Het toneelstuk of leesdrama van Leonid Andrejev Korol, zakon, svoboda (Koning, wet, vrijheid) — de titel is ontleend aan een vers uit La Brabançonne: ‘Et la splendeur des arts couronne / Le Roi, la loi, la liberté’ – werd geschreven kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en verscheen nog in 1914. Het stuk kende een groot succes, ook internationaal. Het werd in 1915 in New York in Engelse vertaling uitgegeven onder de titel The Sorrows of Belgium; in 1918 verscheen bij Meulenhoff in Amsterdam de Nederlandse vertaling De smarten van België (naar het Russisch, van ene Oswaldi) en in dezelfde tijd zag de Franse vertaling, Les Soufrances de la Belgique, het licht. Er bestaat ook een Italiaanse vertaling, verschenen in Rome onder de titel Il Belgio vivra! 2
Het succes dat het stuk toen kende, is alleen te verklaren vanuit zijn politieke actualiteit, want het is niet te lezen, en zeker niet op te voeren. Tranerigheid, psychologische onwaarschijnlijkheid, overtrokken pathetiek, gebrek aan spanning, breedsprakerigheid, dreinerige dialogen – er is nauwelijks één tekortkoming van een toneelstuk te bedenken die niet van toepassing is op De smarten van België (zoals we ‘Korol, zakon, svoboda’ verder gemakshalve zullen noemen).
De hoofdpersonages zijn Emil Grelieu, een ‘beroemd Belgisch schrijver’, zijn vrouw Jeanne en hun twee zonen, Pierre en Maurice. De handeling begint een dag na het uitbreken van de oorlog. De noodklok luidt ononderbroken, in de verte bulderen de kanonnen, in de straten weerklinkt het rumoer van vluchtende mensen. Pierre en Maurice worden gemobiliseerd en de bejaarde schrijver besluit met hen mee te trekken naar het front. Pierre sneuvelt; de schrijver en Maurice worden gekwetst en keren terug naar huis. De bejaarde tuinman François is intussen opgehangen, omdat hij op een Duits officier heeft geschoten. In het huis van de Grelieus worden gewonde soldaten verzorgd; ook een krankzinnig geworden meisje heeft er onderdak gevonden. De gekwetste Grelieu krijgt thuis het bezoek van graaf Clairmont (koning Albert incognito), minister Lagard en een generaal van het Belgische leger. Ze komen hem, het ‘geweten van de natie’, naar zijn mening vragen over hun plan de dijken te doorsteken. Na enig aarzelen geeft Grelieu zijn toestemming. In het laatste van de zes taferelen reizen hij en zijn familie per auto naar Antwerpen, op de vlucht voor het overstromende water.
Andrejev – niet zonder reden de ‘Hamlet van de Russische literatuur’ genoemd – maak te in zijn leven een even spectaculaire als grillige ideologische ontwikkeling door, die echter door alle wisselvalligheden heen gedragen werd door een onuitroeibare ‘metafysische wanhoop’, een ‘uitzichtloos nihilisme’ en een ‘pessimisme dat niet slechts twijfelt aan de zin van de feitelijke situatie maar aan de zin van het bestaan zelf’.3 Tot in 1905 koesterde hij sympathie voor de sociaal-revolutionairen en verdedigde hij een principieel en radicaal pacifisme. Andrejevs politieke opvattingen waren toen verwant met die van de groep rond Gorki’s uitgeversbedrijf Znanië (Kennis) – bij wie hij ook publiceerde maar er waren ook duidelijke verschillen. Andrejev had de neiging om alle maatschappelijke verschijnselen niet zozeer te beschouwen in hun concrete politieke context, als wel in een breder, metafysisch perspectief. Povest o semi povesjennych (Het verhaal van de zeven gehangenen), zijn bekendste pro-revolutionaire verhaal, blijkt bij een aandachtiger lectuur een aanklacht, niet tegen de terreur van de tsaristische politie, maar tegen de doodstraf op zich. Hetzelfde geldt voor zijn pacifistische verhalen. In Krasnyj smech (De rode lach) toont hij de verschrikkingen van de oorlog als een uiting van collectieve waanzin en niet, zoals bijvoorbeeld Garsjin doet in Tsjetyre dnja (Vier dagen), waarmee ‘De rode lach’ vaak wordt vergeleken, in hun eenmalige concreetheid, waardoor ze een menselijke dimensie krijgen.4 Zo weerhield zijn verzet tegen de Japans-Russische oorlog van 1904-1905 Andrejev er niet van zich in laatste instantie toch bij de universaliteit en de onvermijdelijkheid van het lijden neer te leggen. Het wekt dan ook geen verbazing dat hij na 1905 al vlug vervreemdde van Znanië en ten slotte ook brak met Gorki. Van 1907 tot 1909 was hij redacteur van het tijdschrift Sjipovnik (Eglantier), dat met Znanië polemiseerde. Hij nam steeds meer uitgesproken conservatieve, zelfs reactionaire standpunten in, en bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog raakte hij helemaal in de ban van een virulent patriottisme. Hij schreef bijdragen voor de ‘oorlogsgezinde’ Roesskaja volja (De Russische wil) en zette zich later ook fel af tegen de Oktoberrevolutie, onder andere omdat haar leiders in de oorlog een defaitistische politiek voerden. Opmerkelijk is overigens dat Andrejev erin slaagde voor zichzelf de meest tegenstrijdige wereldbeschouwelijke en politieke opvattingen met elkaar te verzoenen. In zijn geest gingen militant patriottisme en radicaal pacifisme moeiteloos samen; hij was ervan overtuigd dat men zich tegen de vijand moest verzetten, maar legde zich tegelijk met fatalistische lankmoedigheid neer bij het eeuwige en onuitroeibare karakter van het kwaad.
De smarten van België maakt deel uit van de aanzienlijke hoeveelheid patriottische literatuur die Andrejev tijdens de Eerste Wereldoorlog heeft geproduceerd. Het stuk moet dan ook niet gelezen – of gezien – worden als een weliswaar gedramatiseerd, maar waarheidsgetrouw relaas van de Duitse inval in België, maar als een soort van pamflet, bestemd om het patriottisme van het Russische publiek aan te wakkeren. Respect voor de historische feiten, voor concrete bijzonderheden, en dergelijke was de laatste van Andrejevs zorgen. Het volstond indien enkele namen van steden, enkele uit de kranten bekende gebeurtenissen, een aantal uit de literatuur en van afbeeldingen bekende realia iets van een couleur lokale gaven en de illusie van authenticiteit wekten, want daarmee kon het beoogde, mobiliserende effect van het stuk nog vergroot worden. Bovendien huldigde Andrejev, op het moment dat hij het stuk schreef, een artistiek credo – zijn artistieke credo’s waren al evenzeer aan veranderingen onderhevig als zijn politieke opvattingen – dat zich aan een realistische uitbeelding van de werkelijkheid weinig gelegen liet. Mede onder de invloed van de artistieke concepten van de symbolisten, vooral van Maeterlinck, had Andrejev omstreeks 1907 gebroken met het realistische toneel – wat hem ontsloeg van de verplichting een realistisch beeld van België te geven. Enkele personages in De smarten van België zijn dan ook in de eerste plaats te begrijpen als symbolen: Emil Grelieu staat voor het Belgische volk in zijn patriottische weerbaarheid, het krankzinnige meisje dat door het stuk dwaalt voor het overweldigde en lijdende België. Voor wie dit niet begrepen had zegt Grelieu zélf over het meisje: ‘De ziel van ons volk waart in de nachtelijke duisternis rond, vragend aan de doden hoe zij den weg naar Lonua moet vinden!’ (p. 44).5). Vermelden we in verband met Andrejevs artistieke opvattingen nog dat hij ook een tegenstander was van wat hij het ‘theater van de handeling’ (teatr dejstvija) noemde en pleitte voor een ‘theater van het zuivere psychisme’ (teatr tsjistogo psichizma), waarvan de belangrijkste dramatis persona de gedachte (mysl) zou zijn. Het doel van de kunst was de ‘psychologisering’ van de realiteit, haar object – ‘de voor het verstand onbereikbare bewegingen van de menselijke ziel’.6 Precies in dit weinig belovende uitgangspunt ligt de oorzaak van de vele theatrale tekortkomingen die De smarten van België vertoont.
Men kan zich afvragen waarom Andrejev, die zo goed als niets van België afwist en het land ook nooit bezocht heeft, om zijn patriottische boodschap aan de man te brengen de handeling van zijn stuk precies daar situeerde en niet in een ander land dat het slachtoffer was geworden van buitenlandse agressie. Welnu, België was om diverse redenen de beste keuze. Ondanks de principiële politiek van neutraliteit die het altijd gevoerd had was België toch door Duitsland aangevallen. Het kreeg daardoor iets van de vermoorde onschuld. Ondanks zijn aanzienlijke economische macht en zijn koloniale ambities kwam het over als een klein, weerloos landje, dat de rol van slachtoffer voortreffelijk afging. Tegelijk had België op de hele wereld een diepe indruk gemaakt door zijn heldhaftig en hardnekkig verzet, met name bij de verdediging van Luik. België kwam dus bij uitstek in aanmerking om het Russische publiek, voor zover nog nodig, tegen de Duitsers in te nemen. Bovendien was de Duitse invasie in België het rechtstreekse gevolg van een politieke en militaire constellatie waarin Rusland een sleutelpositie innam. De Duitse inval in België gebeurde immers met het oog op de doortocht naar Frankrijk, dat had verklaard haar Russische bondgenoot bij een Duitse invasie in Rusland niet in de steek te zullen laten. Op die manier was België indirect het slachtoffer van het Duits-Russische conflict geworden. Er ontstond in die tijd in Rusland plotseling een enorme belangsteling voor België; het ging er in de oorlogspropaganda een belangrijke rol spelen. Vertaalster en critica Maria Veselovskaja publiceerde in de Russische pers – ondermeer in Roesskaja volja, waaraan ook Andrejev meewerkte – een reeks artikelen en pamfletten over België en Belgische politici (Vandervelde, Destrée). Typerend was ook de belangstelling voor Légende d’Ulenspiegel van Charles de Coster: er werd een overeenkomst gesuggereerd tussen de strijd van de Vlamingen tegen de Spaanse overweldigers in de zestiende eeuw en hun verzet tegen de Duitsers in 1914. Het werk van Belgische schrijvers als Van Lerberghe en Rodenbach beleefde meerdere herdrukken. De figuur van Emile Verhaeren heeft, zoals we straks zullen zien, een belangrijke rol gespeeld bij het totstandkomen van Andrejevs stuk. Een bron van literaire inspiratie vormden de oorlogsgebeurtenissen in België niet alleen voor Andrejev, maar ook voor Aleksander Blok. 7
De smarten van België is overigens niet het enige ‘toneelstuk’, waarvan Andrejev de handeling situeert in België. Afonin maakt melding van de ‘dialoog’ Notsjnoj razgovor (Nachtelijk gesprek), geschreven in 1915 en (postuum) uitgegeven in 1921 bij Biblion in Helsinki. Afonin geeft de inhoud als volgt weer: In een klein, door Duitse soldaten ingenomen Belgisch stadje, in het Grand Hotel, beveelt keizer Wilhelm, gekweld door slapeloosheid, een van de krijgsgevangenen, een ‘man met een hoofd’ (tsjelovek s golovoj) bij hem te brengen. De onvrijwillige gesprekspartner van de imperator blijkt een tijdens een bajonetgevecht gevangen genomen Belgische vrijwilliger te zijn, een hoogleraar in de rechten, eertijds een Russisch revolutionair, die voor de doodstraf gevlucht was. In de ban van zijn grootheidswaan praat Wilhelm over Duitsland, dat geroepen zou zijn ‘over de wereld te heersen’, scheldt op Frankrijk en Rusland, ‘voorspelt’ de ondergang van het ‘oude, verrotte Europa’! Typerend voor Andrejev is ook in Notsjnoj razgovor weer het merkwaardige mengsel van heroïsme en fatalisme, waarvan de krijgsgevangen vrijwilliger getuigt: ‘Welk recht heb ik de loop der gebeurtenissen te wijzigen? Dat recht heb ik niet en kan ik ook niet hebben. Mijn bestemming in de oorlog blijft strikt beperkt tot de plaats die ik inneem, en kan niet anders zijn. Als soldaat moet ik moedig vechten, standvastig zijn, zoveel mogelijk van uw soldaten doden en zelf ook gedood worden, maar meer niet. De rest is onzin en een onjuiste uitvoering van de opdracht. 8
Ook in De smarten van België vinden we iets van een dergelijke visie op de oorlog terug. Het beeld van België in oorlogstijd, dat Andrejev in De smarten van België geeft, wordt dus niet bepaald door de reële gebeurtenissen, maar door de patriottische boodschap, die hij met zijn stuk wilde brengen. Dit impliceert dat het tamelijk zinloos is te onderzoeken in hoeverre de in het stuk aangehaalde toestanden en gebeurtenissen kloppen met de realiteit. Een zinvoller benadering bestaat erin na te gaan op welke manier Andrejev de schaarse feitenkennis die hij omtrent België bezat, functioneel heeft gemaakt en op welke wijze de verbeelding zijn kennis heeft aangevuld.
Bijzonderheden die iets weergeven van de Belgische couleur locale, zijn in De smarten van België eerder schaars. De handeling speelt zich voornamelijk af in de woning van Emil Grelieu, en een Belgisch burgerlijk interieur verschilde niet wezenlijk van een Russisch of überhaupt van een Europees burgerlijk interieur. Voor het eerste tafereel, gesitueerd in Grelieu’s tuin, schrijft Andrejev het volgende decor voor: ‘Boven de toppen van het lage geboomte, boven den stenen muur die Grelieu’s erf scheidt van de naburige tuinen, ziet men de omtrekken van de roode daken der huizen in de kleine stad, van het stadhuis en van een oude kerk.’ Dit zijn enkele typerende elementen van het Belgische (Vlaamse) stedelijke landschap, maar of met deze elementen ook inderdaad iets van een Belgische stad gesuggereerd wordt, zal vooral van de decorontwerper afhangen. Andrejev voert in datzelfde eerste tafereel ook een personage ten tonele – de tuinman François – wiens uiterlijk hij blijkbaar als representatief beschouwt voor dat van de Belgische ‘gewone man’: ‘Hij is een oude en dove, stuursche Belg, met lang, grijs haar. In zijn mond heeft hij een steenen pijpje’ (p. 9).
Van de geografie van België had Andrejev slechts een zeer vage voorstelling. Waar het huis van de Grelieus zich bevindt, is niet te achterhalen. In het tweede tafereel meldt Pierre dat de Duitsers nog ‘vijfentwintig of dertig kilometer naar Ferlemont’ hadden af te leggen (p. 19). Blijkbaar een belangrijke locatie, die als oriëntatiepunt kon dienen. Een stad of dorp met de naam Ferlemont bestaat niet, maar we nemen aan dat hiermee Fléron bedoeld wordt, waar zich een van de belangrijke forten bevond die Brialmont rond Luik had laten bouwen. De meest oostelijk gelegen forten, waartoe ook dat van Fléron behoorde, werden in de eerste dagen van de oorlog door de Duitsers bestormd en haalden waarschijnlijk ook in Rusland de krant. De afstand van Ferlemont tot de woonplaats van de Grelieus zou volgens Emil Grelieu nog vier- of vijfenzestig kilometer bedragen, uiteraard in westelijke richting. Grelieus woonplaats bevindt zich dus ergens op de lijn Aarschot-Leuven-Waver. Hoewel het stuk daarvoor geen directe aanwijzingen bevat, mogen we aannemen dat de handeling zich in de verbeelding van Andrejev afspeelde in Vlaanderen. Zo wordt op een gegeven moment op straat De Vlaamse Leeuw aangehe ven. Alleen van Vlaanderen konden Russen die België nooit bezocht hadden – en dat geldt ook voor Andrejev – zich dank zij de boeken van de (Franstalige) Vlaamse auteurs (De Coster, Rodenbach, Verhaeren) nog min of meer een idee vormen, terwijl ze zich bij Wallonië helemaal niets konden voorstellen.
Het krankzinnige meisje vraagt aldoor naar de weg naar ‘Lonua’ de Russische spelling van een plaatsnaam als Launois. Grelieu kent die localiteit: ‘Een vredig dorpje waaraan niemand ooit te voren aandacht schonk – huizen, boomen en bloemen’ (p. 44). De lezer heeft redenen om aan te nemen dat het in de buurt ligt; anders zou het meisje de weg ernaartoe niet vragen. In België bestaat evenwel geen gemeente met de naam Launois – of een andere naam die in het Russisch ‘Lonua’ gespeld wordt. Het dichtsbijzijnde Launois is Launois-sur-Vence, een dorp ten zuiden van Charleville-Mézières in de Franse Ardennen. Maar daar speelt De smarten van België zich uiteraard niet af.
Aan het feit, dat bij de overstroming van de IJzer ook de Grelieus de vlucht moeten nemen, kunnen evenmin conclusies in verband met hun woonplaats verbonden worden: in de geest van Andrejev wordt immers héél België overstroomd. Maar wanneer hij in het geval van zo’n nationale zondvloed de Grelieus voor het wassende water uit het Leuvense naar Antwerpen, richting zee dus, laat vluchten, dan stuurt hij ze een gewisse verdrinkingsdood tegemoet.
Ook het feit dat in de buurt van Grelieus woonplaats bergen en dalen voorkomen is geen indicatie. Het komt bij Andrejev niet op dat een bergachtig landschap nergens op deze planeet door dijken tegen het zeewater dient te worden beschermd. Zijn geografische voorstelling van België is niet alleen onjuist, ze grenst aan het absurde.
Van de personages is vooral Emil Grelieu duidelijk als ‘Belg’ herkenbaar: er zijn overtuigende aanwijzingen dat voor hem de schrijver Emile Verhaeren model heeft gestaan. Verhaeren was aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog in Rusland buitengewoon populair.9 Niet alleen hebben Grelieu en hij dezelfde voornaam, er zijn nog tal van andere overeenkomsten.
Verhaeren werd algemeen beschouwd als de belichaming van ‘1’âme belge’ en precies in die hoedanigheid wordt hij in het stuk ten tonele gevoerd. Wanneer Graaf Clairmont – koning Albert – hem om zijn mening vraagt over het onder water zetten van België noemt hij hem ‘het geweten van het volk’ en bezweert hem: ‘(...) in uw binnenste, Emil Grelieu, klopt het hart van heel België – en uw antwoord zal het antwoord zijn van ons geteisterd, in bloed gedrenkt, rampzalig land!’ (p. 80).
Het onderhoud van graaf Clairmont met Grelieu in het vierde tafereel lijkt geïnspireerd door de ontmoetingen van Verhaeren met koning Albert. Verhaeren was persoonlijk bevriend met de leden van de koninklijke familie; ze ontmoetten en schreven elkaar regelmatig. 10 ‘Emile Verhaeren [...] entre dans 1’amitié du roi’, schrijft Georges Sion. ‘Est-il vrai, si l’on en croit une confidence attribuée à la reine Elisabeth, que dans les jours dramatiques d’août 1914, le poète des Villes tentaculaires soit entré sans frapper dans le cabinet du Roi et se soit jeté à son cou en sanglotant? C’est une jolie image pour la postérité’. 11
In De smarten van België evenwel heeft het onderhoud plaats ten huize van Grelieu en blijkt uit de begroetingsformules en de even geheimzinnige als overbodige vermomming van de koning dat beiden elkaar voor het eerst ontmoeten. Er bestaan ook geen historische aanwijzingen dat de koning Verhaeren om zijn mening zou hebben gevraagd over het al dan niet openen van de sluizen van de IJzer. Verhaeren verbleef trouwens in Engeland (al sinds half augustus 1914), toen in oktober de beslissing werd genomen om de Westhoek onder water te zetten.
Er zijn nog andere interessante overeenkomsten. In het stuk vlucht Grelieu in ‘een automobiel’ naar Antwerpen, die hem door graaf Clairmont ter beschikking werd gesteld. Ook Verhaeren werd in de auto van de koning naar de kust gereden om daar aan boord te gaan van het schip dat hem het Kanaal over zou brengen. Dat Grelieu in het stuk precies naar Antwerpen wordt overgebracht is al evenmin toeval. Daarheen had de koning immers een tactische terugtocht van een deel van het leger bevolen. Ook de koningin was naar Antwerpen vertrokken en Verhaeren had een uur voor haar vertrek persoonlijk afscheid van haar genomen. 12 Het ziet ernaar uit dat Andrejev het doen en laten van Verhaeren op de voet volgde en een aantal wederwaardigheden van de schrijver tijdens de oorlog op een creatieve, dat wil zeggen op een aan het artistieke opzet aangepaste wijze in zijn stuk heeft ‘gebruikt’.
De smarten van België bevat, in de figuur van Grelieu, ook enige allusies op Verhaerens socialistische en pacifistische activiteiten. Deze vormden voor Andrejev de twee eigenschappen die Verhaeren bij uitstek geschikt maakten als prototype voor Emil Grelieu, de held in een stuk dat juist de bedoeling had deze beide emoties bij het Russische publiek aan te zwengelen. Minister Lagard, blijkbaar een socialist, noemt zich ‘een volksman’, die ‘den prijs’ kent ‘die het volk voor zijn harden arbeid betaalt’ (p. 74). Hij verzekert Grelieu: ‘Door mij drukt heel de arbeidende klasse van België u de hand’ (p. 81). Andrejev laat Grelieu over zijn vrouw Jeanne zeggen dat zij ‘haar man de strijdknots in de hand gaf’ (p. 23-24). Zoals bekend is Verhaeren mede door toedoen van zijn vrouw, de schilderes Marthe Massin, in contact gekomen met het socialisme.
Koning Albert, vermomd als graaf Clairmont, wordt door Andrejev tamelijk uitvoerig en erg idealiserend beschreven: ‘De Graaf is groot, goed gebouwd en jong, in bescheiden militair uniform, zonder eenig eereteken dat zijn hoogen stand kon verraden. Hij beweegt zich zeer bescheiden, bijna verlegen, maar als hij zijn eersten schroom overwonnen heeft, spreekt hij warm, krachtig en klaar. Zijn gebaren zijn levendig’ (p. 71). Enkele bladzijden verder blijkt nog dat hij, net als de ‘echte’ koning Albert, een snor heeft: ‘De Graaf loopt naar het raam en kijkt naar buiten, terwijl hij nerveus aan den knevel draait’ (p. 77).
De eerste oorlogsdagen worden vrij nauwkeurig door Andrejev weergegeven. Waarschijnlijk kon hij zich van de krijgsverrichtingen en de situatie in België aan de hand van de verslagen in de Russische kranten een tamelijk goed beeld vormen. Het bombardement van Luik op 6 augustus 1914, de hergroepering, op bevel van koning Albert, van een aantal divisies naar Antwerpen op 18 augustus, het bombardement van Leuven op 26 augustus, de vluchtelingenstroom, het onder water zetten van de Westhoek eind oktober-begin november – aan al deze gebeurtenissen wordt in Andrejevs stuk gerefereerd. Maar de chronologische volgorde is niet altijd correct: zo laat hij het bombardement van Leuven plaatshebben vóór de terugtrekking naar Antwerpen.
Wanneer Andrejev over deze gebeurtenissen meer gedetailleerde informatie geeft, heeft hij het vaak mis. Op tal van onjuistheden in de tekst heeft Tavernier al gewezen.13 Grelieus vrouw Jeanne vraagt haar man naar ‘een merkwaardige bibliotheek die geheel in vlammen opgegaan is’, waarbij alle boeken zijn verbrand (p. 25-26). Deze regels hebben uiteraard betrekking op het bombardement van Leuven en de verwoesting van de Leuvense universiteitsbibliotheek, waarvan de schrijver wellicht via de krant op de hoogte was. Maar Jeanne meent zich bovendien te herinneren dat in de buurt van de bibliotheek ook een kathedraal stond, wat in Leuven niet het geval is. Deze verzonnen bijzonderheid moest de barbarij van de Duitsers nog onderstrepen. Daarnaast was een kathedraal voor Andrejev ongetwijfeld een voor België en in het bijzonder voor Vlaanderen haast symbolisch bouwwerk dat als couleur locale erg veel betekende.
Andrejev heeft zijn verbeelding het meest de vrije loop gelaten bij de beschrijving van de overstroming van wat in werkelijkheid slechts een klein hoekje van België was, maar voor Andrejev het hele land. Dat apocalyptische tafereel wordt in de loop van het stuk vakkundig opgebouwd. Bij monde van graaf Clairmont geeft de schrijver eerst een idee van hoe een verschrikkelijk element water wel is: ‘Wapenen! Dat wil zeggen een zwaard, een geweer, ontploffingsmiddelen. Dat is vuur. Vuur doodt de mensen, maar het geeft tevens licht. Vuur loutert. Er is iets van oude offeranden in vuur. Maar water! koud, donker, stil water, met modder vermengd, dat de lichamen doet zwellen – water, dat het begin was van de chaos; water dat de aarde dag en nacht beloert om haar te verzwelgen.’ Minister Lagard heeft daar begrip voor – ‘Ook ik ben bang voor het water, ’ zegt hij – maar stelt tevens dat er in de gegeven omstandigheden geen andere mogelijkheid bestaat dan ‘het water te ontketenen, het beest uit zijn hol de vrijheid te geven, doch het is een betere vriend van ons dan de vijand. Als ’t moet zal heel België overstroomd worden.’ De ingenieurs hebben de generaal, terwijl ze ‘schreiden als kinderen’, verzekerd ‘dat dit in twee uren kan zijn gebeurd’ (p. 78-82).
In het vijfde en zesde tafereel kan uit de replieken van de personages worden opgemaakt hoe het er bij de overstroming aan toegaat. Het duurt blijkbaar wel langer dan twee uur voor België onder de zeespiegel verdwenen is, maar het blijft toch reppen geblazen. Een Duits officier meldt: ‘Generaal! Ik moet u rapporteeren dat de Belgen de dijken hebben doorgestoken en onze troepen overstroomd worden. Zoover men kan zien, niets dan water!’ En hij vervolgt: ‘Het water komt hierheen. Wij moeten ons haasten, Generaal, wij bevinden ons in een vallei. Het is hier zeer laag. Zij hebben de dijken doorgebroken; en het water stroomt met kracht hierheen. Het is niet verder dan vijf kilometer van hier... en wij kunnen onmogelijk... ’ (p. 91-96). Maurice Grelieu, die met zijn ouders, een chauffeur en een arts onderweg is naar Antwerpen, denkt terug aan het huis dat ze hebben achtergelaten: ‘Hemel, wat een vreemd idee is het! Ons huis en onze tuin zullen aanstonds overstroomd worden! Ik zou wel willen weten hoe hoog ’t water zal stijgen... Denkt u dat ’t tot onze tweede verdieping zal komen?’, wat de arts als ‘Wel mogelijk’ beschouwt. Emil Grelieu komt het voor dat hij ’t geraas van het water van dien kant’ kan horen, maar zijn vrouw Jeanne hoort (enkele replieken later) helemaal niets en zou ‘’t willen zien bruisen en koken met donderend geweld...’ (p. 102-109).
De realiteit was minder sensationeel. Nog afgezien van het feit dat niet heel België, maar slechts de Westhoek onder water werd gezet, een deel van het land dat niet bekend staat om zijn valleien, steeg het water ook niet zo snel, dat er van ‘geraas’, ‘bruisen’ en ‘koken met donderend geweld’ sprake kon zijn. Tavernier citeert J. Leper, directeur bij de werken van de Noordwatering van Veurne, die in
zijn boek Kunstmatige inundatie in maritiem Vlaanderen 1316-1945 het water tussen 27 oktober en 1 november ‘maar tergend langzaam’ laat stijgen. ‘Op 31 oktober moesten de Duitsers dan toch de conclusies trekken: ‘De vijandelijke troepen trekken zich terug, tot aan de enkels in het water’ en ‘Vanuit de verheven terreingedeelten, in eilandjes omgeschapen, vluchtten de verraste Duitsers, tot aan de knieën in het water’. 14
De feitelijke onjuistheden in De smarten van België vloeien voort uit Andrejevs geringe kennis van België, maar de verbeelding heeft het gebrek aan kennis aangevuld op een manier die functioneel is met het oog op de beoogde patriottische boodschap van het stuk. Een watervloed, die zich door een vallei heen perst en de Duitse soldaten op zijn weg meesleurt en verdrinkt, spreekt meer tot de verbeelding en heeft een aanzienlijk groter dramatisch effect dan een stijging van het waterpeil met enkele centimeters per dag.
Alle bijzonderheden in De smarten van België zijn erop gericht de Belgen aan het Russische publiek voor te stellen als voorbeeldige patriotten. Alle personages blinken uit door zelfverloochening. De bejaarde Grelieu is meteen bereid om samen met zijn twee zonen naar het front te vertrekken. Zijn vrouw Jeanne onderneemt geen enkele poging om hem tegen te houden; ze is ook zelf aangestoken door het patriottische vuur, verzorgt vluchtelingen en gekwetste soldaten in haar huis en loopt de hele tijd La Brabançonne te zingen of te neuriën. ‘Zij doorleeft haar moederschap opnieuw, van het allereerste begin af,’ stelt Emil Grelieu vast (p. 23). De oude dove tuinman François schiet uit vaderlands-liefde een Duits officier dood en wordt opgehangen. Het hele Belgische volk toont zich trouwens buitengewoon strijdlustig. Maurice vertelt van een oude man aan het front: ‘Sommigen van ons regiment dreven den spot met hem, maar hij zei: ‘Als maar één vijandelijke kogel mij raakt, beteekent dat voor de Pruisen een patroon minder’ (p. 66). Minister Lagard karakteriseert de Belgen als een natie ‘die liever de golven der zee over de hoofden van haar kinderen zal zien zieden, dan zich te vernederen tot de dienaren van den vijand. En als van België niets dan eilanden overblijven, zullen die bij alle naties der wereld bekend zijn als de “Eere-eilanden”, en de eilanders zullen Belgen zijn, als voorheen’ (p. 81-82).
De Belgen zijn evenwel, net als Andrejev zelf, overtuigde pacifisten: ‘Wij zijn een eerlijk en vredelievend volk, afkeerig van bloed vergieten, want de oorlog is in ons oog zoo absurd! En wij zouden reeds lang geen enkelen soldaat meer hebben, als ’t niet was om de geduchte legers om ons heen’ (p. 76). Vooral in de opvattingen van Emil Grelieu vinden we heel wat terug van Andrejevs eigen pacifistische ideeën, of beter van de gewetensproblemen die de moeilijke combinatie van pacifisme en patriottisme stelde. Het blijkt voor Grelieu niet voor de hand te liggen dat hij zijn vaderland gewapenderhand verdedigt: ‘Pierre, is ’t jouw overtuiging dat ik, Emil Grelieu, onder geen omstandigheden en nooit mag dooden? (. . .) Ja, dat is een ernstige gewetensvraag voor een man. Ik moet dooden, Pierre. Natuurlijk, ik zou je geweer kunnen nemen, en dan niet vuren. Maar neen, dat zou walgelijk zijn, een heiligschendend bedrog! Als mijn eerzaam volk gedoemd is te dooden, wie of wat ben ik dan, dat ik mijn handen rein zou houden. Dat zou een walgelijke reinheid, een immorele zelfverheerlijking zijn. Mijn eerzaam volk verlangde niet te dooden, maar het werd er toe gedwongen en het is tot moordenaar geworden. Zoo moet ook ik een moordenaar worden, samen met mijn volk’ (p. 31). Andrejev legt ook zijn fatalistische visie op de oorlog in de mond van Grelieu: ‘Wij gewone menschen kunnen het doen van onze vijanden niet volgen, wij begrijpen hunne verschijning zelfs niet. Als ik tracht me hen voor te stellen, zie ik slechts de lichten, de schijnwerpers, de automobielen, de vreeselijke kanonnen en iets dat zich voortbeweegt... En daarboven hun Keizer, met zijn onverstoorbare, ijzeren wilsuitdrukking’ (p. 21-22). Een dergelijke visie op de oorlog was eigen aan Andrejev, maar helemaal niet aan de Belgen, die zich heel goed bewust waren van de nuchtere politieke en strategische motieven voor de Duitse invasie. Ook het beeld dat Andrejev van de Duitsers geeft, vertoont weinig gelijkenis met het beeld dat in België van Duitsland bestaat, maar wortelt in oude, Russische, slavofiele opvattingen over Duitsland en het Westen in het algemeen: ‘Hij [de Bevelhebber] heeft een Duitsche filosofischen geest die met kanonnen en geweren weet omtespringen als Leibnitz met ideeën omsprong,’ zegt officier von Blumenfeld. ‘Alles is vooraf overwogen, alles is voorbereid, de bewegingen van onze miljoenen soldaten zijn ’t uitvloeisel van zulk een kunstig systeem, dat Kant zelf er trotsch op zou zijn geweest. Heeren, wij worden voortgestuwd door een onomstootbare logica en door een ijzeren wil. Wij zijn onverbiddelijk als het Noodlot’ (p. 91).
Even on-Belgisch, maar wel typerend voor althans een deel van de Russische intelligentsia, was Andrejevs verwachting dat de oorlog, hoe afschuwelijk en verwerpelijk ook, een zuiverende werking had en de voorbode was van iets nieuws, van een andere, betere wereld, waarin definitief een einde zou zijn gemaakt aan het bloedvergieten en de haat en de volkeren der wereld in broederschap verenigd zouden zijn. 15 Verhaeren bestreed de oorlog vanuit het besef dat die het door hem zo hardnekkig gekoesterde ideaal van de universele broederschap onderuit haalde, maar geloofde niet dat deze universele broederschap het gevolg van de oorlog zou kunnen zijn. Dat belet Andrejev niet Emil Grelieu een dergelijke toekomstvisie te laten verwoorden, helemaal aan het slot van het stuk: ‘Maar ik zweer, bij God: België zal leven! God heeft mij het licht geschonken om te zien, en ik zie, ik zie... Onze jubelzangen zullen hier weerklinken, Jeanne! Een nieuwe Lente zal komen, de boomen zullen met bloesems bedekt worden – ik zweer ’t je, Jeanne, zij zullen met bloesems bedekt worden! En moeders zullen hunne kinderen liefkozen en de zon zal hun kopjes beschijnen, hun gouden cherubkopjes, Jeanne! Er zal geen bloed meer vergoten worden. Ik zie een nieuwe wereld, Jeanne! Ik zie mijn vaderland: Het nadert met palmentakken tot God, die weder op aarde is verschenen. Ween, Jeanne, je ben [sic] moeder! Ween, rampzalige moeder – God weent met je. Maar hier zullen weder gelukkige moeders zijn – Ik zie een nieuwe wereld, Jeanne, ik zie een nieuw leven!’
De smarten van België geeft een beeld van hoe vele Russen – en gezien de vele vertalingen van het stuk wellicht ook vele niet-Russen – zich tijdens de Eerste Wereldoorlog België in zijn verbeten verzet tegen de Duitse invallers hebben voorgesteld. Andrejevs voorstelling had in Rusland een welbepaalde functie in de anti-Duitse oorlogspropaganda. Tegelijk wordt dat beeld ook zeer sterk bepaald door ’s schrijvers eigen, zeer persoonlijke, pacifistische opvattingen en het bijzondere patriottisme dat hij daarmee wist te combineren. Daardoor worden allerlei voor Andrejev en althans een deel van de Russische intelligentsia typerende opvattingen zonder aarzelen in de mond van Belgen gelegd. De smarten van België heeft dan ook geen enkele documentaire of informatieve waarde met betrekking tot België, maar is wel illustratief voor Andrejevs ideologische opvattingen. Interessant, maar dan in het kader van de uitstraling van de Belgische letteren in die tijd, is het feit dat voor het hoofdpersonage Emil Grelieu duidelijk Emile Verhaeren model heeft gestaan. Waarschijnlijk is deze spreekbuis van ‘l’âme belge’ en bekende socialist, pacifist en – na het uitbreken van de oorlog – patriot, voor Andrejev zelfs wel de belangrijkste stimulans geweest om het stuk in België te situeren en misschien ook wel om het stuk überhaupt te schrijven. Had Andrejev Verhaeren niet onder een andere naam ten tonele gevoerd, dan zou men zonder overdrijven kunnen stellen dat De smarten van België niet zozeer over België, als wel over Verhaeren gaat.