Er is geen roman ter wereld die zo direct inspeelt op de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog als Hašeks De lotgevallen van de brave soldaat Švejk. Na een bescheiden voorwoord begint hij in medias res: ‘‘‘Moet u horen, onze Ferdinand is doodgeschoten,” zei de kostjuffrouw tegen meneer Švejk.1 Directer kan het haast niet. Een roman over een historische periode, zou je denken, als daar meteen de historische figuur van (Frans) Ferdinand, de Oostenrijkse troonpretendent, wordt opgevoerd die, – met zijn echtgenote op bezoek in Sarajevo – door anarchisten om het leven werd gebracht. Misschien ook wel een oorlogsroman, gezien die aanslag. Maar de aanslag wordt niet beschreven: die vormt slechts het onderwerp in een absurdistisch gesprek tussen Švejk en zijn hospita, dat totaal afdwaalt van het historische aspect van de oorlog.
De mogelijkheid van een oorlogsroman blijft open: Švejk is nog niet in militaire dienst, dat komt nog. Pas dan zal hij, zoals Hašek het ironisch formuleerde, ‘ingrijpen’ in de wereldoorlog, waarin zoveel bloed gevloeid heeft aan de diverse fronten. Maar noch Hašek, noch Švejk hebben daar veel van gemerkt. Bekend is dat ‘antiheld’ Hašek, die voor de oorlog aanbrak zelfs een poging tot zelfmoord deed om zich aan de dienst te onttrekken, toch na veel omzwervingen aan het oostfront in het Poolse Galicië is aangekomen en aan het front aldaar heeft deelgenomen aan krijgshandelingen, waarbij een flink aantal Russen krijgsgevangen werd gemaakt. Hašek ontkrachtte deze heldendaad meteen door vervolgens over te lopen naar Rusland en daar, na een kort verblijf in het Tsjechische legioen van overlopers en vrijwilligers, in dienst van de Roden zijn carrière voort te zetten. De Oktoberrevolutie had immers juist plaatsgevonden en de strijd tussen de Witten en Roden was in volle gang.2
De brave soldaat Švejk komt niet eens zo ver. In zijn overdreven enthousiasme om aan de oorlog mee te doen doet hij alles té goed, vat hij alles té letterlijk op en raakt bij zijn poging zich bij zijn garnizoen te voegen letterlijk de weg kwijt. Zo duurt het bijna vier volledige delen voordat hij bij het front belandt, het punt waarop de roman ophoudt, want deze bleef onvoltooid, waardoor we nooit het vervolg zullen kennen. Wat in feite in extenso wordt beschreven, zijn de voorbereidingen op zijn tocht en de gecompliceerde dooltocht zelf, die veelvuldig werd opgevrolijkt door kroegbezoek. Bij die beschrijving deed Hašek er alles aan om die bloedernstige zaak van de wereldoorlog te ontkrachten, in het komische te trekken en om de lezer het absurde en zinloze van die oorlog in te laten zien.
Švejk is van onbestemde leeftijd en komt weinig martiaal over wanneer hij geïntroduceerd wordt als iemand die last heeft van reumatiek en zijn knieën aan het masseren is. Dat is geen goed vooruitzicht voor zijn lange mars door het land om zijn legertrein te halen. Ook is hij eerder gekeurd (en toen afgewezen en tot idioot verklaard), maar nu het oorlog is, zijn de normen kennelijk verruimd. Hij houdt zich van den domme als hij beweert dat hij niet weet wie die bewuste Ferdinand is. Vervolgens probeert hij voortdurend de aandacht af te leiden van de historische gebeurtenis zelf: het gaat hem meer om de bijzaken of (on)vergelijkbare zaken uit het volksleven, waardoor het historische aspect steeds verder naar de achtergrond wordt gedrongen.
Zijn goedmoedige dienstklopperij wanneer hij opnieuw voor de keuringscommissie moet verschijnen, staat in schril contrast tot de ‘gezonde tegenzin’ van andere Tsjechische soldaten die het maar niets vinden om in het Oostenrijks-Hongaarse leger te moeten dienen en al helemaal niet om tegen mede-Slaven te moeten vechten. Om die reden was er een regiment, het 91ste, waarin met name Tsjechen en Slowaken dienstdeden, al ontmoette je er in het kader genoeg ‘Oostenrijkers’ die Tsjechisch spraken of zelfs Tsjechische namen droegen (en vice versa, zodat het voor de lezer vaak moeilijk is uit te maken wie wat is. Dat blijkt pas uit de manier waarop de een de ander behandelt, maar dan nog. Zo werden de rangen in het leger vaak in vertsjechischt Duits weergegeven: lajtnant en dergelijke.
Ook de figuur Bretschneider heeft een Duitse naam, maar kan evengoed een Tsjech zijn. Hij werkt kennelijk bij de geheime politie, maar omdat hij in burger is, is het de bedoeling dat je dat niet aan hem ziet. Dat hij voor de (Oostenrijkse) geheime dienst werkt, blijkt pas uit de slinkse manier waarop hij Tsjechen ondervraagt, maar zijn Tsjechisch is perfect. Interessant bij de naamgeving is ook Švejks eigen naam. Qua klank doet die naam denken aan ‘Schweig’ en dat is precies het antwoord van menig meerdere van Švejk die aldus wanhopig op zijn oeverloos geklets reageert. Als dat zo zou zijn bedoeld door de schrijver, zou zijn naam als een soort kaïnsteken door een Oostenrijker op zijn voorhoofd zijn gezet en zou zich onder Švejk ook nog een Tsjechische naam verbergen. Zijn naam is echter wel door de Tsjechische schrijfwijze vertsjechischt. Bovendien valt er aan zijn Tsjechische aard en gezindheid niet te twijfelen en evenmin aan zijn anti-Oostenrijkse houding.
Het werk dat geheim agent Bretschneider doet, wordt eveneens geridiculiseerd: hij arresteert Švejk in café Het Kelkje nadat deze een serieuze verhandeling heeft gehouden over de politieke toestand in Europa (hij is dus niet dom), die hij afsluit met de dreigende woorden dat er in elk geval binnenkort oorlog uitbreekt. Bretschneider ziet hierin hoogverraad. En hij arresteert even later ook kastelein Palivec (= likeurstoker) vanwege de vliegenstront op het portret van de keizer, die hij als majesteitsschennis beschouwt.
De onderstaande tekst is niet de bekende vertaling van Roel Pieters uit het begin van de jaren zeventig, uitgegeven bij Pegasus, maar vertaald door mijzelf omdat ik van mening ben dat een veertig jaar oude vertaling toe is aan een nieuwe versie. Niet alleen verandert het taalgebruik in zo’n lange periode, maar ook de vertaalmethode. Bovendien wreekt zich hier en daar dat Pieters onvoldoende kennis van het Tsjechisch heeft en af en toe te wijdlopig en/of te populair is bij de weergave van kernachtige zinnen en grappen. Over de vertaling van de eerste, beroemde zin (zo’n kernachtige) kan een heel artikel worden geschreven.
Laten we ons beperken tot wat mevrouw Müller Švejk meedeelde in de eerste zin: ‘Tak nám zabili Ferdinanda’, de feitelijke openingswoorden.
S. van Praag (1929): ‘Dus ze hebben onzen Ferdinand vermoord,’ – knelpunt is hier het woordje ‘Dus’. Het gaat in eerste instantie om de vertaling van het Tsjechische woordje tak (zo), dat hier eigenlijk alleen maar een inleidende functie heeft: het staat aan het begin van de zin zonder veel woordbetekenis. Door de klank ‘knalt’ het er wel in en bepaalt het de verdere intonatie van de zin. Tegelijkertijd heeft het ook iets waarschuwends: Nu zullen we het krijgen. Van Praagpadding: 50px; vertaalde het met ‘Dus’, maar dat is vreemd: dan zou mevrouw Müller het al verwacht hebben, wat hoogst onwaarschijnlijk is. In latere uitgaven van Van Praags vertaling, tot in de jaren zestig, werd alleen de spelling aangepast.
R. Pieters (1974): ‘Nou, ze hebben dus onze Ferdinand vermoord’ – nog steeds met concluderend ‘dus’, maar op een andere plek. En in zijn opgefriste versie van 2001: ‘Nou moe, ze hebben onze Ferdinand vermoord,’ – ‘Dus’ is hier (dus) vervangen door ‘Nou moe’, een typisch voorbeeld van overcompensatie: van het foutieve ‘dus’ naar het zeurderige ‘nou moe’, wat wel die inleidende functie heeft, maar mevrouw Müller meteen degradeert tot een volkse zeurpiet.
Ik zou het – denk ik – liever als volgt formuleren: ‘Moet u horen, ze hebben onze Ferdinand vermoord.’ Die inleiding staat er in het Tsjechisch weliswaar niet met zoveel woorden (drie woorden Nederlands tegen één in het Tsjechisch), maar van beslissend belang vind ik niet de woordelijke, letterlijke weergave, maar een min of meer vergelijkbare situatie in de Nederlandse context. Dan denk je algauw aan de situatie van Pim Fortuin of Theo van Gogh: hoe werd het bericht over hun dood destijds wereldkundig gemaakt? Zeker niet met ‘nou moe’ en ook niet met ‘dus’, want die woorden zetten de zin in een totaal verkeerde sleutel. Beter lijkt me daarom een aandachtvrager als ‘Moet u horen,…’
Over ‘onze’ valt ook weer een boekdeel te schrijven, want in het Tsjechisch staat er nám in de datief incommodi (voorbeeld: breek me de bek niet open, waar ‘breek mijn bek niet open’ voor een andere curieuze handeling staat) en niet het bezittelijk voornaamwoord: ‘ze hebben ons Ferdinand (ontnomen) vermoord’. Over de politieke implicatie van ‘ons/onze’ is ook weer een boekdeel te schrijven: is mevrouw Müller ‘kaisertreu’, is ze wel Tsjechisch en patriottisch? Waarschijnlijk wel. Doet haar Duits aandoende naam daar iets aan af? Als ze Oostenrijkse zou zijn, zou in de vertaling de uitgang -ová mogen vervallen. Maar waarschijnlijk is ze een Tsjechische met een Duitse naam en zal haar ‘ons’ eerder het volkse, familiair-vertederende ‘ons’ zijn: onze Cruyff, onze bloembollen, onze Ferdinand... Ferdinand was de Tsjechen goedgezind en vele Tsjechen koesterden hoge verwachtingen van hem: hij was immers met een Tsjechische getrouwd en had zijn intrek genomen in een groot kasteel in het Boheemse Konopiště (zo’n 20 km ten zuiden van Praag). Hašek – als oude bohemien-anarchist – hekelt hem echter ook later, en dat ook Ferdinands geliefde Žofie bij de aanslag om het leven is gekomen, is hij even vergeten als hij zich in de gedaante van Švejk zorgen maakt om de weduwe en haar kinderen.
En dan is er nog dat ‘vermoord’, waar in het Tsjechisch ‘gedood’ (zabili) staat. Over dat ‘vermoord’ kan een volgend boekdeel worden geschreven. Maar wat zei men in het geval Van Gogh? Eerder ‘vermoord’ dan ‘gedood’, denk ik. Maar ‘vermoord’ is juridisch anders dan ‘gedood’ en heeft meer emotionele waarde dan ‘gedood’, dat emotioneel neutraler is. ‘Doodgestoken’ wellicht of alleen ‘dood’ (waarna in een vervolgzin wordt aangegeven hoe hij om het leven is gekomen). Frans Ferdinand werd echter niet doodgestoken, maar doodgeschoten (door Gavrilo Princip) – maar dat staat er weer niet in het Tsjechisch (dat zou zijn: zastřelili), roept meteen iemand die Tsjechisch kent…
Een nieuwe versie zou dus volgens mij moeten luiden: ‘Moet u horen, ze hebben onze Ferdinand doodgeschoten’. Maar dan is er nog het probleem van passief en actief en dat van het zinsritme. In het Tsjechisch is de handeling actief: er zijn dus daders en dat zijn niet wij maar anderen, misschien wel buitenlanders, ik bedoel buitenlanders in het buitenland, zelfs Serviërs in Bosnië. Laat je dat in het midden, omdat dat in het vervolg duidelijk wordt, dan is passief ook nog een oplossing: ‘Moet je horen, onze Ferdinand is doodgeschoten.’ Ritmisch loopt dat beter.
Enfin, dit was nog maar het eerste deel van de openingszin (vier woorden in het Tsjechisch). Er volgen nog 850 bladzijden…