Małgorzata Halber



De vreselijkste persoon ter wereld (fragment)



Małgorzata Halber (1979) heeft filosofie gestudeerd in Warschau en is columniste, journaliste, televisiepresentatrice en tekenares. Haar debuutroman, het autobiografische ‘De vreselijkste persoon ter wereld’ was een bestseller in 2015. Door uit de kast te komen als drankverslaafde weerlegt ze het stereotype van de Poolse alcoholist als onverzorgde, eenzame man zonder opleiding. Het boek geeft goed de drinkcultuur weer onder veel hoogopgeleide, kinderloze inwoners van Warschau, maar gaat ook over hun gevoeligheid, eenzaamheid en schaamte. De roman was een eyeopener voor Halbers Poolse generatie- en branchegenoten.



* * *


Ik weet niet waar ik moet beginnen.

Gewoonlijk begint het zo: ‘Ik ben Krystyna, ik ben alcoholiste en drugsverslaafde.’ Dat is een kutformule. We moeten hem allemaal leren.

Dat wil zeggen: niet allemaal. Iedereen met een probleem.

Ik heb besloten om voor mijn dertigste te genezen. Ik kreeg te horen dat ik daarom geen joints meer mag roken en naar de betonnen verslavingskliniek moet waar je niet hoeft te betalen voor therapie, en dat deze dicht bij huis moet zijn, omdat ik anders geen zin zou hebben om te gaan. Maar ik had toch geen zin.

Want wie zou er zin hebben om bedwelmende nachten in de club Jadłodajnia Filozoficzna, waar iedereen de manager van je band kan worden, te ruilen voor bijeenkomsten bij de ziekenfondskliniek met een heerschap dat een reclasseringsambtenaar, een strafblad en een aangevraagde scheiding heeft. Toen ik daar voor het eerst in mijn groene ballerina’s binnenstapte, voelde ik me alsof iemand me uit een of ander lifestyle-magazine had geknipt.

Het is natuurlijk een lang verhaal.

Ik heb er vaak over nagedacht wanneer het is begonnen en ik had altijd het idee dat het toch in Mrągowo was. Mijn pa was diskjockey, hij draaide plaatjes in de discotheek. Een keer per maand gingen we met het hele gezin, en soms met oma, naar hotel Mrongovia aan het Czos-meer. Ik was drie of vier toen ik midden in de nacht wakker werd in een hotelkamer en er niemand was. Ik wist niet wat ik moest doen, ik was wakker geworden in een postapocalyptisch tijdperk, niemand kon me iets uitleggen en ik was vreselijk bang. Ik liep met blote voeten het gras op, want het was op de begane grond, en ik riep: ‘mama, mama’ en ik wist niet waar ik heen moest.

Zo voel ik me nou mijn hele leven.


* * *


Voor ik ga beginnen, wil ik iets vertellen wat ik pas heb ontdekt.

IEDEREEN SCHAAMT ZICH.
IEDEREEN SCHAAMT ZICH VOOR DRIE DINGEN
DAT HIJ NIET MOOI IS.
DAT HIJ TE WEINIG WEET.
EN DAT HIJ NIET GENOEG BEREIKT IN ZIJN LEVEN.
IEDEREEN.

Waarom geeft niemand dat dan toe? Waarom heeft niemand het daarover? Het zou zo veel makkelijker praten zijn op feestjes als dat hardop gezegd kon worden.

vroeger


Het was zo, dat ik altijd al wist dat ik van alcohol hield.

Het was zo, dat ik op de moeilijkste momenten, wanneer liefdes, de zin van het leven en energie me door de vingers glipten, wist dat er een medicijn bestond.

Het was zo, dat ik moeilijk iets beters kon noemen dan een bewustzijnsverandering.

Ik ben bang dat het is zoals in een Amerikaanse film; de hoofdverdachte blijkt gewoon een moeilijke jeugd te hebben gehad, en de scenarioschrijver wil niet van die verhaallijn afzien. Want als ik aan die van mij denk, stokt mijn adem. Niet heel drastisch, maar gewoon, ik kom in een staat van paraatheid. En als ik schrijf: ‘Ik wist altijd al dat ik van drinken hield’, dan denk ik aan die avond in juni, ik was veertien, het bos komt mijn kamer binnen. Ik heb al lang een hele verzonnen wereld waar ik heen vlucht, die ik tijdens de les in mijn dagboek beschrijf en waarin ik alle personages ben. Ik zet muziek op, het was een Duitse band die Rainbirds heette, en ik drink sangria. Ze is zoet, zurig, lekker. En voor het eerst in mijn leven ben ik niet bang. Mijn lichaam wordt bedekt met biomechanische roze schubben, mijn rug recht zich. Ik kijk naar mezelf in de spiegel en zie dat mijn ogen sterk zijn.

Niemand wist het van mij, mijn ouders wisten het niet, Violetta Drozd, de aardrijkskundelerares, wist het niet, en ook Anna Góra van natuurkunde die later zelfmoord schijnt te hebben gepleegd niet en mijn vriendinnen, die geurgommetjes hadden, wisten het niet. Elke ochtend dronk ik voor school op een nuchtere maag drie flinke slokken wodka waarvan mijn ouders vele flessen in de kelder hadden staan. Wat overbleef verdunde ik met sangria en goot ik in een halveliterfles mineraalwater die ik in mijn boekentas stopte die mijn vader een keer uit het buitenland had meegebracht.

Wanneer ik in mijn dagboeken uit de achtste klas blader, kom ik vaak een zin tegen die ik aan mezelf schreef als verzonnen vriend: ‘Je drinkt te veel.’

Mijn eerste black-out had ik bij het kampvuur aan het einde van de basisschool. Dat hadden we in het bos bij de tennisbanen gemaakt. Ik weet nog dat ik gezoend had met Krzysiek, dat het voor mij een soort uitdaging was, want niemand wilde in het openbaar zoenen, en zo kwam ik in het centrum van de belangstelling. Daarna ben ik opeens in de kamer van Maria, met wie ik bevriend was. Maria’s moeder schuift een plastic bak onder mijn gezicht en zo weet ik dat ik heb overgegeven. Het spijt me dat het zo gegaan is, het spijt me dat ik niet weet hoe ik daar terecht ben gekomen.


* * *


Het gaat om de lol. En het gevoel te zondigen. Wanneer je vriendinnen uit de alfaklas een opstel over Słowacki aan het verbeteren zijn, ga jij spijbelen met vrienden. Jullie roken sigaretten en drinken bier. Jullie zijn outlaws. Jullie staan buiten de wet.

Daarna blijkt dat je met iedereen contact kan aanknopen als je samen bier drinkt. Na een paar glaasjes wijn kun je geweldig je hart luchten bij vriendinnen. Na een fles ben je de koningin des levens. Je zingt hard liedjes en je kunt maar niet geloven dat je zo leuk bent.

Als je ’s nachts bang bent, als je vriendje weer iets belangrijkers te doen heeft dan met jou af te spreken, als je niemand hebt om te bellen: daar is een wondermiddel voor.

Omdat ik niet kon klagen over een overmaat aan sociale contacten en groot zelfvertrouwen, werd het concept van bewustzijnsverandering me lief.

Omdat ik er altijd al van hield om tegen mezelf te praten. En omdat ik de indruk had dat ik geen mensen ontmoette die belangstelling zouden hebben voor barsten in de werkelijkheid en die van rotzooi hielden, want die zijn er in Falenica gewoon niet. Het was wat ongemakkelijk, maar de bewustzijnsverandering was een beetje alsof ik uit Falenica vertrok, en ik kon vertrekken, zonder te vertrekken, en dat was cool.

Omdat ik als ik acht uur per dag, vijf dagen per week op kantoor zou moeten werken, ik me zou voelen alsof ik door het leven werd genaaid.

Omdat vrijheid telt, vrijheid en ongedwongenheid.

Omdat als je alleen thuis zit met je favoriete platen en je de tweede fles champagne drinkt, je niet verdrietig bent dat je alleen bent.

Omdat Jean-Paul Sartre beweert dat de hel de anderen zijn.

Omdat je vanbinnen een nerveus, verschrikt lichaampje bent dat met je omgeving zou willen communiceren door middel van vreemde geluiden, en niet met meervoudig samengestelde zinnen met gezegde, want woorden geven immers emotionele toestanden niet goed weer en zijn niet in staat uit te drukken wat het belangrijkst is, en omdat je niet echt iemand hebt met wie je die beschouwing kunt delen.

Omdat je jezelf geen moment rust geeft, sinds je elfde heb je het idee dat je iets moet en daarom heb je een hulpmiddel nodig dat je kalmeert.


* * *


Het heeft lang geduurd.

Sinds de middelbare school tot het moment waarop ik tijdens een black-out mijn neus molde, is elf jaar voorbijgegaan. Ik was drie weken naar Międzyzdroje gegaan met vreemden, met zogenaamde collega’s met wie ik vooral gemeen had dat we het ’s avonds samen op een zuipen konden zetten. We droegen allemaal hippe kleren en we waren meesters der gevatte replieken, maar we praatten nooit écht. En op het benzinestation in Włocławek struikelde ik en beschermde mijn gezicht niet. Niemand begreep waarom mijn instinct tot zelfbehoud niet had gewerkt, waarom ik mijn gezicht niet had bedekt. Nu zie ik er iets symbolisch in. Ik weet niet hoe het allemaal gegaan is. Ik weet alleen dat er een ziekenhuis was en een totaal gebrek aan acceptatie van het nieuws ‘gebroken neus’.

Ik. Een televisiester.

Iedereen had medelijden met me en maakte lollige foto’s met me. Ze vertelden hoe ze toen ze dronken waren hun been hadden gebroken. ‘Dat meen je toch niet, dat je wilt stoppen met drinken,’ zeiden ze, ‘er is toch niets aan de hand,’ zeiden ze en ze zagen niet dat ik stijf stond van angst. Want ik had een duidelijk signaal gekregen van de werkelijkheid dat ik een alcoholprobleem had, dat het afgelopen was. Dat ik er zelf om had gevraagd. Dat er niet meer zou worden gedronken. De derde dag ging ik naar mijn vriend, we keken Five Easy Pieces op de computer en dronken ieder drie halve liters sterke lager.


* * *


Ik kan me het idee herinneren van het raarste moment van mijn leven, toen ik al geen ouderlijk huis meer had en niets daarvoor in de plaats, dat ik me nergens zorgen over hoefde te maken, want slijters had je in heel Polen en over de hele wereld. Die gedachte troostte me. Een overal tegen een kleine vergoeding verkrijgbaar gevoel van veiligheid dat tijdens het consumeren overgaat in een gevoel van grandeur, verhevenheid en liefde voor alles.
[...]
Hoe kun je niet drinken als je op vakantie gaat naar een boeddhistisch dorp waar jonge getalenteerde mensen leren over de positieve kanten van negatieve emoties en er ter afsluiting toch een feestje is, en een feestje zonder vier pinten? Kom op zeg.

Laten we eerlijk zijn, het gaat erom om na die drie, vier dagen wat lol te hebben, dat er wat te beleven valt. Om eindelijk iets te voelen. Want normaal voel je dat niet.

Dan zijn er mist en grijze velden, en de SVB, en rekeningen en herinner je je dat je je scriptie niet hebt afgemaakt, en je normaal gesproken overal alleen heen gaat. Maar je hoeft niet bang te zijn van dat overal alleen heengaan, dat is waar, want je hoeft maar naar club Jazzgot te gaan en twee biertjes te drinken en dan kom je altijd wel een bekende tegen.

Als ik nu een bekende tegenkom, knijp ik er het liefst tussenuit. Om maar niet te hoeven bedenken wat ik moet zeggen. Om niemand voor het hoofd te stoten. Want ik weet niet hoe je met mensen praat.

[…]


* * *


Het ergste wat iemand met een alcoholprobleem in zijn leven kan horen is: ‘Je mag niet meer drinken.’ Dat is ook het eerste wat diegene zegt als hij of zij zich definieert als iemand die een alcoholprobleem heeft. Kun je je dat voorstellen?

Maar kun je je dat ook echt voorstellen?

Bruiloften, voetbalwedstrijden, concerten, bergafdalingen, bergbeklimmingen, boottochtjes met vrienden, een wijntje met de meiden, oud en nieuw, vakanties, verjaardagen, promotie, een integratieweekend. Je mag niet drinken.

[…]


* * *


Ik kan me de hele tijd het moment herinneren waarop ik besloot: basta, en dat het me echt nergens zou brengen, en dat ik ontdaan door het woord ‘alcoholist’ over straat liep. En dat ik dat stigma voelde. Die scharlaken letter. Minder zijn. Dakloosheid. Stank. Een verloren leven. En plots kreeg ik een ingeving. Jerzy Pilch! Kut, als Jerzy Pilch een nuchtere alcoholist is, dan is het oké. Dan ontneemt me dat mijn waardigheid niet. Toen bleken er heel veel meer te zijn. Ik begon ze te verzamelen.

Colin Farrell.
Samuel L. Jackson.
Fergie.
Stephen King, die niet was begonnen te schrijven als hij niet in therapie was gegaan.
Robin Williams.
Kirsten Dunst.
Matthew Perry.
Russell Brand.
Demi Moore.
Kristin Davis uit Sex and the City.
En ten slotte, toen ik te weten kwam dat Ewan McGregor, die Ewan McGregor, ooit de knapste man ter wereld, ook, toen dacht ik bij mezelf: oké.
[…]

Vertaling Charlotte Pothuizen




<

TSL 75

>