Edwin van Trommelen1



Wodka en het buitenland



Amerikanen zijn naïef, gevoelloos, harteloos. Het is onmogelijk om met hen bevriend te zijn. Ze drinken wodka in microscopische hoeveelheden, als uit de dop van een tube tandpasta.
Sergej Dovlatov (in een interview)

Buitenlanders die in vroeger eeuwen naar Rusland reisden, verbaasden zich doorgaans over het ongelooflijke Russische drinkvermogen. Een van de eerste buitenlanders die er verslag van deed was de Italiaan Ambrogio Contarini2, die in 1476 naar Moskou en Perzië reisde. ‘Zij [De Russen] pochen dat ze grote drinkers zijn en verachten degenen die dat niet zijn. (…) Het is hun gebruik om ’s ochtends en tot het middaguur op de bazaars door te brengen, de rest van de dag zitten ze in de herberg te eten en te drinken. Na de middag hoef je geen enkele dienst van hen te verwachten.’ De Engelse gezant Giles Fletcher3 reisde in 1588 naar Moskou: ‘Hun dieet is meer dan wonderlijk. De maaltijd beginnen ze gewoonlijk met een tsjarka oftewel een kleine kop aqua vita (…) om daarna niet meer te drinken tot het eind van de maaltijd. Daarna drinken ze het rijkelijk terwijl ze elkaar kussen bij iedere toost. Daarom valt er na de maaltijd niet meer met ze te praten, iedereen gaan naar zijn bank om een middagdutje te doen... Drinken is voor hen de normaalste zaak ter wereld, iedere dag van de week.’


De Duitse reiziger Adam Olearius4 bezocht als lid van een handelsdelegatie Rusland drie keer: in 1634, 1636 en 1639. Hij werd gastvrij ontvangen, toch was Olearius, die speciaal was aangesteld om van de reis een verslag te schrijven, niet erg gecharmeerd van de Russen, hij vond ze boers, onbeschoft en impertinent. Hun tafelmanieren zijn afschuwelijk, hun dronkenschap grenzeloos. De medische wetenschap bekijken ze met argwaan, van skeletten moeten de Russen al helemaal niets hebben. Ze beschouwen astronomie als hekserij, voor kunst hebben ze geen gevoel. Ze zijn slim en sluw, maar gebruiken die eigenschappen niet voor deugd en glorie, maar voor eigen gewin. Voorts zijn ze weinig deugdzaam en stellen macht boven recht. Iemand bedriegen zien ze als kunst. Russen zijn volgens Olearius hoogmoedig, grof in de mond en onbeleefd. Dan zijn ze nog agressief, ze vechten snel. Schelden doen ze niet zozeer met God, ze gebruiken liever seksuele krachttermen. Na een maaltijd boeren ze en laten scheten, bovendien eten ze veel knoflook, kortom, ze stinken een uur in de wind. Ze zijn zich weinig bewust van hun geschiedenis en dansen schaamteloos. Ze doen aan sodomie, niet alleen met minderjarige jongens, maar ook met mannen en paarden. We zullen nooit weten of Olearius dit laatste alleen van horen zeggen heeft. Van de volgende scene was hij zéker zelf getuige: ‘In Moskou hebben we met eigen ogen een aantal malen gezien hoe mannen en vrouwen uit publieke badhuizen naar buiten kwamen om zich af te koelen, en, zo naakt als God ze had geschapen, kwamen ze naar ons toe om in gebroken Duits obscene opmerkingen naar onze jongelui te maken. Het is de ledigheid die hen aanspoort tot dergelijk liederlijk gedrag. Elke dag zie je honderden van die klaplopers een beetje rondhangen op markten of in het Kremlin. En ze zijn verslaafder aan dronkenschap dan welk ander volk ter wereld dan ook. Hieronymus heeft gezegd dat “een maag die gevuld is met wijn om onmiddellijke seksuele bevrediging smeekt”.’ Nadat ze zo overvloedig wijn hebben gedronken zijn ze als onbeteugelde beesten die zich enkel nog laten leiden door hun passies. Even verderop: ‘De ondeugd van dronkenschap heerst bij deze mensen in alle klassen, zowel wereldlijk als kerkelijk, hoog en laag, mannen en vrouwen, jong en oud. Het is zo gebruikelijk om hen overal op straat te zien liggen, badend in de drek, dat niemand er meer aandacht aan besteedt. Komt een koetsier zo’n dronken zwijn tegen dat hij kent, dan gooit hij hem op zijn wagen en brengt hem naar huis, waar hij voor het ritje betaald krijgt.’ Opmerkelijk is Olearius’ bewering dat een eeuw voor hem – het begin van de zestiende eeuw – buitenlanders meer dronken dan de Russen! En dat de Russen bang waren dat ze zouden worden besmet, de ellende komt immers uit het Westen: ‘Ze zeggen dat het district (Streletskaja sloboda) gebouwd is door Vasili, de vader van de tiran (Ivan de Verschrikkelijke), voor de buitenlandse soldaten – Polen, Litouwers, Duitsers – en dat het vanwege de frequente drinkgelagen nalejka werd genoemd, afgeleid van het woord nalej, dat in hun taal “vul je glazen” betekent. Omdat de buitenlanders meer dronken dan de Moskovieten en omdat men onmogelijk van hen kon verwachten om deze gebruikelijke en zelfs aangeboren ondeugd te beteugelen, kregen ze toestemming (een hele wijk dus) om vrij te drinken. Echter, opdat dit slechte voorbeeld geen grip op de Russen zou krijgen (die een extreme neiging tot brasserij en drinken hebben, maar alleen op de belangrijkste feestdagen mochten drinken), moest de natte broederschap in afzondering wonen aan de andere kant van de rivier.’

In 1839 bezoekt markies de Custine Rusland. Deze Franse edelman heeft toegang tot de allerhoogste kringen en is verbijsterd over de onvrijheid die hij aantreft. De Custine is pessimistisch over het lot van Rusland en ‘stupéfait’ over de ‘grandeur’ van de bals aan het hof. Zijn karakteriseringen zijn treffend, en nodigen de moderne lezer als het ware uit om die naast zijn eigen ervaringen te leggen. Over dronkenschap schrijft hij in zijn Brieven uit Rusland:5

Vanavond hing in de tenten waar de bezoekers van Novo-Djevitsj waren samengestroomd een walm van verschillende geuren die tesamen een walgelijke stank produceerden; een mengsel van geparfumeerd Russisch leer, sterke drank, zuur bier, bedorven kool, van het vet op de laarzen van de Kozakken, van de amber en muskus die een paar deftige heren omhulden, hier naar toe gekomen omdat zij niets beters te doen hadden, en die vastbesloten leken zich te vervelen, al was het alleen maar uit aristocratische trots; ik had die verstikkende lucht onmogelijk langer kunnen verdragen. Het grootste genoegen van dit volk is dronkenschap, anders gezegd vergetelheid. Arme mensen! Alleen dromen kunnen hen gelukkig maken; maar een bewijs voor de goedhartige aard van de Russen is wel dat de moezjieks, wanneer zij aangeschoten raken, zo afgestompt als ze zijn, sentimenteel worden in plaats van handgemeen te raken en elkaar naar het leven te staan zoals bij dronkaards in onze landen gebruikelijk is; zij huilen en vallen elkaar om de hals: boeiend en merkwaardig volk!... Wat zou het prettig zijn hen gelukkig te maken. Maar dat is een moeilijke om niet te zeggen onmogelijke opgave. Probeert u maar eens een middel te verzinnen om de onbestemde verlangens te bevredigen van een luie, onwetende en eerzuchtige jonge reus, die zo stevig is vastgebonden dat hij handen noch voeten kan bewegen!... Nooit kan ik mij het lot van dit volk aantrekken zonder niet tegelijk de almachtige man die het regeert te beklagen.


Wat opvalt als je de reisverhalen leest die westerse reizigers over Rusland schreven, is dat sommige anekdotes – in licht gewijzigde vorm – telkens weer opduiken. Het verhaal van Olearius bijvoorbeeld, over de naakte mensen die dronken uit de badhuizen komen, tref je bij meerdere schrijvers aan. Het lijkt dat ze elkaar overschrijven en de clichés die er over de Russen bestaan maar al te graag herhaalden.

Toch is het niet zo dat alle buitenlanders negatief waren over de Russen en hun drinkmanieren. De kolonist Christian Gottlob Züge,6 een Duitser die zich in het midden van de achttiende eeuw in de streek rond de Wolga vestigde, vond de Russen juist prettige drinkers. Hij had gehoord dat je om in Rusland gezond te blijven brandewijn moest drinken. Tijdens de reis naar zijn toekomstige woonplaats had hij in Oranienbaum (bij Sint-Petersburg) net zoveel ‘brandewijn gedronken als normaal in Duitsland in één maand’. Hij constateerde dat ‘de gewone Russen zich überhaupt graag een roes drinken. Maar ze onderscheiden zich daarbij gunstig van ons en van andere volkeren. Ruzies en vechtpartijen, die bij de meeste volken geen zeldzaamheid zijn, verstoren in Rusland nauwelijks de algemene feestvreugde. Hun dronkenschap uit zich op een veel prettigere manier. Ze worden hartelijk en gezellig, ze kussen en omhelzen elkaar en zingen vrolijke liederen.’

Een andere eigenschap die de reizigers naar Rusland opvalt, is de buitengewone gastvrijheid. Het is van alle tijden dat wanneer Russen gasten krijgen, en zeker als het buitenlanders zijn, ze zich op hun hartelijkst tonen. Ze zijn oprecht blij met de eer een gast in huis te hebben en toveren de heerlijkste gerechten op tafel. De koelkast wordt leeggehaald, morgen zien ze wel weer verder. De gasten van ver voelen zich wel eens overrompeld door die generositeit, ze ervaren de gastvrijheid soms als verstikkend. Een aantal voorbeelden hiervan tref je aan bij Willem Oltmans. Ik citeer er een. Over olifanten en porseleinkasten:

Tijdens de lunch op een kolchoz in de Oekraïne – de varkens- en konijnenfokkerij, die ik eerder beschreef – werden eveneens de gebruikelijke redevoeringen afgestoken. Directeur Kapsjitik hief menig glas wodka. Ik nam steeds het glas in de hand, maar dronk niet.

Kapsjitik: ‘Voelt u zich niet thuis?’

Ik: ‘Zeker, maar moet ik dit tonen door wodka in mijn lijf te gieten?’

Kapsjitik: ‘Wij vatten het op als een belediging, als u niet meedrinkt.’

Ik: ‘Niemand, ook u niet, kan voor mij besluiten wat ik eet of drink. Bij ons wordt het juist als onhoffelijk beschouwd, wanneer men zijn gasten zou dwingen iets te nuttigen, wat hen tegen zou staan. Heeft u wel eens een Indonesiër op bezoek gehad?’

Kapsjitik (geïrriteerd): ‘Nee.’7


De meeste buitenlanders die in Rusland wonen passen zich wel aan. Egbert Engberts behoort tot de zogenoemde Ruslui, de handeldrijvende families uit Twente die al sinds generaties in Sint-Petersburg wonen, maar de band met Nederland bleven koesteren. In 1929, inmiddels als vluchtelingen in Nederland opgenomen, stelt Engberts zijn herinneringen op schrift. Hij geeft een voorbeeld van de manier waarop sommige buitenlanders zich bij de Russische (drank)tradities aansloten.

Waren de oude Vriezenveners in het algemeen goede eters, wat een Duitse dokter liet uitroepen: ‘Die Holländer scheinen noch im Grabe essen zu können’, de kolossale S. spande op dit gebied de kroon. Een hele reeks verhalen deed de ronde over de enorme hoeveelheden die hij naar binnen kon werken. Aan het einde van een maaltijd placht hij te zeggen: ‘Laten we nu maar weer met de soep beginnen.’ ‘Mein Kuchenesser’ werd hij door een bekende banketbakker uit vervlogen dagen genoemd. Ook verbazingwekkende porties alcohol in verschillende smaken en geuren kon hij ongestraft verzwelgen, maar in dit opzicht had hij onder zijn landgenoten toch nog zijn meerderen! Daarvan getuigen – als terloops mag worden aangehaald – de beroemde ‘kommen’, de zaterdagavondbijeenkomsten in oude tijden. Wij zullen het echter bij de overlevering laten en die liever niet op schrift stellen om de toorn der ontslapen voorvaderen niet te ontketenen. Menig jong leven ging door drank en uitspattingen te gronde. Van één zo’n geval is bekend dat hij enkele minuten voor zijn dood als laatste wens nog een fles brandewijn begeerde.8

Omgekeerd verbazen de Russen zich over buitenlanders. Zoals Fjodor Dostojevski die tijdens zijn buitenlandse reis onder meer Londen bezocht. Zijn indrukken waren niet positief en wijken nauwelijks af van de indrukken die buitenlandse reizigers uit Rusland meenamen…

Te Londen nu kan men de massa gadeslaan in zulke proporties en onder zulke condities als ge haar nergens elders ter wereld in levenden lijve kunt aanschouwen. Zo heeft men mij bijvoorbeeld verteld dat ’s zaterdagsavonds een half miljoen arbeiders en arbeidsters met hun kinderen als een zee over de hele stad uitstromen, merendeels bijeenkomen in bepaalde wijken en de hele nacht door tot vijf uur in de ochtend feestvieren, dat wil zeggen zich als vee vol eten en drinken proppen voor de hele week. Daar gaat hun hele weekloon aan op, dat ze in zware arbeid onder vloeken en zuchten hebben verdiend. (...) Het volk verdringt zich in de kroegen, die de hele nacht open blijven, en op straat. Alles wordt ter plaatse opgegeten en opgedronken. De bierhuizen zien eruit als paleizen. Iedereen is dronken, maar op vreugdeloze, sombere manier, triestig en steeds in een vreemd stilzwijgen. Alleen ruzies en bloedige vechtpartijen verbreken soms die verdachte en beklemmende stilte. Iedereen haast zich, zo snel mogelijk in de drank vergetelheid te zoeken... De vrouwen blijven bij de mannen niet achter en bedrinken zich samen met haar echtgenoten; de kinderen lopen en kruipen tussen hen in. (...) Wat men hier ziet is geen volk meer, maar een systematisch, gelaten, aangemoedigd bewustzijnsverlies. En men voelt, als men naar die paria’s der samenleving kijkt, dat de blijde boodschap voor hen nog lang niet in vervulling zal gaan, dat het nog lang zal duren eer zij palmtakken en witte gewaden krijgen en dat zij nog lang voor de troon des Allerhoogsten zullen smeken: ‘Hoe lang nog, Heer’.9


Russen verbazen zich over buitenlanders, over hoe ze zijn, hoe ze eten, hoe ze zich gedragen. In onderstaand fragment spreekt een burgemeester met een brandewijnstoker, die voor een edelman een stokerij gaat opzetten. Het is zaak om Duitsers buiten de deur te houden…

‘Tegenwoordig zijn er Godzijdank een paar stokerijen gekomen. Maar in de ouwe tijd, toen ik de keizerin vergezelde op de Perejaslaver weg, heeft Bezborodko zaliger…’ ‘Och ja, vriend, die ouwe tijd, daar zeg je wat! Toen vond je van Krementsjoeg tot aan Romny amper twee brandewijnstokerijen. Maar tegenwoordig... Heb je gehoord, wat die verdomde Duitsers hebben verzonnen? Die gaan, zeggen ze, binnenkort hun brandewijn niet meer met hout stoken, zoals ieder fatsoenlijk Christenmens doet, maar met zo’n soort duivelsspul van stoom. Bij deze woorden keek de stoker peinzend naar de tafel en naar zijn handen, die hij er op had gelegd. Hoe dat met stoom moet gaan – daar snap ik waarachtig niks van!’

‘Wat een stel sukkels, God vergeef me, die Duitsers! zei de burgemeester. Ik zou ze er met de knuppel van langs geven, dat tuig! Wie heeft ooit gehoord dat je met stoom iets kunt koken?...’10

En met het drinkgedrag van buitenlanders is het helemaal droef gesteld…

‘Volod, zeg eens, ik was in Moskou op bezoek bij mijn familie, en daar aan tafel zat een kennis van mijn familie. Hij had in het buitenland gewerkt, op de ambassade. En hij vertelde dat ze in het buitenland de wodka niet wegspoelen. Het geldt daar zelfs als onelegant en onbeleefd om de wodka met water weg te spoelen, of met bier of vruchtenlimonade. Vertel eens, ik snap er niks van, waarom ze in het buitenland wodka niet wegspoelen?’

‘Zie je, begon ik, men gaat ervan uit dat de drank op zichzelf lekker is.11

Weinig wodka langzaam drinken is helemaal van de gekke.

Vooral van dat Parijse snobisme word ik gek, schreef ze. (…) Ze zijn allemaal afschuwelijk positief, en als ze al zondigen, dan met hetzelfde maatgevoel, dezelfde omzichtigheid waarmee een slager een plak ham snijdt. Of zoals ze wodka drinken, met kleine slokjes en niet meer dan twee glaasjes, daarna lopen ze er in het bewustzijn van de zonde die ze hebben bedreven, nog tevredener en positiever bij dan daarvoor…12

Toen de alcoholist Vanja (nee, niet Venja) in het Westen belandde, verbaasde hij zich over de rijkdom. Met de hoeveelheden toiletpapier kon je zo een kamer behangen... En wodka, wodka was goedkoper dan eau de cologne, je hóeft niet eens surrogaten te drinken! Alleen, ze kennen geen manieren, daar in het buitenland. In ieder geval niet met drinken...

Ik herinner me de schok die ik gewaar werd toen ik voor het eerst een meisje op straat uit een fles zag drinken, ook al was het enkel maar mineraalwater. Inmiddels ben ik eraan gewend dat mensen zo direct uit de fles drinken. Vroeger in Rusland vielen we zelden zo diep; zelfs zwervers droegen altijd iets bij zich om uit te drinken. In elk Russisch park kun je, als je nauwkeurig kijkt, onder struiken of bosjes glazen zien liggen die met takjes zijn afgedekt zodat er geen vuiligheid in komt. Maar misschien is dat niet zozeer om goed voor de dag te komen als wel om praktische redenen: als je handen als een waanzinnige trillen dan kun je nooit een fles naar binnen schuiven. Bovendien is het zonde om een glas te morsen; een fles morsen echter is een ramp.13

Tot slot moeten we nog iets rechtzetten: de oude Engberts heeft niet helemaal gelijk als hij stelt dat de vloek van het kwartaaldrinken (zie zapoj in hoofdstuk 6 van Davaj!) alleen in Rusland voorkomt. De term bestaat in ieder geval in het Duits: Kwartaltrinker. Bovendien er is een Nederlandse schrijver die het verschijnsel kwartaaldrinken goed kent: A.F.Th. van der Heijden. Hij lijkt, in tegenstelling tot Engberts, een ervaringsdeskundige en legt de neiging tot verlengde euforie in zijn personage Ernst Quispel, wiens favoriete drank wodka is, en dan met name Stolichnaya. Deze Quispel zoekt naar een verklaring voor het kwartaaldrinken en, zie onderstaand citaat, naar het gevaar ervan.

Natuurlijk kon een mens zich ook in drie weken dood drinken, of ten minste gek zuipen, maar toch was de kans daarop klein, oneindig veel kleiner dan bij chronische alcoholisten. Het gevaar van die paar gedrenkte weken school ’m dan ook niet in de aanslag op hersenen, lever, hart, nieren of alvleesklier, maar in het verlies aan greep op de gebeurtenissen. De kentering die zich vroeg of laat in zijn stemming voordeed, behelsde het gevaarlijkste moment in elke drinkperiode. Het zich geforceerd vastklampen aan een langzaam, of plotseling, in elk geval onherroepelijk verdwijnende toestand van gelukzaligheid leidde bij Quispel tot een bewustzijnsvernauwing die maakte dat hij geen enkele situatie meer goed kon beoordelen. Op dergelijke keerpunten had hij de diepste littekens in zijn leven gekerfd. En in de levens van sommige andere mensen.14





1 Dit is een (bewerkt) reststuk voor mijn boek Davaj. Binnenkort verschijnt een Engelse vertaling: Davai! The Russians and their Vodka. In het voorjaar van 2017 verschijnt mijn nieuwe publicatie, Het Rijk van de BAM, over de bouw van de Bajkal Amoer Magistral in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw.
2 Ambrogio Contarini, afkomstig uit: Ooggetuigen van de Russische geschiedenis. Bert Bakker, Amsterdam 2007. Ingeleid en samengesteld door Michel Krielaars en Hans Driessen. Fragment vertaald door Hans Driessen.
3 Giles Fletcher, Russia at the close of the sixteenth century. Hakluyt Society, Londen 1856.
4 Adam Olearius, Vermehrte neue Beschrei– bung der muscowitschen und persischen Reyse. Ed. D. Lohmeier. Max Niemeyer, Tübbingen 1971.
5 Astolphe Marquis de Custine, Brieven uit Rusland. De Arbeiderspers, Amsterdam 1978. Vertaling Carly Misset en Anton van der Niet.
6 Gottlob Züge, afkomstig uit: Sonja Margolina, Wodka. Trinken und Macht in Russland. wjs verlag, Berlin 2004.
7 Willem L. Oltmans, USSR 1976-1990. In den Toren, Baarn 1976.
8 Egbert Engberts, Herinneringen aan Rusland. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam 2004.
9 Fjodor Dostojevski, Winterse opmerkingen over zomerse indrukken in Verzamelde Werken deel 4. Vertaling Hans Leerink. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1978.
10 Vladimir Soloöechin, ‘Olepinskie proedy’, in Olepinskie proedy, [Rasskazy], Sovremennik, Moskva, 1973.
11 Nikolaj Gogol, ‘Meinacht, of het verdronken meisje’, in Avonden op een dorp bij Dikanka. Vertaling Hans Leerink. Verzamelde werken deel 1. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1959.
12 Viktor Jerofejev, Een schoonheid uit Moskou. Vertaling Arie van der Ent. Arena, Amsterdam 1990.
13 C.S. Walton, Ivan Petrov. Russia through a Shot Glass, Garrett County Press, New Orleans 1999.
14 A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de hanen, Querido, Amsterdam 1992.




<

TSL 75

>