Willem G. Weststeijn




In memoriam Kees Jiskoot




Kees Jiskoot leerde ik kennen toen ik samen met Peter Zeeman voor uitgeverij Meulenhoff de Spiegel van de Russische poëzie aan het voorbereiden was (Amsterdam 2000). Voor die bundel maakten we nieuwe vertalingen en lieten ook nieuwe vertalingen maken, maar namen we ook, vanzelfsprekend met goedkeuring van de vertalers, vertalingen op die reeds waren gepubliceerd en pasten in onze opzet. Op die manier hebben veel vertalers van Russische poëzie aan de bundel bijgedragen. Kees Jiskoot was een van hen. In het helaas al enige tijd geleden ter ziele gegane tijdschrift De tweede ronde had hij in de jaren negentig van de vorige eeuw van verschillende Russische dichters heel wat vertalingen gepubliceerd (naast ‘lichte’ poëzie van zijn eigen hand), zodat we automatisch ook bij hem terechtkwamen. Ik kende hem niet, had hem nooit ontmoet, maar vernam van Anne Stoffel, die ook aan de bundel bijdroeg, dat hij een huisarts in ruste was, die zichzelf Russisch had geleerd en zich nu fanatiek had gestort op het vertalen van Russische poëzie.

Toen we de jaargangen van De tweede ronde doornamen bleek er heel wat dat we van Jiskoots vertalingen konden gebruiken. We kozen uit zijn werk een aantal gedichten van Tjoettsjev en Lermontov en verder één of twee gedichten van respectievelijk Jesenin, Chodasevitsj, Zabolotski en Lipkin. Jiskoot was ermee verguld dat we hem in de bundel wilden opnemen, want hij beschouwde zichzelf slechts als een amateur, die zich niet kon meten met de professionele poëzievertalers. Die mening deelden we niet; we waren blij dat hij toestemming gaf voor ‘hergebruik’ van zijn werk.

Algauw bleek dat Kees Jiskoot aanzienlijk meer vertaald had dan er in De tweede ronde was verschenen. Hij vertaalde actief sinds 1994 en had toen ik hem leerde kennen al een twintigtal bundels in eigen beheer uitgegeven. Die uitgaven bevatten zo’n veertig tot zestig pagina’s op A4 formaat, met een gekleurde titel- en achterpagina en daarop weer, aan beide kanten, een plastic bladzijde, het geheel bijeengehouden door een ringbandje. Op de linkerpagina’s stond de Russische tekst, op de rechter de vertaling, beide geproduceerd met een schrijfmachine (Jiskoot verfoeide de computer en heeft altijd geweigerd die te gebruiken). De oplage bedroeg vijf of zes exemplaren en was alleen bestemd voor familieleden en kennissen.

Ik was geïnteresseerd in zijn werk hij beloofde me zijn hele productie tot dan toe op te sturen. Ik ruil daarvoor zou ik hem dan geregeld voorzien van nieuw materiaal. Behalve de dichters die hij al vertaald had, waren er nog vele anderen die de moeite waard waren en het was voor mij geen probleem hem ofwel uit eigen bibliotheek ofwel uit die van het Slavisch Instituut boeken toe te sturen. Dat bespaarde hem ook lange reizen: hij woonde in het Zeeuwse Goes. De samenwerking verliep voorspoedig. Ik stuurde hem een dichter toe – vaak in een uitgave van de bekende serie Biblioteka Poèta – en na enige tijd kreeg ik het boek terug, vergezeld van een door hem geproduceerde uitgave met een selectie uit de gedichten. Die uitgave bevatte ook altijd een brief, niet geschreven in het berucht onleesbare doktershandschrift, maar in fraai en regelmatig schuinschrift, zoals je dat alleen nog aantreft bij mensen van de (zeer) oudere generatie. Ik citeer een van die brieven, uit september 2000, ingesloten bij een van de eerste uitgaven binnen ons ‘samenwerkingsproject’.


Beste Willem,

Hierbijgevoegd een goeie dertig vertalingen van Pjotr Vjazemski. Ik hoop dat ze naar toon, inhoud en vorm ’s dichters werk voldoende tot zijn recht hebben doen komen en een beeld van de man zelf hebben gegeven. ’t Was niet eens zo’n gemakkelijk karwei: hij schrijft nogal compact, stopt veel woorden in één regel en die wil je in je vertaling allemaal proberen te behouden door ze te ‘verdietsen’, wat niet altijd gelukt is. Passen en meten dus en, vooral, prutsen. Met altijd de twijfel: is het wat (geworden)?

Wil je jouw Vjazemski nu al terug hebben of zal ik die samen met je Baratynski, als ik weer eens in A’dam ben, persoonlijk bij je Instituut komen afgeven? Over de post sturen vind ik wat griezelig: stel dat ze in de ruime muil van Tante Pos verdwijnen! Overigens denk ik niet zoveel van Baratynski te vertalen; Frans-Joseph van Agt heeft nogal wat van hem vertaald, zoals je zult weten, en dat ga ik niet nog eens over doen. Ehre wem Ehre gebührt!

Met hartelijke groet,
Kees



De brief is typerend voor Kees Jiskoots bescheidenheid. Hij heeft zich er nooit op beroemd dat hij geslaagde vertalingen maakte, maar twijfelde altijd of het wel adequaat was wat hij deed en of zijn werk de toets van de kritiek wel kon doorstaan. Zo schrijft hij in een brief bij een fraaie uitgave van Vladislav Chodasevitsj (2002), een van zijn lievelingsdichters: ‘Ik hoop dat mijn vertalingen niet “al te katholiek" (Vlaams voor “slecht") uitgevallen zijn. Spaar me je kritiek niet, op- en aanmerkingen zijn mij, amateur-vertaler immers, zoals altijd welkom.’

Amateur-vertaler of niet, Kees Jiskoot heeft, in de ruim twintig jaar dat hij poëzie vertaalde, een onvoorstelbare hoeveelheid gedichten vertaald. Ik heb, naar ik aanneem compleet, zijn hele oeuvre: 124 door hem bezorgde uitgaven Russische poëzie en een bundel sonnetten van Shakespeare, inclusief diens Venus en Adonis. Als we ervan uitgaan dat een bundel gemiddeld zo’n dertig gedichten bevat (sommige wat meer, andere wat minder), dan heeft Jiskoot bijna vierduizend Russische gedichten vertaald. Dat zal iemand hem niet snel nadoen. Het gaat daarbij om zo’n zeventig verschillende dichters, in het bijzonder uit de negentiende eeuw, van Poesjkin en Lermontov tot en met nauwelijks bekende dichters als Benediktov en Polezjajev. De symbolisten (Blok, Sologoeb, Balmont, Brjoesov) lukten hem ook nog wel, maar met dichters na Jesenin (1895-1925) en Chodasevitsj (1886-1939) had hij grote moeite. De enige levende dichter(es) die hij gretig vertaalde was Larisa Miller (acht uitgaven), wier korte, vaak wat weemoedige gedichten hem op het lijf geschreven leken.

Jiskoots grote favoriet was Michail Lermontov, van wie hij niet minder dan zestien bundels met vertalingen heeft uitgebracht. Dit leidde, op instigatie van Emmanuel Waegemans, tot zijn eerste boekuitgave, Ik wil leven, ik wil lijden (Benerus, Antwerpen 2005), die een selectie bevat van kortere en langere gedichten van Lermontov. Later volgden, in de serie Slavische Cahiers van uitgeverij Pegasus en de Stichting Slavische Literatuur, nog twee boekuitgaven: 60 gedichten van Larisa Miller (2011) en Gedichten van Sergej Jesenin (2012). Behalve in De tweede ronde publiceerde hij ook regelmatig in het Tijdschrift voor Slavische Literatuur.

In 2013, het jaar waarin hij tachtig werd, kreeg Kees Jiskoot de Aleida Schotprijs voor zijn vertalingen van Russische poëzie, in het bijzonder de uitgave van de gedichten van Jesenin. De jury roemde hem om zijn ongeëvenaarde inzet: niemand heeft zoveel Russische dichters vertaald als hij, bovendien ook altijd berijmd (aan vrij vers had hij een hekel). In zijn dankwoord stelde hij zich, zoals altijd, bescheiden op. ‘Poëzievertaler, ja, maar een gewetensvolle, die bij zijn eenzame arbeid, zijn aangename zelfkwelling, voortdurend de hete adem van de groten onder de vertalers uit het Russisch in zijn nek gevoeld heeft en nog voelt. Dat zij mij, een amateur, welwillend in hun kring hebben opgenomen, mijn vertalingen beurtelings lovend en lakend, is een niet genoeg te waarderen stimulans voor me geweest om door te gaan met vertalen, een goedaardige verslaving waar je oud mee kunt worden.’

Eind 2014 schreef Kees Jiskoot me dat hij wilde stoppen met vertalen. Hij voelde zich, ook geestelijk, te oud en te stram worden en kon het niet meer opbrengen dagelijks achter de schrijfmachine te gaan zitten. De twee laatste bundels die hij me stuurde hadden als titel Een voor een. Hierin had hij een keuze gemaakt uit zijn eigen werk en van elke dichter die hij had vertaald één gedicht geselecteerd. De ene uitgave bevatte gedichten uit de negentiende eeuw, de andere gedichten uit de twintigste. In een begeleidend schrijven nam hij afscheid van zijn vertaalverslaving, maar verzocht me wel hem een uitnodiging te sturen voor de uitreiking van de volgende Aleida Schotprijs. Die vond plaats in mei 2015. Het bleek de laatste keer te zijn dat ik hem zag.

Van de vertalingen die Kees Jiskoot heeft gemaakt is slechts een klein deel officieel gepubliceerd. Ze bestaan allemaal echter wel in zijn eigen, in zeer beperkte oplage verschenen, uitgaven. De goudmijn is nog maar nauwelijks aangeboord – er valt nog een heleboel uit op te delven. Waar we hier dan een begin mee maken.


jevgeni baratynski, ‘ELEGIE’


Nee, wat je hád wordt nooit opnieuw het jouwe!
Mijn ziel is dood! Geluk? Allang voorbij!
‘Blijf hopen, vriend!’ zo zeiden vrienden mij.
Is ’t niet te laat om nog op hoop te bouwen,
Nu zelfs de wil daartoe ontbreekt bij mij?
Een last, hun onbescheiden medeleven,
Geen dag, of mijn geloof in hen krimpt in.
Wat koop ik voor hun praatjes zonder zin?
Geluk heb ik allang de bons gegeven,
Hem die mijn blinde ziel ooit heeft verheugd!
Gespeend van wellust schier, kijk ik nog even
Hem na, alsook de dagen mijner jeugd.
Zo staart een goede vriend, verwezen, immer
Het rimpelen der blauwe zee nog aan,
Het vochtig pad, als achter donkere kimmen
De vriendschapsboot allang is weggegaan.

1821

vasili zjoekovski, ‘LENTE NADERT’


Steil doet de hemel aan;
Verstolen gluurt de maan
Door dunne nevelflarden;
De ster der liefde dartelt
Boven een zwarte berg;
En in het blauwig zwerk
Doen ijle schimmen, zwevend,
De stille nacht herleven,
Bekoorlijk groeten zij
Het komend lentetij.

1824

Pavel Katenin, ‘KAUKASISCH BERGLAND’


Een zwaar massief van hoge bergen, overgoten
Met mos, met bos, met sneeuw, met ijs, de toppen kaal;
Een monsterlijk complex onvruchtbre steen, begoten
Met troebel water dat vanboven daarop daalt.

Door reeksen wanden, brokkelig en stuk, omsloten,
Volkomen onbewoond, een leegte, kolossaal,
Waar soms een hongerige arend schreeuwt, wiens poten
En snavel klauwen in het aas op deze gore vaalt.

Roemruchte Kaukasus, een veelbezongen keten,
Doods, ondoordringbaar land, een rovershol, en zeer
Besmettelijk voor ’t lied, gezongen door poëten!

Onbruikbaar, lelijk land; beroemd, jij? Sinds wanneer?
Gods schepping? Of als grap door Satan neergesmeten?
Zeg op, waartoe, vervloekte, schiep men jou weleer?

1834

Pjotr Vjazemski, ‘ALLANG TER RUSTE…’


Allang ter ruste zijn de vrienden uit mijn dagen, ter rust gegaan zijn ook de jongeren allang;
waarom moet ík alleen het aardse juk nog dragen,
vergeten dwangarbeider in het aards gevang?

Heb ik niet lang en breed geboet voor ’t harde lot,
door wat ik Gode schuldig zijn mocht neer te tellen?
Of kon alleen voor mij de rancuneuze God
zijn strenge wetten immer buiten werking stellen?

1872

Vladislav Chodasevitsj, ‘IK DOOF UIT…’


Ik doof uit… Doof uit, zal sterven,
’t Maakt niet uit of ik besta,
Nutteloos, hier rond te zwerven
Ver is mij de weg. Ik ga.

Leeg de hemel. Kwaaie winden.
Gras – verwelkt. Er hangt al mist.
Het geluksbeeld – dof, versplinterd.
Leven – kwellend drogbeeld is ’t.

U moet blijven. Niet vertrekken
Met me. Dichte mist groeit aan.
Ik ga heen, een nevel dekt me…
Ver en onbekend de baan…

1904


TSL 72