lena Kolesova zegt dat de Russen
op die manier het land van de Evenken hebben gestolen.
De laatste tweehonderdzesenzeventig rendieren van de sovchoz verdeelt
Lena onder de herders van brigade nummer een. Een van de zeven
laatste herders is haar zoon Slava.
In het oude jaar was hij nog met Sveta de taiga in gegaan. Ze dronken
vanaf oudejaarsdag tot de voorraad op was. Ze kwam 4 januari bij kennis.
Slava lag naast haar. Een kogel had zijn hele gezicht weggeblazen.
Hij had met een geweer voor groot wild geschoten.
Nog een maand lag Sveta met hem in de tent op een bed van huiden.
Ze at niet en brandde zelfs de kachel niet, want ze bleek in haar been
geschoten en kon niet bewegen.
‘Ik heb geen idee van wat er gebeurd is,’ zegt Sveta Kirova. ‘Ik was
ontzettend dronken.’
‘Wist Slava dat je zes weken zwanger was?’
‘Hij wist het en hij was ontzettend blij. Hij hield van het leven. Hij
was zo zacht, zo rustig. Hij schreeuwde zelfs nooit, vloekte niet, maar
hij leed ontzettend vanwege zijn broer. Dat hij zo’n relschopper was.
Precies op de dag waarop Slava zelfmoord pleegde, schoot zijn broer
in het dorp een Russisch meisje dood. In de taiga gebeuren de raarste
dingen.’
Sveta werd gered door de oom van Slava die op bezoek kwam.
Ze is een ware zesentwintigjarige schoonheid. Een exotisch wonder,
beschadigd door de wodka. Een sensuele mond, uitstekende jukbeenderen,
buitengewoon lang voor een Evenkse. Maar het bijzonderst zijn
haar mooie, lange handen met fijne, tere vingers, waar je je ogen niet
vanaf kunt houden, want hoe komt een vrouw van een herder nou aan
zulke handen?
‘Ze willen je je dochter afnemen,’ zeg ik.
‘Ik heb nog een laatste kans gekregen.’
‘Lena zegt dat de kleine op haar vader lijkt.’
‘Als ze de hort op gaat en begint te drinken, maak ik haar zelf van
kant.’
Van de vroegere brigade nummer een zijn nog zes herders over.
Dat waren Vladimir Romanov en zijn vrouw Lidia Timofejeva, de ouders
van de Sasja die Sergej van hun brigade had doodgeschoten, waarvoor
hij ter dood was veroordeeld.
Halverwege 2005 keerden ze uit het dorp naar hun kamp in de taiga
terug. Ze waren gestopt om te rusten. Een jaar later werden ze gevonden.
De lichamen waren verscheurd door beren, de rest was door vliegen
gedaan, dus de doodsoorzaak kon niet worden vastgesteld. De skeletten
van hun rendieren waren aan een boom vastgebonden.
De mensen vermoeden dat Lidia en Vladimir op elkaar geschoten
hebben. Ze waren allebei over de zestig.
Er waren nog vier herders over.
Het verschil tussen een Evenkse zuipkeet in het woongedeelte van de
sovchoz en andere zuipketen elders ter wereld is dat er tussen de vodden,
flessen, etensresten, stukken papier, vuile borden met peuken overal
vissenkoppen liggen.
Het is koud, het stinkt en je vindt het te smerig om ergens te gaan
zitten.
Drie straalbezopen wijven en de vierjarige Vladik in viltlaarzen.
Rajsa is een nicht, Vika een zus en Tina de verloofde van Oleg Zacharov
van brigade nummer een.
Toen de man van Tina jaren eerder in de taiga getroffen werd door
de boom die hij zelf had omgehakt, verhuisde ze met hun zoon Vladik
naar de tent van Oleg. Toen hij haar om haar hand vroeg, vluchtte ze
naar het dorp.
Eind december 2005 liep de herder zijn tent uit en schoot hij zich
met een melkasjka vanaf links in zijn borst. Een melkasjka is een geweer
met een klein kaliber voor het jagen op pelsdieren. Oleg was tweeënveertig.
‘Ik ben toch niet bij hem weggelopen,’ lalt Tina, ‘maar ik was met
mijn gat op de kachel gaan zitten en moest naar de dokter.’
Ze is vierendertig en ziet eruit alsof ze twee keer zo oud is. Ze had
een jaar bij de plaatselijke bakkerij gewerkt, maar als ze zich bezatte,
was er geen brood in het dorp, dus hebben ze haar eruit gegooid.
Er waren er nog drie.
[…]
Eind 2006 kwam Dima op een nacht zijn tent uit en schoot zichzelf in
zijn borst.
‘Hij zei dat hij nodig moest,’ herinnert Masja zich. ‘Hij had geen
kracht meer om te vechten.’
Hij liet een vrouw en twee kleine kinderen achter. Hij was zesendertig.
Twee.
Het was een ijskoude, onrustige nacht met honden die blaften omdat
ze een vreemde roken, nachtelijke angst van kinderen en het dronken
gevrij van Masja en Danka. ’s Ochtends slaat mijn gastheer met een bijl
de kop van een rendier in tweeën, want gebakken hersenen zijn het beste
medicijn tegen de witte koorts.
‘Hoe kun je met een geweer in je borst schieten?’ vraag ik opeens
tijdens het eten. ‘Je moet wel ontzettend lange armen hebben.’
Danka legt zijn lepel neer. Zonder een woord te zeggen pakt hij het
geweer en loopt de tent uit. Hij repeteert. Hij pakt de loop, laat hem
tegen zijn borst leunen, haakt de trekker aan een jonge larikstak, trekt
en… Klik! Zweet…Het zweet loopt me over de rug, hoewel het dertig
graden vriest. Het was niet geladen.
Zonder emoties, alsof hij het elke dag oefende.
Ze hebben de dood getemd als een hond of een rendier. Ze wonen
in dezelfde tent, ze drinken, slapen en eten samen. Ze gaan zelfs samen
poepen.
[…]
Vertaling Charlotte Pothuizen