Alexander Solzjenitsyn, Abrikozen op sap en andere
verhalen
Alexander Solzjenitsyn. Abrikozen op sap en andere
verhalen. Vertaling Madeleine Mes. Nieuw
Amsterdam, Amsterdam 2014. 367 blz.
Een dergelijke onnozele titel verwacht je niet van
de grote schrijver Solzjenitsyn, zonder enige twijfel
de grootste herrieschopper van de twintigste-eeuwse
literatuur. Met zijn indrukwekkende romans
Kankerpaviljoen en In de eerste cirkel haalde hij
zich de haat van de Sovjetautoriteiten op de hals,
vooral toen het liberale bewind van Chroesjtsjov
het moest afleggen tegen het conservatieve van
Brezjnev in de tweede helft van de jaren zestig.
Het was ‘de kletsmajoor’ Chroesjtsjov die het fiat
had gegeven voor de publicatie van Een dag van
Ivan Denisovitsj, het eerste verhaal in de Sovjetliteratuur
over de kampen onder Stalin. Toen hem
in 1970 de Nobelprijs voor literatuur werd toegekend,
was de maat vol (het was niet voor zijn epos
over de concentratiekampen – De Goelag Archipel,
1973-75 – dat hij de prijs kreeg, zoals vaak wordt
beweerd) en in 1974 werd hij het land uit gezet.
Vanaf 1976 woonde Solzjenitsyn in de Verenigde
Staten, waar hij fanatiek werkte aan Het rode
rad, een duizenden bladzijden tellend epos over de
Russische revolutie en de periode die er direct aan
voorafging. Na de val van het communisme keerde
hij terug naar Rusland, waar hij bleef schrijven, publiceren
en publiek optreden: verhalen, memoires
(tweede deel), studies (over de Joden in Rusland),
polemieken. Aanvankelijk was Solzjenitsyn de triomfantelijk
binnengehaalde held, de onverschrokken
antibolsjeviek, maar geleidelijk aan begon zijn
gemoraliseer de mensen te vervelen en verdween
hij stilletjes van de publieke scène.
In deze bundel zijn verhalen samengebracht
die Solzjenitsyn in de jaren negentig in Russische
tijdschriften gepubliceerd heeft en die inmiddels
gebundeld zijn (Rasskazy i krochotki) in zijn op
dertig delen berekend Verzameld Werk. Het zijn
tweedelige verhalen waarin twee personages tegenover
elkaar geplaatst worden. Ze brengen een
doorsnede van het leven in de Sovjet-Unie tijdens
de burgeroorlog, de Grote Vaderlandse Oorlog,
de Stalinjaren, de jaren van de perestrojka en het
postcommunistische tijdperk. Zonder enige overgang
of samenhang worden twee lotgevallen tegen
elkaar uitgespeeld: dat van een vrouw die aan
lager wal raakt (verkrachting, abortus) en dat van
een idealistisch gestemde lerares, grootgebracht
met de grote idealen van de Russische literatuur,
maar die er niet in slaagt die aan haar leerlingen
door te geven, platgewalst als ze wordt door de
eigentijdse proletarische literatuur en de ideologisering
van het literatuurbedrijf (fysieke versus
geestelijke prostitutie). Of het verhaal ‘Ego’ van
de antibolsjevistische opstand in Tambov onder
Antonov en de verbeten weerstand van de plaatselijke
boerenbevolking tegen de bikkelharde,
door ideeën verdoofde communisten (deze opstand
– een soort Russische Vendée – is altijd een
stokpaardje van Solzjenitsyn geweest).
Spannend
is het verhaal ‘Jong spul’ over een docent die opgepakt
wordt door de GPOE in de hysterie rond
het Sjachty-proces en dat tegen de Industriële
Partij en ondervraagd wordt door een oud-student
van hem. Die plaatst hem voor de keuze: naar
een kamp of je collega’s verraden. ‘Op het scherp
van de snede’ beschrijft de biografie van Georgi
Zjoekov, een van de grote legeraanvoerders tijdens
de Tweede Wereldoorlog en de bevrijder van
Berlijn. Over de stommiteiten van Stalin die niet
naar de echte militairen luisterde en ‘die nooit naar
ONZE verliezen vroeg’, de ongenade van Zjoekov
na de oorlog (te populair? te bonapartistisch?) en
die op zijn oude dag worstelt met zijn memoires.
Het verhaal is boeiend, gezien het gegeven, maar
heel ambigu: de verteller levert te veel commentaar, vaak nogal moralistisch. Het verzwakt de
zeggingskracht. ‘Op de breekpunten’ gaat over
twee mannen die opklimmen: de ene onder Stalin
en zijn opvolgers, tot hij in de economische
chaos van de vroege jaren negentig zijn bedrijf
moet opdoeken. De andere maakt het waar onder
de perestrojka, wordt bankier, maar dan wordt een
aanslag op hem gepleegd. Ook hier is de verteller
te uitdrukkelijk aanwezig.
Solzjenitsyn laat mensen zien op ‘breekpunten’
(izlomy) in de geschiedenis van Rusland: revolutie,
burgeroorlog, oorlog, kapitalistisch banditisme.
Door die breukmomenten wordt het Russische karakter
gedeformeerd: het volk verdierlijkt. De oorzaken
hiervan ziet hij in ‘de afvalligheid van God’
(‘De mensen hebben God vergeten, daar komt het
allemaal van’ – dit herinnert direct aan Dostojevski:
als er geen god is, is alles toegestaan), de eigenbaat
van de nieuwe, fanatieke machthebbers, de ideologische
bedwelming van de maatschappij. Dat zijn allemaal
interessante thesen, maar Solzjenitsyn is soms
teveel de publicist en te weinig de verteller. Ook de
mensen van het postcommunistische tijdperk hebben
hun waardigheid verloren, ze leven niet meer
‘volgens hun geweten’ (po sovesti – daartoe riep
Solzjenitsyn op in de jaren zeventig), maar ‘in de
leugen’ (po lzji). Ze hebben zich allemaal aangepast,
maar steeds ten koste van hun menselijk aangezicht.
De enige uitweg ziet de grote moralist in het ‘berouw’,
maar zijn de Russen daartoe bereid?
Solzjenitsyn is een pessimist: zijn stelling is die
van de negentiende-eeuwse naturalist – ‘het milieu
heeft de mens aangevreten’ (sreda zaela); de mens
staat machteloos tegenover de tijd en de omstandigheden.
Dat getuigt van de eenzijdige visie van
de schrijver op de mens, maar het is een visie die
kan gelden, gezien de enorme ervaring die hij – zelf
een product van de Sovjetsamenleving, geboren in
1918 – heeft opgedaan.
De vertaling van Solzjenitsyn is een enorme uitdaging.
Zijn Russisch is moeilijk, archaïsch, zwaar
geïnspireerd door de negentiende-eeuwse volkskundige
Vladimir Dal met zijn prachtige Verklarend
Woordenboek van de Gesproken Russische
Taal, een goudmijn van volkse taal en wijsheid die
Solzjenitsyn in het kamp ontdekt heeft en waaruit
hij gedurende vijftig jaar elke dag geput heeft. Dit
wordt toegelicht in het eerste verhaal, ‘Abrikozen’:
een gerenommeerd schrijver (ik vermoed dat het
Aleksej Tolstoj is) krijgt een brief van een arbeider
uit Charkov, een koelakkenkind. Hij is vol bewondering
voor het onvervalst Russisch van het
gewone volk: ‘Van dat uitputtelijke leven werd ik
ziek’ (p. 21), ‘Ik ben een onvrije in een ernstige
noodsituatie, door dusdanig voortleven geplaagd
tot aan de laatste kwetsuur. Misschien is het voor
u niet zo begrotelijk om me een voedselpakketje
te sturen?’ (p. 23). Zijn liefdesverklaring aan het
onvervalste Russisch van het volk zou Toergenjev
de wenkbrauwen hebben doen fronsen: ‘En weet
u wat mij op het juiste spoor heeft gebracht? De
studie van processen-verbaal uit de zeventiende
eeuw en daarvoor. Bij het verhoor en de foltering
van verdachten schreven klerken nauwkeurig en
bondig op wat ze zeiden. Als een verdachte werd
gegeseld met de knoet, uitgerekt op de pijnbank
of geschroeid met een brandende takkenbos, ontwrong
zich aan zijn gemartelde borst de meest onverbloemde
taal, diep uit zijn innerlijk. En dat is
iets gloednieuws! Dat is de taal die de Russen al
duizend jaar spreken, maar die geen schrijver ooit
heeft gebruikt. En kijk hier,’ hij liet het dikke sap
van de ingemaakte abrikozen van een lepeltje op
een glazen schoteltje lopen, ‘kijk, zulke amberen
transparantie, zulk onverwacht licht en coloriet
moeten er ook zijn in de literaire taal’ (p. 33). Er
zijn heel wat Russen die afhaken op dit moeilijke
Russisch. Dat de verhalen in het Nederlands leesen
genietbaar zijn, is te danken aan de zorg die de
vertaalster eraan besteed heeft. Achteraan in het
boek is een lijst opgenomen van veel voorkomende
afkortingen (NKVD, Smersj, SR, en dergelijke),
wat niet overbodig is, maar even noodzakelijk is literatuurhistorisch
commentaar. Voor een niet-Russische
lezer (en ook voor de jonge Russische lezer)
komen er heel wat verborgen verwijzingen in voor
die veel gewonnen hadden bij literatuur- en cultuurhistorische
toelichtingen.
Emmanuel Waegemans
Flip Treffers "Vladimir Vladimirovitsj en ik”.
Karel van het Reve en Nabokov
Flip Treffers, “Vladimir Vladimirovitsj en ik”.
Karel van het Reve en Nabokov. Carson, Amsterdam
2015. 143 blz.
Karel van het Reve (1921-1999) heeft in ons land
een groot aantal bewonderaars. Dat heeft onder
meer geleid tot de uitgave van zijn Verzameld werk in zeven delen (2008-2011). Maar niet iedereen is
van hem gecharmeerd. Een van zijn felste bestrijders
is Jeroen Brouwers, die zich in een essay uit
1987, 'Uren bij het theelicht, de Elsschotkunde
van Karel van het Reve' (in 1991 herdrukt in een
verzamelbundel van zijn opstellen) buitengewoon
kritisch over Van het Reve heeft uitgelaten. ‘De stijl
van Karel van het Reve is die van een oud wijf. De
stijl van Karel van het Reve staat steil van stoplappen,
herhalingen en idioterieën’. ‘Karel van het
Reve moet gespeend zijn van ieder besef van of gevoel
voor artisticiteit.
Ik haal deze citaten uit het recente boek van Flip Treffers, volgens de achterflap ‘van 1983 tot 2006 hoogleraar-directeur van het Academisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Curium in Oegstgeest’, die eveneens duidelijk tot de anti-Revianen behoort. Tegen het einde van zijn boek meldt hij: ‘Het zintuig dat nodig is om de stilistische kwaliteiten te herkennen, waarom Van het Reve zo geroemd werd en wordt, ontbreekt me.’ Helemaal aan het begin geeft hij aan waarom hij deze studie geschreven heeft: om te onderzoeken of Karel van het Reve Nabokov heeft geplagieerd. Dit zou dan een voorstudie zijn, een ‘vingeroefening’ voor later door hem te schrijven beschouwingen over het werk van Nabokov. Zoals bekend achtte Karel van het Reve Nabokov heel hoog, hoger dan welke andere twintigste- eeuwse schrijver ook. Treffers deelt Van het Reves bewondering voor de grote Russische auteur, maar misschien dat hij zich juist daarom – nu psychologiseer ik – keerde tegen een medebewonderaar, die in zijn ogen heel veel lager stond dan zijn idool, maar het desondanks waagde zich in zijn werk min of meer aan hem gelijk te stellen en in ieder geval pretendeerde dat hij en Nabokov over een aantal zaken dezelfde mening waren toegedaan. Was deze pretentie wel gerechtvaardigd of heeft Van het Reve gewoon dingen van Nabokov overgenomen en die als zijn eigen opvattingen gepubliceerd?
Treffers gaat voor zijn onderzoek op de juiste wetenschappelijke manier te werk. Allereerst geeft hij een kort overzicht over Van het Reves leven en werk en vervolgens behandelt hij, aan de hand van citaten met literatuurverwijzingen, een reeks positieve en negatieve meningen over Van het Reve. Een negatieve heb ik hierboven al aangegeven; de positieve zijn onder meer afkomstig van bekende Nederlandse intellectuelen als Rudy Kousbroek, Kees Fens en Piet Grijs. Het juryrapport van de P.C. Hooftprijs, die Van het Reve in 1982 werd toegekend, vat veel van de positieve oordelen goed samen en roemt zijn ‘...taalgebruik dat door zijn oorspronkelijkheid, zijn intelligentie en zijn humor, door zijn eenvoud en zijn economie van middelen, door zijn afkeer van vaagheid en gewichtigdoenerij in Nederland mag gelden als een voorbeeld.’ Daarna volgt het eigenlijke onderzoek: wat wist Van het Reve van Nabokov, die net als hijzelf tegen Dostojevski, Freud, Darwin, Sartre en Marx was, wat schreef Van het Reve over Nabokov en wat schreef Nabokov zelf over deze door hem sterk bekritiseerde, maar toch hoogst invloedrijke vertegenwoordigers van de Europese cultuur?
Dankzij Van het Reves Verzameld werk kon Treffers vaststellen dat Van het Reve Nabokov voor het eerst citeerde in een artikel in 1962, maar al sinds het begin van de jaren vijftig een Nabokov-fan was (de eerste die in Nederland over Nabokov schreef, in 1949, was de bekende vertaler van Russische literatuur Charles B. Timmer). Een speciale voorkeur had hij voor diens autobiografie Speak, Memory en werken als Pale Fire en de vertaling van Poesjkins Jevgeni Onegin. Treffers is het niet eens met wat Van het Reve schrijft over de colleges literatuur die Nabokov aan Amerikaanse universiteiten gaf, namelijk dat hij steeds hetzelfde doceerde, niet voldoende stof had en zijn lessen daarom vulde met stokpaardjes en niet ter zake doende details. Integendeel, meent hij, die Lectures bevatten veel interessante passages. In zijn colleges en ook in andere publicaties gaat Nabokov soms flink tekeer tegen Dostojevski en zegt onder andere het volgende over hem: ‘[Dostojevski] was een profeet, een effectbeluste journalist en een nonchalante komedieschrijver. Ik geeft toe dat sommige van zijn scènes, sommige van zijn enorme kluchtige ruzies buitengewoon amusant zijn. Maar zijn gevoelige moordenaars en zijn nobele prostituees zijn geen moment te harden – althans niet door deze lezer.’
Dat negatieve oordeel vinden we ook, zij het anders geformuleerd, bij Van het Reve. Wat voor hem het lezen van Dostojevski moeilijk maakte was ‘… niet alleen het geblaas en gehijg, de achterovergedrukte documenten, de geheimzinnige beledigingen, de schandalen en scènes, maar ook dat alle mensen die bijvoorbeeld in De gebroeders Karamazov voorkomen mij uitermate antipathiek zijn.’ En in een ander artikel: ‘[Dostojevski] kon eigenlijk niet goed schrijven, en dat wist hij zelf. Hij was een bedenker van opwindende boeken, althans van boeken die hemzelf mateloos opwonden. Als hij ze bedacht had en ze ging opschrijven probeerde hij ze opwindend te maken door de woorden “opgewonden”, “in grote opwinding” vaak te gebruiken en door de lezer steeds maar weer keukenmeidenromansituaties aan te bieden: geweldige ruzies met veel deelnemers.’ In de door hem opgerichte anti-Dostojevskiclub plaatst hij behalve zichzelf schrijvers als Boenin, Toergenjev, Aldanov en Nabokov.
Wat Treffers absoluut niet bevalt is dat Van het
Reve wel dezelfde soort meningen verkondigt over
Dostojevski als Nabokov, maar dat hij niet onderkent
dat Dostojevski een niet direct zichtbare, maar
belangrijke rol heeft gespeeld in Nabokovs oeuvre,
zoals verschillende onderzoekers van zijn werk
hebben aangetoond (duidelijke parallellen onder
andere tussen Lolita en Dostojevski's verhaal De
zachtmoedige). Hetzelfde geldt voor Freud. Zowel
Nabokov als Van het Reve verketterden hem, maar
in Nabokovs werk is hij duidelijk aanwezig en ook
dit ziet Van het Reve niet. Volgens Treffers beschouwt
Van het Reve ‘Vladimir Nabokov als zijn
“grote liefde”, maar men speurt men bij hem tevergeefs
naar één interessante, originele gedachte over
de man en zijn werk.’
Op grond van zijn gedegen onderzoek naar uitspraken
van Nabokov en Van het Reve over hun
bêtes noires, in het bijzonder Dostojevski en Freud,
constateert Treffers dat de meningen van de beide
auteurs wel sterk op elkaar lijken, dat Van het Reve
wel sterk leunde op Nabokovs uitspraken, maar
dat hij zijn inspiratiebronnen over het algemeen
wel vermeldde en er dus geen aanwijzingen zijn
voor plagiaat. Veel kritischer is hij over Van het
Reves essay 'Freud en Dostojevski' (1980), waarin
Van het Reve geen gewag maakt van het vijf jaar
eerder verschenen artikel ‘Freud's Case-History
of Dostoevsky’ van de bekende Amerikaanse
Dostojevski-onderzoeker en -biograaf Joseph
Frank, dat dezelfde gegevens en argumentatie bevat.
Volgens Treffers kan het niet anders dan dat
Van het Reve dit artikel kende en pleegde hij dus,
door Frank niet te noemen, plagiaat. In de laatste
zin van zijn boek spreekt hij de overtuiging uit ‘dat
Van het Reve een plagiaris was’.
Die slotconclusie lijkt me nogal dun, en eerder
ingegeven door de wens Van het Reve van plagiaat
te kunnen betichten dan werkelijk voortvloeiend
uit het onderzoek. In tegenstelling tot Treffers
acht ik het heel goed mogelijk dat Van het Reve
Frank niet gelezen heeft, want hij las zelden iets
van collega-slavisten en mengde zich ook nooit
in het internationale slavistische debat (bij mijn
weten heeft hij nooit ook maar één artikel in het
Engels of Russisch geschreven en zich uitsluitend
gericht tot het Nederlandse publiek; in de wereld
van de internationale slavistiek is hij dan ook geheel
onbekend, in tegenstelling tot bijvoorbeeld
Jan van der Eng, de oprichter van het tijdschrift
Russian Literature, die dan weer in Nederland niet
bekend is). Van het Reve had zijn eigen, bijzondere
kwaliteiten. Die lagen minder op het gebied van de
slavistiek (zijn Geschiedenis van de Russische literatuur is pakkend, maar weinig wetenschappelijk)
dan op het gebied van de essayistiek. Dat we zijn
prikkelende columns, die de humbug van allerlei
zaken doorprikten, moeten missen betreur ik nog
regelmatig.