Petra Soukupová (1982) studeerde aan de Academie van Uitvoerende Kunsten in Praag. Haar eerste roman, K moří ('Naar de zee') leverde haar in 2008 de Jiří Ortenprijs op. Sindsdien publiceert ze regelmatig. Haar meest recente roman, Pod sněhem ('Onder de sneeuw') verscheen in 2015.
Nu is ze klaar met lopen, onder aan de portiektrap trekt ze haar schoenen uit, op de trap voelt ze de pijn in haar spieren, ze komt even op adem en meteen in de hal trekt ze haar kleren uit. Niemand kan haar zien. Láďa staat in het weekend nooit voor tien uur op en aan het feit dat de kinderen niet meer thuis wonen is ze sneller gewend geraakt dan ze verwacht had. Ze was bang geweest dat ze verdrietig zou zijn om het lege huis, geen afschuwelijke muziek uit Filips kamer, geen luide gesprekken en hard gegiechel van Sabinka. De laatste telefoonrekening die ze voor haar betaald hadden bedroeg vijfduizend kroon. Ze had zin gehad om haar een mep te verkopen, maar ze hield zich in, laat dat meisje er zelf maar achter komen, er eens goed over nadenken of ze een kwart van haar salaris als assistente wil uitgeven aan urenlang geklets met haar vriendinnen aan de telefoon, maar later ontdekte ze dat Láďa nog steeds de rekeningen voor haar betaalde, in het geheim, zodat zij er niet achter zou komen. Ze liet het maar zitten. Na al die jaren, na al die ruzies, waarom zou ze zich druk maken om Láďa die denkt dat Sabinka daar beter van wordt? Laat hem lekker doen wat hij wil.
Ze loopt naakt de badkamer in, een blik in de spiegel, godzijdank kan Láďa haar niet zien, dat zou echt een ramp zijn – helemaal rood, rimpels, striae op haar borsten, vetrollen op haar buik, geen wonder dat hij alleen in het donker met haar naar bed gaat. Ze trekt een gezicht naar zichzelf in de spiegel. Dat ziet er ook niet bepaald mooi uit, ze geeft zichzelf een denkbeeldig standje, pas op dat je dit niet doet waar mensen bij zijn, je kunt beter glimlachen, je hebt een mooi gebit. Dat mag ook wel, voor dat geld. Als Filip zijn verstand nou terug zou krijgen en weer zou gaan studeren, hij is slim genoeg voor een master, ze kan er beter niet over nadenken, ze zou zich er onnodig over opwinden. Het is Filips leven, niet dat van haar, als hij het wil verpesten kan ze daar niets aan doen, rustig aan dus, lach naar jezelf, je tanden zijn echt prachtig, na een tijdje lijkt het wel alsof Magere Hein naar haar grijnst.
Ze gaat op de mand zitten, ze kijkt dus niet meer naar zichzelf, ze voelt hoe ze zweet, ze moet afkoelen, minstens vijf minuten zit ze altijd op de wasmand. Eén keer een maand geleden moest Láďa naar de wc en daarna kwam hij zijn handen wassen, alsof hij naar de operatiekamer ging in plaats van terug in bed, godsamme, hij schrok zich een ongeluk van haar en gaf haar toen de volle laag: ‘Wat zit je hier nou te loeren, verdomme!ʼ
Ze moest lachen, het idee dat ze hier naar hem zat te loeren zodat hij zou schrikken was absurd. Dat maakte hem nog bozer, hij keek haar aan alsof ze een of ander smerig wezen was, misschien was ze dat ook wel, ze zat daar tenslotte naakt, bezweet, slap haar, onder haar haar is ze waarschijnlijk nog het meest bezweet, haar hele gezicht rood, knieën en dijen ook rood van de kou, afdrukken van haar sokken, haar beha, haar broekband, bepaald geen mooi gezicht. Ze moest toen die keer vreselijk lachen, ze bleef er bijna in. Het verbaasde haar helemaal niets dat hij zo deed, maar toch voelde ze zich door die blik van hem zo kwaad, zo vernederd. Hoe denkt hij eigenlijk dat hij er zelf uitziet? Met die behaarde buik, witte benen, gerimpelde piemel, zijn haar helemaal in de war. Toen de kinderen het huis uit gingen was hij weer begonnen naakt te slapen, hij had haar ook overgehaald, eerst was ze bang geweest dat ze er niet aan zou kunnen wennen, maar dat ging makkelijker dan ze verwacht had, weer terug naar de oude gewoontes.
Ooit, voordat de kinderen geboren waren, haalden ze het echt niet in hun hoofd om naar bed te gaan in een shirt en ondergoed om zich pas onder de dekens uit te kleden. En zich ‘s ochtends in bed eerst weer aan te kleden, zodat ze elkaar niet naakt zagen, op wat vluchtige momenten in de badkamer na. Zoals deze. Hij liep weg. Ze keek naar zijn kont, er was niets moois aan, maar daar ging het toch niet om. Ze wilde naar hem schreeuwen, jij hebt zelf ook een lelijke kont, alleen maakt me dat niet uit, maar ze deed niets.
Ze was afgekoeld, ze kon gaan douchen. Ze stond op, ze plakte met haar bezwete billen een beetje aan de mand vast, nu had ze zo’n patroon op haar kont staan, de wasmand is van riet. Ze zet de douche aan, ze laat het koude water een paar seconden lopen, ze gaat de cabine pas in als het bijna heet is, ze staat even onder de douche tot ze helemaal rood is.
Verdorie, hoe houd je dat vol, straks verbrand je nog, zegt Láďa na al die jaren, hij kan het nog steeds niet accepteren, hij begrijpt er niets van, zelf doucht hij lauw. Samen douchen is dus altijd een probleem geweest, of hij crepeert of zij heeft het koud.
Ze zet de douchekop vast in de houder en laat het water over haar heen lopen, over haar haar, haar gezicht... Als een standbeeld staat ze daar minstens drie minuten, hoewel ze altijd tegen zichzelf zegt niet te lang te douchen, het is een verspilling van tijd en om dat water zomaar voor zichzelf te laten lopen, het is ook niet gratis, maar toch kan ze dat heerlijke gevoel dan niet weerstaan. Als ze niet meer in bad gaat mag ze hier toch minstens van genieten, die paar centen voor water, die paar minuutjes, die verdien ik toch, zo rechtvaardigt ze het voor zichzelf. Terwijl het warme water loopt, begint ze (als ze dan toch niets uitvoert, kan ze in ieder geval iets nuttigs doen) in haar hoofd een planning te maken van wat er vandaag moet gebeuren.
Douchen, aankleden. Voordat ze de vaatwasser uitruimt, zet ze theewater op en voordat dat kookt, maakt ze muesli met yoghurt en honing klaar, ze schenkt thee in en gaat aan de salontafel zitten. Daar eet ze alleen in het weekend, als een soort beloning, de tv aan, ondertussen leest ze het nieuws van gisteren, het beste moment van de dag, ze drinkt de hele theekan leeg, meestal groene thee, voordat ze klaar is met lezen en hij uit bed komt. Anders geldt hetzelfde ritueel, maar dan in de keuken en pas nadat Láďa vertrokken is naar kantoor; ze eet sowieso het liefste alleen. Niemand die naar haar kijkt. Na het ontbijt vouwt ze de krant op, gooit hem bij het gescheiden afval, zet nog een kan thee op, maakt voor Láďa koffie en ontbijt. Soms, als ze zin heeft, en dat hangt helemaal af van haar stemming op dat moment en van de inhoud van de koelkast, maakt ze nog sap van wortels en appels. Heeft ze daar vandaag zin in? Misschien wel. In de koelkast liggen toch nog een paar verschrompelde appels, wat moet ze daar anders mee, appeltaart bakken gaat ze vandaag niet doen.
De lunch wordt vandaag risotto. In de koelkast heeft ze nog een restje kipfilet, een aangebroken blikje maïs en nog wat overige kliekjes, kaas, die daar al vanaf woensdag ligt, weggooien is ook zonde. Ze houdt eigenlijk niet van risotto, maar voor morgen gaat ze zalm kopen, dat compenseert weer; ze hoeven ook niet alleen te eten wat zij lekker vindt. Láďa is dol op risotto, dus is er in ieder geval iemand die ervan geniet, zelf heeft ze liever aardappels dan rijst. Nieuwe aardappels met kwark, het lekkerste wat er is, alsof ze weer een meisje van zeven is op vakantie bij oma.
ʻWaar is het vlees,ʼ vraagt hij dan, ‘moet ik die droge aardappels eten?ʼ
Die lekkernij heeft ze dus voor het laatst gegeten toen hij op zakenreis was.
‘Mama, wat moet dat voorstellen,ʼ zegt Filip dan, pakt een koek uit de gangkast en gaat ervandoor.
Na de lunch zouden ze de stad in kunnen gaan, ze heeft een winterjas nodig, die van twee jaar geleden is niet meer om aan te zien en Láďa is wat aangekomen, zijn spijkerbroeken zitten strak, dus hij zou een nieuwe kunnen gebruiken.
Ze pakt de douchegel en meteen als ze hem in haar hand heeft, weet ze dat de fles leeg is. Ze voelt een golf van woede opkomen, gisteren zat er nog een beetje in, het zou nog genoeg zijn geweest voor twee, drie dagen. In een flits foetert ze op Sabinka, waar slaat het op om haar douchegel te gebruiken, ze heeft toch haar eigen, maar dan realiseert ze zich na een paar seconden dat Sabinka niet meer bij hen woont en ook niet op bezoek is geweest. Ze zet de lege fles terug en pakt die van Láďa, maar die is ook leeg. Nu haat ze hem echt, hij maakt die van hem leeg, zegt niets, ze zou nieuwe voor hem hebben gekocht, maar hoe moet ze dat weten, moet ze soms ook nog de inhoud van zijn douchegel controleren, alsof hij een klein kind is en dan pakt hij vrolijk die van haar, weer zonder iets te zeggen en waar moet zij zich nu mee wassen?
Ze opent de douchecabine en pakt een stuk zeep van de wastafel, zoveel is er nu ook niet aan de hand, ze wast zich gewoon een keer met een ordinair stuk handzeep. Ze wrijft ermee in haar handen zodat het een beetje gaat schuimen, wat denkt die Láďa nou eigenlijk, dat hij in een hotel zit, dat er een schoonmaakster achter zijn kont aan loopt om al zijn lege flessen op te ruimen die hij laat slingeren? Waar maak je je nu eigenlijk druk om, hij doet dat al weet ik hoe lang en jij ruimt die flessen al weet ik hoe lang achter hem op en dan zeg je: ‘Láďa, ben ik soms een kamermeisje, dat ik jouw rotzooi moet opruimen?ʼ Dan lacht hij en de volgende keer doet hij het weer, dus waarom ben je hier nu nog verbaast over, hij heeft het eerder ook niet geleerd in de tijd dat je nog de energie had om tegen hem tekeer te gaan. ‘Het is oneerlijk, we zijn allebei volwassen, ik ben toch je moeder niet, dat ik het speelgoed dat je rond laat slingeren achter je moet opruimen?ʼ
Waarom zou hij nu opeens beginnen zijn spullen op te ruimen, het gaat al jaren zo en hij werd eerder ook niet warm of koud van haar geschreeuw en tranen af en toe. Nu heeft hij zelfs lak aan de
opmerkingen die ze maakt, het ene oor in, het andere uit. Waarom
maak je je er nu druk om, laat het maar zitten. Ze wast zich met
de handzeep, een gek gevoel, wanneer heeft ze dat eigenlijk voor
het laatst gedaan, deze keer laat ze het dus niet zitten, als hij me
echt alleen maar als bediende ziet, nonstop service. Als hij uit zijn
werk komt, staat het avondeten klaar, op weg naar huis doet zij
boodschappen, even omkleden en dan gaat ze koken; iedere keer
bedenkt ze iets nieuws. Hij zei een keer dat ze net zo kookt als
haar moeder en dat hij moet afvallen, dus of ze niet iets.. gezonders
kan koken? Op een beleefde manier natuurlijk, en zij zegt ja, ze
koopt een kookboek met gezonde recepten, is een uur kwijt aan het
maken van sushi, howel ze een staand beroep heeft (hij heeft een
gestoffeerde stoel van dertigduizend kroon), alsof zijn avondeten
belangrijker is dan haar hele leven bij elkaar.
Hij moet de kost verdienen, zij doet het alleen maar voor haar
plezier, wat moet haar parttime-baantje anders voorstellen, ze doet
het alleen voor de lol. Na het eten gaat hij naar zijn werkkamer,
Joost mag weten wat hij daar uitspookt, zij ruimt de tafel af, zet
koffie en brengt hem een kop. Ze klopt altijd op de deur, hij komt
haar dan tegemoet om zijn koffie aan te pakken. Vroeger dacht ze
dat hij misschien niet wilde dat zij zag wat hij daar echt deed, nu
interessert het haar echt niets meer, net als ʼs ochtends, wanneer
hij naar zijn werk gaat, dan haalt zij op zijn werkkamer zijn mok
op om in de vaatwasser te zetten, want als zij dat niet zou doen,
dan zouden er na een week zeven mokken staan en daarna een hele
kudde. Het komt totaal niet bij hem op dat als het daar vol zou staan
met mokken, zijn notebook niet meer op de tafel zou passen. Dan
zou hij ze waarschijnlijk gewoon aan de kant zetten, zoals in een
café, waar de serveerster komt om ze weg te halen.
Ze zou rustig kunnen rondsnuffelen in zijn werkkamer, maar dat
doet ze niet, want het interesseert haar geen bal wat hij daar doet, al
zou hij daar e-mails sturen naar een vrouw, laat hem lekker mailen,
daar overkomt haar niets van, als het bij mailen blijft, dat ze moet
oppassen dat het niet meer wordt dan dat, weet ze al lang.
Iedere keer zit er nog een bodempje koude koffie in zijn mok,
al zou ze maar een piepklein beetje inschenken, dan nog zou hij
het laten staan. Waarom hij dat doet weet hij zelf ook niet, het
zal wel een slechte gewoonte zijn, onschuldig, toch irriteert het
haar, ze zegt er niets over, ook al maakt hij al jaren, gewoon waar
de kinderen bij zijn, opmerkingen over haar nagelbijten. Sabinka
kijkt haar dan altijd aan met een triomfantelijke blik, zo van: waag
het niet om mij te zeggen dat ik niet mag bijten als je het zelf ook
doet. Hoe moet ze haar uitleggen dat ze het alleen zegt omdat
het smerig is en onhygiënisch en dat nagelbijten er lelijk uitziet.
Daarover begint ze tegen Láďa ook nooit, dat hij haar constant
bekritiseert en dat het haar zaken zijn, zij zegt toch ook niet iedere
dag: Hé, je hebt je schoenen weer niet netjes naast elkaar gezet,
zij doet dat gewoon zelf even. Zijn theorie is: als jij iets verkeerd
doet, moet je het verbeteren, ik doe niets verkeerd, dus stop met
zeuren.
Zo zou hij het waarschijnlijk niet zeggen, maar het is precies wat hij denkt, in het begin dacht ze nog dat ze hem er in de loop van de tijd van zou overtuigen dingen op haar manier te doen. Wie dacht destijds niet dat ze haar kerel wel zou veranderen en kijk hoe het uiteindelijk gelopen is, bij haar nog het beste, want hij is tenminste niet weggegaan. Koffiedrinken met haar vrieindinnen en met geen woord spreken over al die secretaresses en assistentes is alles wat ze hoeft te doen, liever dat, dan slapende honden wakker maken en uiteindelijk haar eigen glazen ingooien. En zich schuldig voelen dat Jana op instorten staat, de ene sigaret na de andere, voor de middag al vier wijntjes, terwijl zij alleen maar opluchting voelt – mij is dit bespaard gebleven, Láďa zou nooit weggaan. En een gevoel van superioriteit, als het zou gebeuren zou zij zich beter redden. Iedere keer dat hij iemand anders had, maakte zij voor hem het lekkerste eten klaar, zag ze er prachtig uit, was lief, deed niet moelijk, zeurde nergens over zodat hij uiteindelijk zou beseffen bij wie hij het beste kon zijn en dat hij het nooit moest riskeren te vertrekken. Hoewel ze dan in het donker, terwijl hij naast haar lag te ronken, tegen zichzelf zei dat ze hem niet nodig had, wat brengt hij mij voor goeds, ik laat hem gewoon weggaan, ik ben beter af zonder hem. Maar nee hoor, ze deed het niet, angst, andere geluiden in de nacht, naar een ander plafond kijken, zij zou moeten vertrekken, ook al is zij degene die thuis alles regelt. Wat heb ik nu – een dikke vent die me behandelt als huishoudster en ik was me met een stuk zeep van vijf kroon, stop nu eens met zeuren. Ze heeft er al een miljoen keer over nagedacht, ze had het heft al eerder in eigen hand moeten nemen, niet steeds afwachten of een willekeurig vrouwtje slimmer zal zijn dan alle vorige en hem zal ompraten. Hoe moet je die stap alleen zetten, als het zo veel comfortabeler is, in de eerste plaats zijn geld, na de kinderen uiteraard, maar die zijn al lang groot genoeg, ze had tien jaar geleden al weg kunnen gaan. Moet ze dit alles dan opgeven? Niet zo klagen dus, er is niets ergs gebeurd, het gaat goed met je, je doet leuk werk, je hoeft niet op geld te letten, je hebt een prachtig huis (alleen dat werken in de tuin waar ze een hekel aan heeft, grond onder je nagels) je hebt een auto, dat alles zou je niet hebben als je weg zou gaan. Een eigen auto ja, gekregen voor haar verjaardag, een kleine Citroën, ze vindt hem niet mooi, het is niet haar stijl, waarschijnlijk heeft een andere vrouw die hem wel mooi vond deze aangeraden, tenslotte rijdt hij prima. Het is haar auto, ze is te oud om met het openbaar vervoer te reizen, overal die stank, goedkope parfums, zweet, sigarettenlucht van iemand die ze niet kent, maar die zo dichtbij staat dat ze haar hand niet moet bewegen om hem niet aan te raken.
En dan de flat waar Filip nu in woont, van haar moeder geweest, van haar, daar zou ze makkelijk kunnen wonen. Filip zou niet weten wat hem overkomt – zijn kot kwijtraken, terug hierheen verhuizen, waarvan hij weggevlucht is toen hij net twee weken achttien was, voor Láďa had hij helemaal geen oog, hij was zo vervelend tegen hem, hij wilde zijn auto niet lenen om spullen te verhuizen, hij vroeg liever een collega die met zijn Škodaatje twee keer moest rijden, terwijl hij het met Láďaʼs Audi in één keer had kunnen doen.
En dan hier weer naar toe met zijn dozen, want om ergens anders iets te huren heeft hij geen geld, hij is veel te lui om fatsoenlijk werk te doen, jammer dat hij Láďas ijverigheid niet heeft geërfd, verder heeft hij bijna alles van Láďa. Hoe hij alles ontzettend traag doet, hoe hij langzaam praat, over iedere zin nadenkt, ieder woord afweegt, hoe hij minachtend kijkt naar mensen die normaal plezier met elkaar maken, verheven in zijn vorstelijk stilzwijgen. Ook daarom heeft Láďa geen echte vrienden, altijd wanneer ze wilde afspreken met een collega of vriendin en hem meenam, zei hij geen woord, al deed de betreffende echtgenoot nog zo zijn best. Achteraf zei Láďa dan: waarover moet ik met die mensen praten, en als ze dan een volgende keer vroeg of hij mee op visite ging verzon hij een smoesje over werk en moest ze dus alleen gaan, de enige die nooit haar echtgenoot ergens mee naar toe neemt, hij heeft het heel druk, ze hebben momenteel een grote klant... onzin. Filip zomaar uit zijn flat zetten gaat niet, dat gezicht van hem, hij zou echt kwaad op haar zijn, dat wil ze niet meemaken. Mijn kereltje, wat kom ik hier nu tekort, ik zit gewoon te zeuren, Láďa is lief, hij werkt hard, hij eist geen ingewikkelde kookkunsten van haar, soms vindt hij alleen een salade ook prima en behalve die vrouwen heeft hij niets verkeerd gedaan. En op dit moment heeft hij er geen, ze heeft eigenlijk best een vrij leventje en ze gaat naar een wellnesscentrum om uit te rusten, of ze gaan samen ergens heen, daar geniet ze van. Nu zijn ze al lang niet meer weg geweest, misschien is ze daarom alles zo zat, het is februari, continu donker, buiten is het rotweer, op zijn werk gaat het niet lekker dus heeft hij weinig inspiratie. Rustig, niets aan de hand. Morgen koopt ze een taart en nodigt ze de kinderen uit, voor Filip gaat ze soep met balletjes maken, daar is hij dol op en voor Sabinka koopt ze een mooie lippenstift, ze is altijd zo blij als ze make-up krijgt, die schitterende ogen van haar lichten dan helemaal op, mijn meisje.
Ze legt het stuk zeep terug en spoelt zich af, haar huid voelt trekkerig aan, niet zacht en soepel zoals normaal. Een vervelend gevoel, maar wat doet ze eraan? Ze draait de douche dicht, pakt haar badjas van het haakje, trekt hem aan en voordat ze de badkamer uit gaat pakt ze de twee lege flessen heren- en damesdouchegel, loopt de keuken in, ze laat een spoor van water achter, ze gooit de flessen bij het plastic afval, trekt een papiertje van haar blocnote af en schrijft op dat ze douchegel moet kopen. Ze schrijft de rest van de boodschappen op, ze kijkt uit het raam, het regent weer, haast zonder geluid, maar wel gestaag, ze was dus net op tijd binnen.
De deur van de slaapkamer gaat open, Láďa, hij heeft zijn kloffie al aan, jezus, waarom trekt hij die broek op tot aan zijn ribben, ik ga het hem zeggen. Dit gaat zo niet meer, ik hou niet meer van hem, ik hou al lang niet meer van hem, ik wil niet zo leven tot aan mijn dood. Ik wil nog iets meemaken, iets anders dan dit alles, dan deze streepjescode die in mijn ziel gekerfd staat. We hoeven toch niet te scheiden, ik wil alleen dat hij weet dat ik er helemaal niets aan vind en dat ik voor het geld niet meer wil blijven. Ik vind hem gewoon niet meer leuk.
ʻGoeiemorgen Jita.ʼ
ʻHoi.ʼ
Hij komt naar haar toe en geeft haar een kusje op haar wang.
ʻLáďa, ik moet je iets zeggen.ʼ
ʻJa?ʼ
Duizend jaar. Ze draait zich weer om naar het raam. Het lijkt alsof het al schemert, zo’n trieste dag. Ze draait zich naar hem toe, hij kijkt naar haar, hij is bang, hij verwacht iets vervelends, dat ze kleren gaan kopen bijvoorbeeld, daar heeft hij een hekel aan. Wees niet bang, wil ze hem het liefst zeggen.
ʻWe gaan aardappels met kwark eten.ʼ
Hij haalt zijn schouders op. Hij snapt er niets van. Zij ook niet.
ʻOké,’ zegt hij voorzichtig en hij draait zich langzaam om. Ze ziet aan hem dat hij geruisloos wil verdwijnen, waarschijnlijk denkt hij dat hij op een verkeerd moment binnenkwam – arme Jitka is van streek, misschien is haar plant doodgegaan – en onopvallend glipt hij de keuken in.
ʻDat is niet alles.ʼ
Hij stopt, draait zich om, een bemoedigende glimlach – we kopen wel nieuwe plantjes, we vinden vast een oplossing. Ze ziet aan hem dat hij haar gerust wil stellen.
ʻWil je alsjeblieft niet mijn douchegel gebruiken.ʼ
Een brede glimlach, wat is hij opgelucht. Dus dat zat die arme stakker dwars. Lachend maakt hij een gebaar.
ʻIk zweer het.ʼ
Ze moet zich omdraaien. Daarom krijg ik nooit iets voor elkaar, ik ben altijd bang dat als ik nu geen appels koop, ze er de volgende keer niet zijn, als ik hem nu verlaat, stel dat ik daarna dan ongelukkig word. Ik ben verschrikkelijk, eigen schuld, dikke bult. Twee stappen richting de voorraadkast, ze blijft staan, haar ogen dwalen langs de planken – compotes, potjes jam, olijven, ui, knoflook, bakvormpjes, bloem, witte rijst, jasmijnrijst en gewone rijst, alsof het zo moet zijn is de rijst in de meerderheid, alsof hij haar wil dwingen, maar vandaag geen rijst, gewoon niet. Ze hoort hoe zijn stappen zich verwijderen, eindelijk is hij weg, ze gaat vanmiddag alleen winkelen, tenminste vandaag hoeft ze dan niet bij hem te zijn.
Ze bukt zich, op de onderste plank de aardappelkist – met niets erin.
Vertaling Annette Manni