Jerzy Pilch (1952), die met zijn protestantse
achtergrond in het literaire leven
van het katholieke Polen een bijzondere
plaats inneemt, is naast een van de meest
gelezen en geprezen Poolse prozaschrijvers
van de laatste dertig jaar een notoire
innemer. In het Pools is het verschil tussen
‘ik schrijf’ (piszę) en ‘ik drink’ (piję)
precies één letter. Maar Pilch heeft ooit
gezegd dat hij niet drinkt als hij schrijft,
en hij niet schrijft als hij drinkt. Aan de
liefhebber om te beoordelen of dit wel of
niet een verlies is voor de Poolse literatuur.
Enkele van zijn boeken werden verfilmd,
waaronder het ook in het Nederlands vertaalde
Pod Mocnym Aniołem (2000, In de
Sterke Engel, Nederlandse vertaling 2002),
dat hem in 2001 de belangrijkste Poolse
literaire prijs, de Nike, opleverde, waarvoor
hij al meerdere malen was genomineerd. Deze roman wordt wel beschouwd
als het Poolse antwoord op Onder de vulkaan
van Malcolm Lowry en Moskou op
sterk water van Venedikt Jerofejev. Net
als zijn twee illustere voorgangers weet
Pilch niet alleen in dit boek (waarvan de
titel letterlijk uit het Pools vertaald luidt:
Onder de Sterke Engel), maar ook op andere
plaatsen in zijn oeuvre zijn alcoholische
ervaringen op overtuigende wijze om
te zetten in een grootse metafoor van het
menselijk lot. Zowel Pilchs verbeelding en
zwak voor het groteske als zijn taalvirtuositeit
worden in Polen wel vergeleken met
die van zijn Tsjechische schrijfbroeders
Bohumil Hrabal en vooral Milan Kundera.
Het volgende fragment is afkomstig uit
Tezy o głupocie, piciu i umieraniu (1997,
‘Stellingen over dwaasheid, drinken en
doodgaan’).
Wijlen Władysław Machejek vertelde vaak een stichtend verhaal over
hoe wodka hem het leven redde. De geschiedenis speelde zich af net
na de oorlog. Terwijl ze in een hinderlaag voor Machejek lagen, sterkten
de strijders van de partizanenleider ‘Ogień’ zich met behulp van
zelfgestookte wodka. Onderweg naar de voor hem gezette val maakte
Machejek, overmand door een gezegende dorst naar alcohol, geen haast.
Hij zat veel langer in een café in Nowy Targ dan de bedoeling was, veel
langer dan zijn plichten toelieten, maar lang genoeg om te overleven.
Toen uiteindelijk zijn dienstauto van het merk Willys over de brug reed
waar zijn executie had moeten plaatsvinden (hij zou zijn rechtmatige
straf ontvangen), zag de situatie er angstaanjagend symmetrisch uit. Op de achterbank van de Willys lag Władysław Machejek in een diepe en
moordende dronkenmansslaap, en onder de brug lagen in een geheel
analoge bewusteloosheid de strijders van ‘Ogień’. Laat ons constateren
dat de reddende werking van de alcohol in dit verhaal even effectief is
aan beide zijden van de barricade.
Vanaf dat moment was de held van deze anekdote er heilig van overtuigd
dat een langer dan noodzakelijk verblijf in het café een groot goed
is. Hij kwam tot geloof en begon zijn geloof naarstig te praktiseren;
namelijk het geloof dat het bestellen van nog een ogenschijnlijk overbodige
fles, het drinken van nog een glaasje (eentje te veel) redding zou
brengen, of in ieder geval zou kunnen brengen.
Stellig zijn er nog meer van zulke verhalen te vertellen. Uiteraard
zal de statistiek dezer vertelsels uitwijzen dat verhalen met een fatale
afloop in de meerderheid zijn. Maar in die duistere massa van klassieke
parabels over de noodlottige gevolgen van zuippartijen bestaat toch
ook een marginaal hoekje van luisterrijke troost, met een handvol fabels
waarin het motief van de excessieve dosis niet tot de ondergang leidt,
maar tot verlossing. Zoals in het verhaal van Machejek: iemand bedrinkt
zich en haalt zijn eigen executie niet, komt te laat voor de catastrofe,
slaapt – zoals de dronkaard in de geruchtmakende film Earthquake –
door een aardbeving heen. Maar ook die statistische marge, te roemen
voor het feit dat ze slechts ogenschijnlijk steunt op de problematische
stelling dat overmatig drankgebruik prijzenswaardig is, heeft trieste en
in de grond van de zaak deprimerende aspecten. We hebben het hier namelijk
steeds over redding, en nog wel over toevallige redding. De fles
die redding brengt is in feite een toevallig decorstuk, van dezelfde soort
als een sleutel die niet past op de deur waarachter een explosie wacht;
zij is een accidentele peripetie, eenzelfde als de file die de weg naar
een frontale botsing verspert. De schaduw van de ondergang, waartoe
het overschrijden van normen leidt, valt ook over die contreien. Laat
dit tenslotte duidelijk zijn: overleven is een succes noch een verdienste.
Maar dronken overleven is al helemaal geen succes of verdienste. Iets
groots voor elkaar krijgen in een dronken euforie, ja, dat zou een succes
zijn, dat zou een verdienste zijn, maar volgens de statistieken zijn dergelijke
gevallen doodgewone uitzonderingen die de regel van algemene
ledigheid alleen maar bevestigen. Zoals ook uitzonderingen worden gevormd
door de helden die werken, actief zijn, functioneren en scheppen
ondanks het feit dat ze drinken (dankzij het feit dat ze drinken?), om
het even, in ieder geval doen ze alles wat ze doen met een glas whisky
in hun hand. Dit handjevol monumentale figuren stijgt ver uit boven
het slagveld van ontelbare slapende en langzaam stervende alcoholische
kadavers, wrakken en lijken. Niet iedereen kan drinken als Churchill,
omdat niet iedereen Churchill is.
‘Het is een feit,’ zegt Witkacy, ‘dat men bij het gebruik van alcohol
op een gegeven moment daden kan verrichten die zonder alcohol op dat
bepaalde moment onmogelijk zouden zijn.’ Maar het is onnodig hieraan
toe te voegen dat van die talrijke drinkende kunstenaars ook Witkacy,
en dit is nog voorzichtig uitgedrukt, een uitzonderlijk kunstenaar was.
Zijn werken, gecreëerd tijdens legendarische ‘popojka’s’, waren trouwens
zuiver experimenteel van aard. Verder is in het citaat van Witkacy
het woord ‘moment’ even belangrijk als het woord ‘alcohol’. Dat wil zeggen dat het eventuele en volledig tussen aanhalingstekens spreken
over positieve aspecten van alcohol alleen dan mogelijk is, wanneer je
hem (de alcohol) in de greep van het moment kunt houden. Dan kun je
eventueel reppen van de ontspannende of zelfs creatieve mogelijkheden
die deze substantie ondanks alles bezit. Door alcohol gekenmerkte
rust of creativiteit moet een voorbijgaand aspect hebben. En dat is, laten
we eerlijk wezen, bijna onmogelijk. Het ‘o ogenblik, toeft gij nog’ van
Horatius wordt in het bewustzijn van de drinker maar al te vaak vertaald
als ‘o fles, toeft gij nog’. En het toeven van de fles betekent tegelijkertijd
het elimineren van het toeven, betekent het elimineren van de tijd. ‘Hij
doodt de tijd – dat is alles wat hem nog rest,’ zo begint het gedicht van
Robert Lowell getiteld The Drinker.
Alcohol en tijd, juist in dat paar (hoe dan ook door de oneindigheid
gekenmerkte) begrippen lijkt zowel de kern van het probleem te zitten
als de eventuele hoop op het temmen van het Beest. Als het lukt het
Beest op een late avond of op zijn minst de volgende ochtend te temmen,
dan is er een kans. Is dat niet het geval, dan is er geen volgende
dag meer, houdt de tijd op te bestaan en begint het doden van de tijd,
een daad die op zichzelf gelijkstaat aan de dood. Per slot van rekening
verhalen twee klassieke literaire studies naar alcoholisme uit de twintigste
eeuw, Onder de vulkaan van Lowry en Moskou op sterk water van
Jerofejev, over niets anders dan de rechtstreeks of via omwegen naar
de dood leidende vernietiging van de tijd. Bij Jerofejev is dat welbeschouwd
zo gedaan dat het in feite niet duidelijk is of de reis waar het
boek over gaat überhaupt heeft plaatsgevonden, of dat zij de hallucinatie
was van een uitdovend bewustzijn.
Zoals Edward Stachura zei: ‘De fles is iemand met wie je kunt praten.’
Onder de voorwaarde dat het een kort gesprek is. Lange gesprekken
lijken helaas onze nationale tekortkoming te zijn. Wijlen Władysław
Machejek, gered door de fles, babbelde zijn hele latere leven urenlang
met flessen. En wat zijn einde betekende, tijdens het zoveelste gesprek,
was een overbodig glaasje dat hij enkele dagen voor zijn eigen begrafenis
dronk.
Inleiding Karol Lesman, vertaling Gijs Franssen